Kernachtige Samenvatting van hoofdstuk 1 tot en met 11 van het boek Furr & Bacharach. Daarnaast zijn belangrijke aantekeningen van feiten uit de opdrachten, worked examples, proeftoetsen en live colleges toegevoegd. Heel veel van die feitjes kwam in het tentamen van 2019. In deze samenvatting staat...
Chapter 1 – Het belang van psychologisch meten
Er worden vaak beslissingen gemaakt op basis van psychologische tests. Een
psychologische test is een systematische procedure om gedrag van twee of meer
mensen te vergelijken.
Drie componenten van psychologische tests:
1. De test gaat om een vorm van gedrag
2. De gedragssamples zijn op een systematische manier verzameld (gestandaardiseerde
condities: altijd hetzelfde)
3. Het doel is om gedrag van twee of meer mensen te vergelijken (of 1 persoon op
meerdere momenten) en zo inter- of intra-individuele verschillen te identificeren.
Voordeel = generaliteit van de definitie (omvat veel tests), leidt tot verschillende
soorten informatie en het heeft een algemeen doel
3 dingen daarbij bij psychologisch meten:
1. Er is gevolgtrekking van waarneembaar gedrag tot een niet-waarneembaar
psychologisch kenmerk.
2. Een meting in de psychologie houdt vaak een soort theorie in, die psychologische
kenmerken verbindt met waarneembaar gedrag. Psychologische kenmerken zelf zijn
vaak latente variabelen (hypothetisch construct): er zijn theorieën over, maar het
is niet te observeren. Je kan er alleen iets over zeggen als er een operante definitie
aan is verbonden: ‘je kunt het zo meten’.
3. Menselijk gedrag wordt vaak uitgelegd a.d.h.v. theoretische concepten: waarmee hangt
het samen, hoe is het gedefinieerd.
Drie onderscheiden bij tests:
1. Prestatie meten of gedragswijze meten = toetsscore vs. ADHD
2. Criteriumreferentie of normreferentie = absoluut vs. relatief
3. Speeded-test of power-test = zo snel of zo goed mogelijk
Belangrijke kenmerken bij psychologische tests:
Validiteit = kan je met een test iets zeggen over wat er gemeten wordt? Het is de
relatie tussen de operationele definitie en het theoretische construct.
Betrouwbaarheid = herhaalbaarheid
Soort informatie dat je krijgt = verschillende tests geven verschillende informatie
(toetsscore/categorieën)
Correlatie = de variabiliteit van de ene variabele is gerelateerd aan de variabiliteit van
een andere variabele
Uitdagingen bij psychologisch meten:
Je wil iets zeggen over gedrag in 1 getal, kan dat wel? En kan je wel iets zeggen over
menselijk gedrag als mensen weten dat ze gemeten worden?
1. Participant reactivity = alles wat je meet in de psychologie, zit de persoon zelf ook in.
Mensen gaan extra goed (social desirability) of extra slecht (malingering) presteren
of komen tegemoet aan het doel van het onderzoek (demand characteristics).
2. Observer bias / scorer bias (objectiviteit) = de interpretatie wordt bepaald door wat
er in het hoofd van de onderzoeker omgaat en hoe de respondent zich gedraagt
3. Psychologische kenmerken worden vaak gemeten met composite scores, die lastig in
gebruik zijn. Het zijn meerdere items, die ‘even goed zijn’, die bij elkaar geteld worden.
op basis van 1 observatie doe je geen uitspraak (veel error, daarom voeg je ze samen).
4. Score-sensititity = kan met de test wel gediscrimineerd worden op het psychologische
kenmerk wat gemeten wordt? Is de maat die je gebruikt wel sensitief genoeg?
5. Gebrek aan oplettendheid m.b.t. psychometrische informatie = geen aandacht
geschonken aan de psychometrische kwaliteit van de test.
1
,Chapter 2 - Scaling
Regels voor het vormen van categorieën
1. Alle mensen binnen 1 categorie zijn identiek met elkaar op de gemeten eigenschap
2. De categorieën zijn wederzijds exclusief zijn
3. De categorieën zijn volledig (iedereen valt ergens in)
Het getal 0 heeft twee mogelijke betekenissen:
Absolute nul = afwezigheid van het kenmerk bij score van nul
Arbitraire nul = nul is slechts een waarde op een schaal
Kenmerken van meeteenheden
1. De unit size is willekeurig (1 cm = 10 mm)
2. Meeteenheden zijn niet gebonden aan 1 object
3. Met meeteenheden kan je soms verschillende functies van een object meten
- De grootte van een meetunit mag niet veranderen als de condities veranderen
(constant blijven) = identity = eenzelfde score betekent even veel op tiets. .
- Je meet met tellen alleen iets, wanneer de score die je hebt opgeteld een ander
kenmerk reflecteert.
- Niet alle vormen van tellen zijn een vorm van meten: als je dingen telt i.p.v.
kenmerken is dat niet zo.
Vier schalen van meten:
1. Nominale schaal gedrag indelen in categorieën met gemeenschappelijke
psychologische kenmerken, gelabeld.
2. Ordinale schaal er zijn rangordes, volgorde speelt een rol (relatieve positie)
3. Interval schaal kwantitatieve verschillen, willekeurige nulwaarde, grootte van een
unit is constant en additief.
4. Ratio schaal absoluut nulpunt, je kan met de aantallen rekenen.
2
,Chapter 3 – Individuele Verschillen en Correlaties.
Variabiliteit = verschillen binnen een set testscores of waardes van een psychologisch
kenmerk (uitgedrukt in variantie en standaarddeviatie).
Er zijn twee soorten variabiliteit:
1. Inter-individuele verschillen = verschillen tussen mensen
2. Intra-individuele verschillen = verschillen binnen mensen (over tijd/tussen condities)
Als er geen spreiding van scores is, dan is er geen variantie en is er dus een constante.
De variantie kan berekend worden als manier om variabiliteit te kwantificeren. De grootte
van de variantie wordt bepaald door: 1) de mate waarin sores van elkaar verschillen en 2)
de waarde van de scores in de verdeling.
Het beschrijven van een verdeling van scores kan met:
1. Centrale tendentie = de meest representatieve score voor de verdeling (mean)
2. Varibiliteit = variantie/standaarddeviatie reflecteren de variabiliteit als de mate
waarin de scores in een verdeling afwijken van het gemiddelde
3. Norm
Variantie heeft vier kenmerken:
1. Nooit kleiner dan 0
2. Niet simpel te interpreteren als groot of klein
3. Context of vergelijking nodig voor interpreteren van de grootte
4. Belangrijk om gebruik van andere waardes mogelijk te maken
De normale verdeling
- Oppervlakte is 1
- X-as is de waardes van de variabele
- Y-as zijn de proporties
- De curve representeert de proporties van mensen in een groep die een bepaalde
waarde hebben op de variabele.
Covariabiliteit = de mate waarin variabiliteit in scoresets met elkaar correspondeert.
Covariantie betreft minimaal 2 variabelen: hoe variëren die samen? Je wil de richting en
de sterkte weten. De sterkte kan je niet interpreteren, want die hangt af van de schaal.
Een sterke associatie betekent dat individuele verschillen consistent zijn tussen de
variabelen.
Correlatie kan je berekenen door de covariantie te standaardiseren (schalen). Dan kan je
de sterkte interpreteren.
Composite scores zijn samengestelde scores. De variantie van een composite score wordt
berekend door alle varianties van de items op te tellen + 2 keer de covariantie (optellen
van de hele variantie-covariantie-matrix). De covariantie van twee composite scores
bereken je door de covarianties op te tellen.
Binaire items = dichotome variabele. Het gemiddelde van zo’n variabele is een proportie.
2
De variantie hiervan is s = p x ( 1− px ) =pq . Deze is maximaal als p=0.5 en p=0.5 is. De
covariantie van binaire items is de proportie dat de persoon op beide items een 1 heeft
gescoord (cXY = pXY - pXpY).
Z-scores worden berekend met twee informatiedelen: boven/onder gemiddelde + afstand
van gemiddelde tot die score. Het is de gestandaardiseerde afwijkingsscore. De Z-score
kan geïnterpreteerd worden als standaarddeviatie unit en als extreemheid van de score.
Een verdeling met Z-scores heeft een gemiddelde van 0 en een standaarddeviatie van 1.
Bij een normale verdeling kan je met de Z-score een kans berekenen.
3
, Echter zijn Z-scores moeilijk interpreteerbaar, daarom worden ze omgezet in
geconverteerde T-scores.
Als X niet normaal is verdeeld, dan is Z dat ook niet en T ook niet.
Percentile ranks worden ook gebruikt voor het interpreteren van testscores. Dat is het
percentage mensen met die score of lager. De percentile rank kan op 2 manieren worden
onderzocht:
1. Directe/empirische manier = als je toegang hebt tot alle ruwe scores in de verdeling
2. Standaardscore berekenen en linken aan percentage. Bij een normale verdeling kan
je de Z gebruiken om p te berekenen. Is er geen normale verdeling, dan kan het met
continuïteitscorrectie.
Je kan van een scheve verdeling een normale verdeling maken, met behulp van
genormaliseerde scores. Dat mag alleen, als je door eerder onderzoek of theorie weet
dat het in de populatie normaal verdeeld is.
Je berekent eerst de percentielscores, die converteer je in standaardscores (Z). Dan
gebruik je de Z-tabel andersom: je hebt P en zoekt Z op. Dan kan je daarna Z omzetten in
T.
4
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper esmeecoppoolse. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,99. Je zit daarna nergens aan vast.