H1 Prelude: The Roman World Transformed (ca. 300-600)
The Provincialization of the Empire (ca. 250-350)
Het Romeinse Rijk was te groot om overheerst te worden door één man op één plek,
behalve in tijden van vrede. Dit werd duidelijk gedurende de crisis van de derde eeuw, toen
de barbaren uit het noorden en de Perzen uit het oosten het Romeinse Rijk binnenvielen.
Om met deze aanvallen om te kunnen gaan, reageerde de Romeinse overheid met
hervormingen die meer verantwoordelijkheid aan de provincies gaven. Daarnaast breidde de
overheid het leger uit. Voor de crisis had het Romeinse leger zichzelf in stand gehouden
door lokale families aan de grens die steeds de volgende generatie soldaten zou leveren.
Het geboortecijfer nam echter af, waardoor soldaten van verder weg moesten worden
gehaald. Deze soldaten kwamen uit de regio’s boven de noordelijke grens en kregen in ruil
voor hun militaire dienst een stuk land binnen het Rijk.
Tot de crisis van de derde eeuw behoorde ook een crisis van politieke opvolging waarbij
meer dan twintig mannen de titel van keizer claimden. Sommigen van hen leidden
afgescheiden rijken, een symptoom van de decentralisatie en de macht van de provinciale
leger legioenen. Rome lag te ver van de oorlogen om als militaire hoofdstad te functioneren.
Hierdoor werden nieuwe steden aangesteld die Rome al snel overschaduwden.
De toenemende rol van de provincies werd nog verder versterkt door de nood het leger te
voeden en van voorraad te voorzien. De rijkdom en arbeid van het leger verplaatsten zich
naar de provincies waar de legers vochten.
Diocletianus bracht de crisis onder controle en Constantijn bracht het tot een eind.
Dicoletianus verdeelde het rijk in vier delen, later gereduceerd naar twee. Hoewel het de
bedoeling was dat de keizers van deze divisies samen moesten werken, zouden de twee
delen hun eigen weg gaan. Met de aanstelling van Constantijn eindigden de oorlogen aan
de grens.
A New Religion
Het Rijk van Constantijn hoorde het herstelde Romeinse Rijk te zijn, maar het was niet
hetzelfde als het Romeinse Rijk. Constantijns bewind markeert het einde van de klassieke
periode en het begin van de Late Oudheid, een periode getransformeerd door de cultuur en
religie van de provincies.
In de provincie van Palestina ontstond het christendom. Aanvankelijk stond de Romeinse
elite onverschillig tegenover het christendom en trok het ook de lagere klassen van
Romeinen niet aan. Romeinen van de middenklasse hadden geen hoop om deel uit te
maken van de elite. Christendom gaf hen waardigheid door de elite te vervangen. Onderwijs
was de manier om deel uit te maken van de elite, maar christenen hadden hun eigen kennis
die hen deel uit liet maken van een nog hogere elite, de Hemel. In de provincies waren
mensen die zich nooit echt deel van het Romeinse Rijk hadden gevoeld aangetrokken tot
het christendom. De Romeinen vervolgden de christenen. Eerst alleen op lokaal niveau en in
tijden van crisis. Officiële vervolging door de overheid begon in de jaren 250 met de crisis
van de derde eeuw. Met het Edict van Milaan in 313 verklaarden keizers Licinius en
Constantijn tolerantie voor alle religies in het Rijk. De christenen hadden hier veel voordeel
van: zij waren degenen geweest die vervolgd werden en naast tolerantie kregen ze ook hun
eigendom terug. Constantijn was de belangrijkste kracht achter het Edict: het was verklaard
na zijn slag bij de Milvische Brug, een overwinning die hij toeschreef aan de christelijke god.
Constantijn leek zich bekeerd te hebben tot het christendom en leek het zeker te
begunstigen. Onder hem groeide Byzantium, later Constantinopel genoemd, uit tot een
christelijke stad. Hij was voorzitter van het eerste Oecumenische concilie, het Concilie van
,Nicaea in 325. Daar werden een paar van de wetten en doctrines van de christelijke kerk
bepaald. Na Constantijn was het slechts een kwestie van tijd voordat de meeste mensen het
wenselijk vonden zich te bekeren. In een reeks wetten beginnend in 380 met het Edict van
Thessaloniki verklaarde keizer Theodosius I dat de vorm van het christendom bepaald bij
het Concilie van Nicaea van toepassing was op alle Romeinen, en verklaarde alle oude
cultussen illegaal. Het christendom was nu de officiële religie van het Romeinse Rijk.
In de 4e en 5e eeuw vochten christenen met elkaar over doctrine en de locatie van het
heilige.
Doctrine
De kerkvaders waren de overwinnaars in de gevechten over doctrine. De periode 350-450
was een tijdperk van concurrerende doctrines. De disputen over doctrine identificeerden de
loyaliteiten van mensen. God had zichzelf verlaagd door menselijk vlees aan te nemen
(Jezus). Het was van belang te weten hoe hij dat had gedaan en wat dat betekende voor de
rest van de mensheid. Voor deze vragen schreef Augustinus de definitieve antwoorden voor
het westen, hoewel deze zeker aangepast werden over de eeuwen. Hij gebruikte de oude
constructies van de oudheid voor een nieuwe christelijke maatschappij.
The Sources of God’s Grace
Het opleggen van straf en het vergeven van zondaars was in handen van priesters en
bisschoppen. Door de mis werden gelovigen samen gebonden. Het belang van de mis werd
duidelijk gemaakt in de architectuur en versiering van christelijke kerken. De eucharistie was
een krachtige bron van Gods genade. Er waren ook andere bronnen. Bovenal waren er
mensen die zo geliefd waren door God dat ze modellen waren voor deugd. Dit waren de
heiligen. In de vroege kerk waren dit mensen die gestorven waren voor hun geloof. Dit
eindigde echter met Constantijn. Nieuwe martyrs van de 4e en 5e eeuw moesten manieren
vinden om martyrs te zijn terwijl ze nog leefden. Naast het bieden van modellen voor
christelijke deugd, spraken de heiligen met God namens hun buren en waren ze bewaarders
van de sociale vrede. Een manier om de kracht van de heiligen te gebruiken was om over ze
te schrijven. Daarnaast leefde hun kracht voor in hun relieken (wat ze achterlieten).
Art from the Provinces to the Center
Net als het christendom van de periferie het centrum transformeerde, hervormde provinciale
artistieke tradities die van het centrum. Klassiek Romeinse kunst werd gekarakteriseerd door
licht en schaduw, een gevoel van atmosfeer en een gevoel van beweging, zelfs te midden
van kalmte. Figuren die met elkaar bezig zijn en weinig of niets geven om de waarnemer.
Romeinse artiesten waren ook geïnteresseerd in het drukke, alledaagse leven. Romeinse
beeldhouwers, net als schilders, waren geïnteresseerd in beweging en driedimensionaliteit.
Ze toonden figuren die met elkaar bezig waren, en ze creëerden ruimte door te spelen met
het perspectief.
Ook in de klassieke periode bestonden andere artistieke waarden en conventies in het
Romeinse Rijk (en de provincies). Voor vele jaren bleven deze stijlen klein door de
overweldigende kracht van de Romeinse politieke en culturele hegemonie. Maar in de derde
eeuw, met het nieuwe belang van de provincies, doken lokale tradities opnieuw op.
Naarmate provinciale militairen de nieuwe helden en keizers werden, veranderden artistieke
smaken ook. Het centrum begon artistieke stijlen te lenen van de periferie.
In de vierde eeuw is te zien dat er meer focus kwam op hiërarchie en minder op
individualisme. De figuren zijn minder met elkaar bezig en bestaan niet in een landschap. De
,invloed van deze stijl blijft te zien door de Middeleeuwen heen. Klassieke stijlen maakten
echter een korte comeback tegen het eind van de 4e eeuw. Soms wordt dit de renaissance
van de late vierde en vroege vijfde eeuw genoemd.
The Barbarians
De Romeinen noemden de Goten, Franken en Bourgondiërs barbaren en de volken boven
de Rijn Germanen. Historici onderscheiden de Germanen taalkundig. De volkeren waren
niet nomadisch, zoals eerdere historici geloofden. Langs de grens handelden Germaanse
met Romeinse handelaren.
Gebruik makend van de crisis van de derde eeuw, vielen de Goten van de Zwarte Zee de
naburige Romeinse provincies aan. De Romeinen reageerden aanvankelijk met jaarlijkse
betalingen om vrede te kopen, maar al snel stopten ze en gingen ze liever de confrontatie
aan. Rond 250 vielen de Goten en anderen delen van de Balkan en Anatolië aan. Het kostte
de Romeinen jaren om deze aanvallen te stoppen. Daarna doken de Goten weer op in twee
verschillende groepen: de Ostrogoten ten noorden van de Zwarte Zee en de Visigoten uit
hedendaags Roemenië. Tegen de midden jaren 330 waren de Visigoten bondgenoten van
het Rijk. Dit viel later in de vierde eeuw echter uit elkaar toen de Visigoten, en al snel andere
barbaren, toegang tot het Rijk eisten. Ze waren aan het vluchten van de Hunnen die de regio
van de Zwarte Zee in 376 binnen waren gevallen. De Romeinen waren niet voorbereid op
zoveel vluchtelingen en behandelden ze niet goed. In 378 kwam een groep Visigoten en
andere barbaren in opstand en doodden keizer Valens bij de Slag bij Adrianopel. Deze
nederlaag betekende meer dan de dood van de keizer; het verzwakte het Romeinse leger.
Er werd geprobeerd verschillende afspraken te maken, maar niets werkte. Een leger van
Visigoten begon een zoektocht naar land en wilden het onrecht wat hen was aangedaan
wreken. In 410 plunderden ze Rome. Andere barbaarse groepen en Romeinse slaven sloten
zich bij hen aan. Ze vestigden zich in zuidelijk Gallië tegen 418 en hadden tegen 484 het
grootste deel van Spanje ingenomen. In de tussentijd, vanaf laat 406, drongen ook andere
barbaarse groepen het Rijk binnen.
In 476 werd de laatste Romeinse keizer in het westen, Romulus Augustulus, afgezet door
Odoaker, een barbaar die Romeinse troepen leidde. Hij verklaarde zichzelf koning van Italië.
Italië werd over de komende vier jaar echter veroverd door de koning van de Ostrogoten.
Niet veel later begonnen barbaarse groepen hun eigen koninkrijken op te bouwen.
Rond het jaar 500 was het Romeinse Rijk een mozaïek van barbaarse rijken. Alleen het
oostelijke deel van het Rijk bleef intact.
The New Order
Wat nieuw was aan de nieuwe orde van de 6e eeuw was niet zozeer de opkomst van
barbaarse koninkrijken, als het verval van de steden gebalanceerd door de levendigheid van
het platteland, de toegenomen dominantie van de rijken en de stille temming van het
christendom. In het oosten deed het Romeinse Rijk een mislukte poging uit te breiden en
werd uiteindelijk een autonome entiteit: het Byzantijnse Rijk.
The Ruralization of the West
Waar de barbaren zich vestigden, deden ze dit met slechts weinig ontevredenheid van
Romeinse elites. Dit leidde ertoe dat de elites van Romeinen en barbaren langzamerhand tot
dezelfde gemeenschap van vrije grondbezitters gingen behoren. Voordat deze vermenging
kon plaatsvinden moest de grote barrière van verschillende religies overkomen worden.
De nieuwe heersers namen Romeinse instituties over, zoals wetten die voortbouwden op
, Romeinse precedenten.
De nieuwe belastingen van de vierde eeuw hadden veel te maken met de verdwijning van
de stedelijke middenklasse. De curiales (traditionele leiders en woordvoerders van steden)
hadden altijd de belasting voor hun gemeenschappen opgehaald. In de vierde eeuw
verarmden nieuwe belastingen de curiales, terwijl de hele rijke grondbezitters niet betaalden.
De belasting viel nu op de schouders van armere mensen. Zij konden dit niet betalen en
vluchtten naar de grootgrondbezitters van de rijken, waar ze hun vrije status opgaven in ruil
voor land en bescherming. Tegen de 7e eeuw hadden de rijken gewonnen; de barbaarse
koningen deden niet langer de moeite algemene belastingen op te halen.
De steden waren niet langer voorspoedig of dicht bevolkt, hoewel ze de politieke en
religieuze centra bleven. De verschuiving van de stad naar het platteland bracht een nieuw
lokalisme mee. De actieve lange afstandshandel van de Mediterraan vertraagde. Het stopte
niet, maar penetreerde niet langer tot ver achter de kust.
Kloosters werden belangrijke grondbezitters. In de 6e eeuw leefden monniken in
gemeenschappen ver genoeg van de centra van macht om heilig te zijn, maar dichtbij
genoeg om belangrijk te zijn. Monniken behoorden niet tot de leken, maar ook niet helemaal
tot de geestelijkheid. Monniken leefden in gehoorzaamheid van een ‘regel’ die ze een
stabiele en geordende manier van leven gaf. Deze regel kan geschreven of ongeschreven
zijn. Individueel deden monniken afstand van rijkdom en macht, maar kloosters werden
partners voor de rijken en machtigen en profiteerden van hun vrijgevigheid. Monniken
werden gezien als modellen van deugd, en er werd gedacht dat hun gebeden het oor van
God bereikten. Het was cruciaal hun bondgenoot te zijn.
Retrenchment in the East
Na 476 was er ook een nieuwe orde in het oosten, maar aanvankelijk waren de
veranderingen minder voor de hand liggend. Er was nog steeds een keizer met aanzienlijke
autoriteit. De steden bleven voorspoedig en de oostelijke keizers haalden meer succesvol
dan ooit belastingen op. In de jaren 540 werd de regio getroffen door de pest (later de pest
van Justinianus genoemd, naar de keizer in die tijd). Dit leidde tot een tekort aan
mankrachten en inkomsten. In de 5e en 6e eeuw hervormde het Rijk zichzelf. Voor het eerst
gaven keizers handboeken van Romeinse wetten uit. Boven alles nam de keizer in het
oosten een imago van geconcentreerde kracht geassocieerd met de pracht en praal van de
Perzische koningen aan, gecombineerd met een verheven rol in de christelijke kerk.
Justinianus veroverde Italië in 552 in een poging de glorie en territorium van het Romeinse
Rijk weer te doen opleven. Zijn legers hadden ook een stuk van Zuidwest-Spanje veroverd
en eerder hadden zijn legers in 534 Noord-Afrika veroverd. Alleen in Noord-Afrika waren ze
succesvol geweest, hier heerste het Oost-Romeinse Rijk voor een eeuw. De oorlog met
Italië was echter een ramp geweest en had het land verwoest. Tegen 572 hadden andere
volkeren grote delen van Italië ingenomen. Voor het Oost-Romeinse Rijk was Italië slechts
een bijzaak geweest. De grote focus lag op het Sassanidische Rijk van de Perzen.
H2 The Emergence of Sibling Cultures (ca. 600-750)
In de 7e eeuw leefde het Romeinse Rijk zowel politiek, in het Byzantijnse Rijk, en cultureel,
in de islamitische wereld en Europa, voort. Tegen 750 waren drie verschillende en bijna
gescheiden beschavingen opgekomen in en rondom het territorium van het oude Romeinse
Rijk.
Saving Byzantium