Orthopedagogiek samenvatting hoofdstuk 1, 2 en 3
Hoofdstuk 1: opvoeden, pedagogiek en orthopedagogiek
1.1 Een cultuurverschijnsel
Opvoeden is van alle tijden, we komen dit in iedere cultuur en tijd tegen → cultuurverschijnsel
Er zijn waarneembare verschillen in manieren van opvoeden.
De cultuur en periode waarin iemand opgroeit, bepaald in grote mate de manier waarop de opvoeding
plaatsvindt. Iedere tijd en samenleving heeft zijn eigen ideeën, opvattingen en idealen.
Doordat mensen met een andere culturele achtergrond deel uitmaken van dezelfde samenleving is er
een grote verzameling aan opvoedingsstijlen. Ook zijn er allerlei gezinsvormen mogelijk
(samengesteld, eenouder) wat ook opvoedvragen/opvoedvormen oplevert.
De manier waarop de opvoeding plaatsvindt hangt veelal af van een uitgangspunt of mensbeeld van
de opvoeder (persoonlijke overwegingen). Hiernaast hangt de opvoeding ook af van wettelijke
bepalingen in de samenleving (kinderrechten, internationaal verdrag inzake de rechten van het kind).
1.2 Rechten van het kind
De initiatieven om wereldwijd bepaalde kinderrechten af te spreken en vast te leggen kwamen van
UNICEF, de VN-kinderrechtenorganisatie. In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het
Kind staat in 54 artikelen welke rechten een kind heeft in zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid. Dit
verdrag is gebaseerd op de Universele verklaring van de Rechten van de Mens, en is aangenomen
op 20 november 1998, toen hadden kinderen hun eigen verdrag. Het Internationaal
kinderrechtenverdrag is niet alleen voor overheden, maar voor iedereen in de samenleving (ouders,
onderwijzers, hulpverleners, politie, etc.). In Nederland is een kind met 18 meerderjarig.
1,2,1 Kinderrechtenverdrag
De 54 artikelen van het kinderrechtenverdrag zijn te verdelen in 3 categorieën:
1. Recht op onderhoud: Hierin staan de rechten op het gebied van voeding, gratis onderwijs,
zorg en begeleiding bij een beperking.
2. Recht op bescherming: Hierin staan de rechten op bescherming tegen uitbuiting,
verwaarlozing, mishandeling en seksueel misbruik, en het recht op veiligheid.
3. Recht op participatie: Hierin staan het recht op inspraak, eigen meningsvorming, mee mogen
beslissen in situaties die kinderen aangaan (denk aan leerlingenraad in het onderwijs), recht
op eigen geloof en cultuur.
Het Kinderrechtencollectief zet zich in Nederland in voor de naleving van de kinderrechten. Iedere vijf
jaar moet er een rapport uit ieder land komen naar UNICEF voor de voortgang van de naleving.
In de praktijk is er nog een lange weg te gaan. Dit komt door de decentralisatie van de jeugdzorg en
de uitwerking van passend onderwijs in de praktijk.
1.3 Pedagogiek en opvoeden
1.3.1 Pedagogiek
Pedagogiek/opvoedkunde = de wetenschap die het opvoeden als object heeft en waarin de theorie
(denken over opvoeden) centraal staat. De leer van het opvoeden.
Pedagogiek richt zich op het ‘normale’ kind en op een opvoedingssituatie die een ‘normale
opvoedbaarheid’ impliceert. Normaal is in dit geval: alle schakeringen die in het leven mogelijk zijn en
voorkomen zonder dat ze tot grote opvoedingsproblemen leiden.
Normaal is datgene wat als normaal (de norm) geldt binnen de cultuur en tijdfase.
Pedagogie = de praktijk (het handelen binnen de opvoedingssituaties). Pais (kind) en agogein (leiden)
→ kinderleiding.
1.3.2. Opvoeden
,In het begin van zijn leven is ieder mens zeer kwetsbaar. Het kind blijft ook na de babytijd sterk
afhankelijk van de hulp van anderen, van mensen die zich verantwoordelijk voelen voor de hulp en
opvoeding. Naarmate het kind ouder wordt, zal de intensiteit van de hulp en opvoeding geleidelijk af
gaan nemen.
Opvoeden betekent grootbrengen. Ouders begeleiden het kind naar zelfstandigheid.
Een kind heeft de drang om zich verder te ontwikkelen. Het staat open voor het opdoen van
ervaringen. Opvoeder en kind beḯnvloeden elkaar: er is een wisselwerking van interacties tussen
beiden. Hoe het kind zich ontwikkelt hangt af van zowel interne als externe factoren:
Interne factoren: de aanleg (erfelijkheid), eigenschappen die het kind bij zijn geboorte heeft
meegekregen.
Externe factoren: omstandigheden waarin het kind opgroeit, het milieu waarin het kind zich kan
ontwikkelen en de aard van de interacties en de wijze of stijl van opvoeden.
Omgang
Het opvoeden en de activiteiten van opvoeden komen we tegen in de omgang tussen volwassene en
kind. Het kind is sterk afhankelijk van de hulp van anderen, de hulp van zijn opvoeders. Het heeft
behoefte aan voeding, bescherming en verzorging en leert zich te ontwikkelen.
Unieke omgang
De omgang tussen opvoeder en kind → unieke omgang, waarin een wederzijdse betrokkenheid valt
waar te nemen. In die betrokkenheid is sprake van omgang, een samenleven, waarin geborgenheid,
veiligheid en een uitnodigende leeromgeving de basis vormen voor ontwikkeling van het kind.
Het opgroeien in een warme omgeving bevordert de emotionele en sociale ontwikkeling. Hier zie je
dat de opvoeder dingen afkeurt en goed vindt. Normen en waarden worden overgedragen.
Omgang en invloed
Een opvoeder oefent in zijn omgang met het kind veelal doelgerichte invloed uit. Die invloed is er dan
op gericht het kind wat te leren of hem iets te laten ervaren.
Bijv. Normen en waarden bijbrengen, respect leren hebben, keuzes te maken en verantwoordelijkheid
te nemen. → onderdeel van het opvoedingsproces.
Opvoeding is vaak een onbewust proces, dingen gebeuren gewoon. Onbewust wordt het kind
beïnvloedt door de activiteit van zijn opvoeder en leert er iets van.
Omgang, grenzen, consequent zijn en vrijheid
Het kind leert in zijn omgang dat het niet alles mag. Er worden grenzen gesteld. De opvoeder neemt
zijn verantwoordelijkheid en grijpt waar nodig in. Het kind wordt direct en consequent op zijn gedrag
aangesproken → duidelijkheid. Ook moet een kind bepaalde vrijheid kunnen ervaren binnen de
gestelde kaders.
Het is belangrijk dat het kind de ruimte krijgt om fouten te maken. Om te mogen vallen en opstaan.
Opvoeders vormen de basis met het bieden van grenzen en kaders, waarbinnen ruimte is voor de
eigen ervaringen en ontdekkingen van het kind. Daarnaast zijn opvoeders de veilige haven waar het
kind op terugvalt als het is gevallen.
Geborgenheid en veiligheid
Belangrijke basis voor de ontwikkeling van het zelfvertrouwen en de weerbaarheid van het kind is een
stabiele geborgenheid en veiligheid. Het ervaren van geborgenheid (warmte, acceptatie) zorgt dat het
kind zich prettig en veilig kan voelen. Zo kan het kind emotionele veiligheid ontwikkelen. Daarnaast is
ook lichamelijke veiligheid belangrijk ten opzichte van zichzelf en de directe omgeving.
,Het kind dient voldoende ruimte te krijgen om zijn toenemende zelfstandigheid te kunnen ontdekken
en verder te ontwikkelen.
Langeveld: ‘Geleide zelfstandigheid’, leiding en begeleiding van de opvoeder moeten langzaam maar
zeker afnemen en uiteindelijk leiden tot een vorm van zelfgeleide zelfstandigheid.
Het kind leert om zijn eigen bestaan leiding te geven, zichzelf te leiden, waardoor de zelfgeleide
zelfstandigheid uit zal monden in een mate van volwassenheid.
Stimuleren, praten en luisteren
Het stimuleren van de ontwikkeling van het kind is een belangrijke taak van de opvoeder. Belangrijk is
dat het kind uitgenodigd en uitgedaagd wordt om de omringende wereld te leren ontdekken en
ervaren. In een sfeer waar het kind zichzelf mag zijn en waarbij de opvoeder door uitleg, voordoen en
humor het kind stimuleert en activeert. Praten met het kind, goed luisteren naar hem en complimenten
geven zijn belangrijk.
Natuurlijke en georganiseerde activiteiten
Er kan in het opvoeden onderscheid worden gemaakt in spontane ‘natuurlijke activiteiten’ (activiteiten
die plaatsvinden in de dagelijkse omgang tussen opvoeder en kind → natuurlijke band), en
‘georganiseerde activiteiten’ (bijv. deelname aan vormen van onderwijs, opvang en buitenschoolse
activiteiten, sportactiviteiten, etc.). Beide vormen samen het geheel aan activiteiten binnen opvoeding.
In de samenleving vormen georganiseerde activiteiten een belangrijke aanvulling van het
opvoedproces. De taken en verantwoordelijkheden tussen beide vormen zijn alleen niet altijd goed
afgestemd.
Opvoeders hebben het vaak druk. Ze vinden het vanzelfsprekend dat anderen helpen bij de
opvoeding van hun kinderen. Ze verwachten veel van onderwijs en de kinderopvang.
Hierom is het belangrijk dat de leraren en begeleiders contact maken met ouders en afstemmen over
de begeleiding van het kind.
Voorlopig doel
Het kind wordt met 18 jaar volwassen. Tot die tijd is het aangewezen op hulp van de opvoeders.
Bij kleine doelen zien opvoeders op voorhand al gevaren voor een kind. In deze situatie is het
gewenst dat de opvoeder niet te krampachtig is. Een kind moet experimenteren en ervaringen
opdoen.
Kleine doelen noemen we ‘voorlopige doelen’. → tussenstappen in de opvoedingen waarbij mogelijk
iets bereikt kan worden.
Opgevoed zijn
Tegenwoordig groeien steeds meer kinderen op in een samenlevingsvorm die anders is dan de
traditionele vorm van vader, moeder en kinderen. Er zijn veel verschillende type gezinnen of
samenlevingsvormen waarin opvoeding plaatsvindt (eenoudergezin, samengesteld gezin,
adoptiegezin, pleeggezin).
De situaties waarin kinderen worden opgevoed kunnen enorm verschillen. Welke samenlevingsvorm
het meest gewenst is, is lastig te zeggen en vereist nader onderzoek. Als een opvoeder een kind
permanent het gevoel van liefde, veiligheid en geborgenheid kan laten ervaren, alert is op signalen
van het kind en een gepaste reactie geeft, is er een goede basis voor de ontwikkeling van het kind.
Wie je bent is afhankelijk van het milieu, de stijl van opvoeden en jouw aanleg en capaciteiten.
Van hulpeloos en afhankelijk wezen ben je uiteindelijk uitgegroeid tot een persoon met een bepaalde
zelfstandigheid, waarbij je verantwoordelijk bent voor de gevolgen van je handelen.
, Opvoeden als proces
Opvoeden is een proces omdat ontwikkelingen in opeenvolgende tijdsfasen plaatsvinden. Die tijd is
nodig om de verschillende opvoedingsdoelen na te kunnen streven en mogelijk te realiseren. Dit
hangt samen met de leeftijd van het kind, en zijn karakter en mogelijkheden. Dat vraagt afstemming
van opvoeders in verschillende fase van de ontwikkeling van het kind.
Het kind leert meer verantwoordelijkheden op zich te nemen, en de opvoeders juist minder.
Einddoel van de opvoeding
Opvoeden moet leiden tot een vorm van volwassenheid als doel op langere termijn.
Volwassenheid = volgroeid zijn (lichamelijke ontwikkeling). Dit bereikt iedere gezonde persoon bij
ongeveer 18 jaar.
Volwassenheid is meer dan alleen lichamelijk volgroeid zijn. Langeveld: de volwassene is op zichzelf
aangewezen. Hij is actief, onderneemt dingen, heeft plichten, maakt keuzes en is aansprakelijk voor
het slagen en falen ervan. Hij staat volledig voor wie hij is → zelfverantwoordelijke zelfbepaling.
Als het einddoel ‘volwassenheid’ is bereikt, zal de opvoedingsrelatie tussen opvoeder en kind
veranderen in een relatie tussen twee volwassenen. Dit is geen opvoedingsrelatie meer.
Vorming of begeleiding
Sommige mensen zeggen dat het proces van opvoeding niet eindigt bij volwassenwording. Ze vinden
dat er in het leven van de mens altijd sprake is van een permanente noodzaak/ behoefte aan
onderwijs/leren (education permanente).
Er wordt gesproken van ‘vorming of begeleiding’ als het gaat om de hulp aan volwassenen, waarbij de
volwassene zelf verantwoordelijk is voor het doel dat hij wil bereiken. Dit kan je niet van een
niet-volwassene verwachten.
Begeleiden wordt omschreven als iemand op weg vergezellen met raad en daad bijstaan, coachen.
1.4 Opvoedingsstijlen
Hoe er moet worden opgevoed is niet voorgeschreven. Hoe er kan worden opgevoed wordt door de
opvoeder zelf bepaald. Opvoeders hebben niet altijd duidelijk voor ogen welke weg ze bij de
opvoeding willen volgen, wel is er een stijl waar te nemen.
1. Autoritaire opvoedingsstijl
- De opvoeder duldt weinig inspraak
- Het kind is aan strenge regels gebonden en de opvoeder eist gehoorzaamheid
- Het kind wordt streng gestraft als het niet gehoorzaamt
- De opvoeder bepaalt wat wel en niet mag en staat weinig of niet open voor de mening en
wensen van het kind
- De opvoeder belemmert de spontane ontwikkeling van het kind, er wordt weinig rekening
gehouden met de emoties en gevoelens
- Er is weinig wederzijds vertrouwen tussen opvoeder en kind
2. Democratische opvoedingsstijl (structurerende of autoritatieve)
- De opvoeder staat open voor de ideeën van het kind, er is veel overleg
- Naast de eisen en controle die aan het kind worden gesteld, is er ook vrijheid
- Er wordt weinig gestraft en op een gepaste manier corrigerend gehandeld
- De opvoeder stimuleert het kind sterk in zijn activiteiten
- De opvoeder tracht met het kind een open relatie op te bouwen waarin sprake is van een
wederzijds vertrouwen
3. Laissez-faire opvoedingsstijl (verwaarlozend)
- ‘Alles kan en mag’, het kind kan zelf bepalen wat het doet