5.2 Ontdekkingsreizen
Toen Christoffel Columbus zijn eerste reis in Spaanse dienst maakte, waren de Portugezen al bijna
een eeuwlang bezig de kust van West-Afrika te onderzoeken. Deze ontdekkingsreizen werden
gefinancierd door de Portugese koning; de drijvende kracht erachter was prins Hendrik de
Zeevaarder (1394-1460). Het belangrijkste motief van de koning en de lage edelen die aan de
expedities deelnamen, was aanvankelijk de strijd tegen de moslims die nu buiten de grenzen van
Portugal werd voortgezet.
Eeuwenlang had zich op het Iberische schiereiland een Reconquista afgespeeld – een ‘herovering’
van gebied op de moslims die er zich in de 8e eeuw meester van hadden gemaakt. Na de inname van
de Marokkaanse havenstad Ceuta bleven de Portugezen de Moren in Marokko vanuit zee aanvallen.
Een belangrijk doel werd de Goudkust ten zuiden van de Sahara. Tussen Marokko en dit West-
Afrikaanse gebied bestond een levendige handel over land in goud en slaven. Een ander resultaat van
deze vroegste ontdekkingstochten was de kolonisatie van enkele Atlantische eilanden. Op Madeira
en de Canarische eilanden leerden de Portugezen en de Spanjaarden met Italiaans kapitaal en
Italiaanse kennis suikerplantages op te zetten. Omdat het zware werk op deze plantages weinig
kolonisten naar de eilanden trok, werden vanaf de ontdekking van de Goudkust slaven uit West-
Afrika ingezet. Het zou een leerschool zijn voor de latere kolonisatie van Amerika.
Hoe zuidelijker de Portugezen kwamen, hoe aanlokkelijker het werd een zeeweg naar Indië te
vinden. Uitschakeling van de Arabische tussenhandel zou de koninklijke kas spekken en de positie
van de Portugese kooplieden in de Europese handel versterken. Naast dit economische motief bleef
het kruisvaardermotief van betekenis.
In 1488 merkte de Portugese
gezagvoerder Bartholomeus Diaz (1450-
1500) na een storm dat hij rond het
zuidelijke punt van Afrika was gezeild. Op
20 mei 1498 bereikten vier Portugese
schepen onder bevelvoering van Vasco da
Gama (1469-1524) Calicut in West-India.
Vanuit deze stad controleerden Arabische
kooplieden de peperhandel op het
Westen. Deze monopoliepositie trachtte
Vasco Da Gama over te nemen, maar de
Indische vorst was weinig onder de indruk van
de Portugese goederen. Drie jaar na zijn
vorige reis kwam Vasco Da Gama met twintig
van kanonnen voorziene oorlogsschepen. terug,
,bombardeerde Calicut, versloeg een Indische vloot en veroverde de stad. Hierna namen de
Portugezen kleine gebiedjes langs de belangrijkste Aziatische zeeroutes in bezit. Hier stichtten zij
geen kolonies, maar bouwden er versterkte handelsposten, factorijen. Daarmee volgden de
Portugezen de strategie die de Noord- Italianen al eeuwenlang in het oostelijk deel van de
Middellandse Zee toepasten. Omstreeks 1550 bezat Portugal tussen West-Afrika en Japan een keten
van zo’n vijftig factorijen. Hoewel de Portugezen dankzij hun scheepskanonnen lokale vorsten
konden dwingen factorijen toe te staan en handelsovereenkomsten te sluiten, waren de inheemsen
hiertoe vaak ook vrijwillig bereid. Handel bood immers ook voordelen.
Toen de Spanjaarden begrepen dat Columbus een ‘nieuwe wereld’ had ontdekt waarmee vooralsnog
geen handel kon worden gedreven, pasten zij het vertrouwde Reconquista patroon toe: verovering,
onderwerping, exploitatie. Daardoor verliep de Spaanse expansie anders dan de Portugese, en
verschilden de twee overzeese rijken wezenlijk van elkaar. Bovendien liet de Spaanse kroon het
initiatief, in tegenstelling tot de Portugese, meestal over aan avonturiers die zelf voor de financiering
en organisatie zorgden. Deze zogeheten conquistadores (veroveraars) kwamen vooral voort uit de
vechtlustige lage adel. Indien een conquistador een koninklijke vergunning had verkregen, dan was
hij na de verovering van een gebied verzekerd van het gouverneurschap, grondbezit en een deel van
de buit. Na de pioniersfase namen koninklijke bureaucraten het bestuur over. Ondanks de
aanvankelijk hoge kosten en teleurstellende opbrengsten bleven de conquistadores komen. Men
bleef geloven dat er veel goud te vinden
was. Niet altijd ten onrechte, maar de Nieuwe
Wereld bood meer: landgoederen en zilvermijnen.
Binnen een halve eeuw waren de vruchtbaarste
gebieden in Midden- en Zuid-Amerika in
bezitgenomen. Bovendien was de inheemse
bevolking grotendeels uitgeroeid.
De meest sensationele gebeurtenissen
tijdens de Spaanse verovering waren de
vernietiging van het machtige rijk van
de Azteken in het huidige Mexico door
Hernan Cortes (1485-1547) en dat van de Inca’s in
het tegenwoordige Peru door Francisco Pizarro
(1474-1541).
Net als Afrika had Amerika zijn dodelijke ziekten, maar deze hielden de Europeanen niet tegen. Een
ervan was syfilis. Na de ontdekking van Amerika verspreidde deze dodelijke ziekte zich over heel
Eurazië. De ziektekiemen die de Europeanen naar Amerika brachten, zoals die van mazelen, griep,
pest en pokken, hadden onder de indianen echter ongekende massaslachtingen tot gevolg.
Door de handelscontacten met Amerika, Afrika en Azië verschoof het zwaartepunt van het Europese
handelsnetwerk van het Middellandse Zeegebied naar de Atlantische kusten. Antwerpen werd erin
de 16e eeuw het centrum van, na 1585 nam Amsterdam deze positie over. De Nederlandse
Republiek dankte er deels haar economische en culturele bloei aan.
, 5.3 De Reformatie
Met Maarten Luther (1483-1546) begon de protestantse Reformatie: een religieuze
vernieuwingsbeweging in de 16e eeuw, die in Europa een eind maakte aan de eenheid binnen het
Latijnse christendom. De protestanten verwierpen de katholieke clerus (geestelijkheid) en kerkleer.
In plaats daarvan moesten individuele gelovigen door het lezen van de Bijbel een directe relatie met
God aangaan. Bij het zoeken naar de oorzaken van de Reformatie wordt gewoonlijk gewezen op de
wantoestanden binnen de katholieke kerk. In plaats van geestelijke ‘herders’ voor de gelovigen
waren kerkleiders van hoog tot laag in beslag genomen door hun eigen, wereldse belangen en
pleziertjes.
Vooral het aanzien van de paus was op een dieptepunt. De pausen gedroegen zich meer als
wereldlijke Italiaanse vorsten dan als geestelijke leiders over alle christenen. Zo hadden zij meer oog
voor geldverslindende kunstschatten en de bouw van de Sint-Pieterskerk dan voor de materiële
noden van de gelovigen. Ook op bisschoppen was veel aan te merken. Hun functie werd geregeld uit
lucratieve overwegingen verhandeld onder de edelen. Deze bekleedden vaak ook elders
verschillende functies, waardoor zij zelden aanwezig waren en hun herderlijke plichten
verwaarloosden. Vanwege de verwereldlijking van de geestelijkheid was het antiklerikalisme wijd
verspreid.
Tegenover de wantoestanden stond echter een groeiend reveil: een opleving van vroomheid onder
leken en vergaande hervormingen binnen de kerk door geestelijken. Een bekende 15e -eeuwse
lekenbeweging die naar een sterke persoonlijke geloofsbeleving streefde, was de zogeheten
Moderne Devotie. Zij ontstond omstreeks 1380 in Deventer rond de prediker Geert Groote (1340-
1384). De hervormingsbewegingen binnen de katholieke kerk, die veelal voor de Reformatie
ontstonden, worden aangeduid met de term katholieke Reformatie. Het christelijk humanisme
vormde hiervan een onderdeel. Veel katholieke hervormers hoopten via humanistische vertaling van
de Bijbel te kunnen terugkeren naar de eenvoud van de vroegste christenen. Zij verwierpen echter
niet de officiële kerkleer en de geestelijke autoriteit van de paus.
De essentie van Luthers ommekeer lag in zijn jarenlange worsteling met de vraag hoe de mens,
belast met de erfzonde, zich kan verzoenen met God. Na intensieve studie van onder meer Erasmus’
vertaling van de Griekse Bijbeltekst kwam Luther tot een geheel nieuw inzicht. Verzoening en
verlossing kunnen niet door de mens zelf tot stand worden gebracht en ook niet via de
bemiddelende rol van de kerk. Alleen door innerlijk geloof en vertrouwen in een rechtvaardige en
barmhartige God kan de mens redden. Deze beroemde leerstelling van Luther (sola fide,
rechtvaardiging door het geloof alleen) is de kerngedachte van de Reformatie. Zij ondergroef het
fundament van de katholieke kerk, omdat zij haar bemiddelende rol tussen gelovige en God
overbodig maakte.
Toen de dominicaan Johann Tetzel (1465-1519) net zijn pauselijke aflatenhandel in de omgeving van
Wittenberg neerstreek, trad Luther met zijn ideeën naar buiten. Tetzels handel in toegangskaarten
voor de hemel stond haaks op Luthers nieuwe inzicht. Oorspronkelijk was een pauselijke aflaat een
afkoop van een kerkelijke straf na berouw over de opgebiechte zonde. Maar Tetzel verkocht met
pauselijke toestemming aflaten waarmee zonden werden kwijtgescholden, zelfs van reeds
overledenen. Bovendien gingen de opbrengsten niet naar de armen, maar naar de bouw van de
Sint-Pieterskerk. Wat Luther vooral stak, was het ontbreken van berouw, de voorwaarde voor de
vergeving van de zonde. Met het doel hierover een discussie aan te zwengelen onder theologen
schreef hij in 1517 zijn beroemde 95 stellingen tegen de aflatenhandel. De stellingen van Luther
werden al snel in pamfletvorm gedrukt en onder bevolking verspreid. De consequenties van zijn
theologische visie kwam al snel op tafel: besluiten van pausen en concilies waren niet geldig als zij
niet direct voortkwamen uit de Bijbel. Luther werd gesommeerd voor verhoor voor de Duitse