Trainen een praktijkgids – Karin de Galan
Hoofdstuk 1 Een goed programma
Wat is trainen?
Trainen is het stimuleren van verandering van gedrag, vaardigheden en overtuigingen bij
deelnemers. Om gedrag te veranderen is het nodig dat deelnemers hun vaardigheden
verbreden of hun overtuigingen toetsen en bijstellen.
Bij trainen ga je niet uit van inhoud, maar van de praktijk. Dat betekent dat je: bij een vraag
eerst het probleem gaat verkennen en inzoomt op concreet gedrag. per training bekijkt wat
er aan de orde is en variërend aanbod hebt. Casussen afstemt op de praktijk en specifieke
leervragen van de deelnemers, soms nee zegt of doorverwijs, theorie en praktijk afwisselt.
Intake bij opdrachtgever brainstormen doelen formuleren concept programma
intake bij deelnemers definitief programma
1. Intake bij opdrachtgever
Het is belangrijk om een zo concreet mogelijk antwoord te krijgen op de vraag: wat moet er
precies veranderen? Je hebt antwoord nodig die concreet gedrag beschrijven. Vaak heeft
een opdrachtgever de neiging om meteen naar een oplossing te zoeken, dit kun je vermijden
door de wondervraag. Het is belangrijk dat je de vraag goed introduceert, als je de vraag
hebt gesteld, vraag dan door. Na de wondervraag stel je de vraag wat er nu niet goed gaat.
Soms ben je in deze fase bezig met jezelf verkopen, de ‘deal’ is nog niet rond, het is je
eerste contact met de opdrachtgever en wellicht zijn er nog meer concurrenten.
Bij het eerste contact is het belangrijk om het te hebben over de ‘transfer’ van leren in de
training naar de praktijk van de deelnemers . Trainingen hebben het meeste resultaat als de
organisatie stimuleert dat de deelnemers het geleerde later gaan toepassen in de praktijk.
Als je een training geeft waarbij deelnemers zichzelf mogen inschrijven, is er geen externe
opdrachtgever. Dan is het echter ook belangrijk dat je eerst voor ogen hebt wat de training
moet opleveren. Je onderzoekt zelf de noodzaak van de training. Door de wondervraag te
beantwoorden kun je toetsen of je voldoende zicht hebt op de praktijk van de deelnemers. D
transfer bij een open training is lastig, bewust actieplannen bedenken aan het eind van de
training is dan cruciaal.
2. Brainstormen
Tijdens deze fase mag de trainer doen wat hij wil, hij bedenkt wat de deelnemers moeten
leren, weten en kunnen. Hij brainstormt over modellen die handig zijn, leest boeken en
overlegt met collega’s.
Voor beginnende trainers is dit lastiger dan voor ervaren trainers. Hoe je aan nieuwe ideeën
komt, is voor iedereen verschillend. Het is handig om senior trainers te raadplegen, of
collega’s. Daarnaast is het handig om zelf af en toe een training of workshop te bezoeken.
, 3. Doelen formuleren
Je formuleert een doel om tijdens de training te toetsen of de deelnemers de doelen hebben
behaald. Door het doel toetsbaar te formuleren, weet je precies hoe je de oefensituatie moet
vormgeven. Het is belangrijk om je doel goed te formuleren, zodat je tijdens de training vrij
bent om af te wijken van je opzet.
Een doel bestaat uit twee delen: inhoud en zichtbaar gedrag. Met de inhoud concretiseer je
wat de deelnemers precies moeten kennen of kunnen. Met zichtbaar gedrag geef je aan wat
je wilt dat de deelnemers precies doen met de kennis.
Voor doelen op het gebied van nieuwe kennis, zogenaamde cognitieve doelen, kun je 3
niveaus onderscheiden: kennis, inzicht en toepassing. Kennis het meest simpele,
deelnemers moeten kunnen navertellen wat je hebt verteld en essenties kunnen benoemen.
Inzicht is wat lastiger, het gaat dan om verbanden aangeven en relaties kunnen leggen.
Toepassing is het niveau waar het meestal om gaat, ze kunnen het geleerde inzetten in de
praktijk. Zoek altijd naar een ‘hoger’ doel, dat is tenminste inzichtsniveau maar
toepassingsniveau is het beste.
Een training heeft ook altijd houdingsdoelen. Je wilt dat de deelnemers enthousiast zijn om
aan de slag te gaan met het nieuwe model. Houdingsdoelen kun je nooit garanderen, maar
je kunt wel je best doen om te stimuleren dat mensen enthousiast worden. Dit loopt via twee
sporen:
- Het nut in de praktijk: mensen worden enthousiast als ze zien dat ze er zelf iets aan
hebben. Het is zinvol om nieuw gedrag te presenteren vanuit de invalshoek van de
deelnemers.
- Negatieve kanten belichten: leid de discussie in de groep over de waarde van het
model. Als er echt geen voorstander is, nodig dan een voorstander van buiten uit,
leidinggevende, deskundige of ervaringsdeskundige.
4. Concept programma
Als de doelen hebt bepaald, ga je aan de slag met een globaal programma te maken. Je laat
hiermee zien dat je de opdrachtgever en deelnemers hebt begrepen en dat je de
‘antwoorden’ in huis hebt. Realiseer je dat er niet een beste weg is en dat het erom gaat een
werkbaar programma te maken. Een aantal praktische tips:
- Eén thema per dagdeel. Behandel thema’s niet minder dan één dagdeel, want dan
ben je snel oppervlakkig bezig. Veel beginnende trainers stoppen hun training veel te
vol, het is beter om meer ruimte te reserveren en wat onderdelen achter de hand te
houden. Ingewikkelde modellen kunnen soms twee dagdelen beslaan, verdeel deze
dan wel in subthema’s.
- Logica in de training: logica helpt het leren, maar is geen doel op zich. Het gaat erom
dat je het programma op papier kunt zetten om vooraf naar de deelnemers te sturen
en dat je kunt uitleggen waarom het zo in elkaar zit.