Samenvatting ‘de ware toedracht’ – Ton Derksen
Deel I – Waarheidsvinding
Inleiding
- Strafrechtcontext niet alledaags:
o Nieuwe situatie, kennis en theorieen geen garantie
o Fouten worden niet zelf aan den lijve ondervonden (door
rechter/officier/politie)
o Nauwelijks feedback
Geldt voor rechters officieren ed.
- Alledaagse waarheidsvinding, 4 kernoperatie ‘s:
- 1. Zoeken
- 2. Zien
- 3. Duiden
- 4. Wegen
Hoofdstuk 1 – zoeken (operatie 1)
- Alleen waar duidelijk gemaakt is wat gezocht moet worden, kan er met zoeken
begonnen worden
- Hoe scherper de (zoek)vraag, des te effectiever kan er gezocht worden
- Een ander zoekschema, en daarmee een andere zoekvraag, leidt tot andere
vondsten.
- Wanneer de consequenties van een verkeerde conclusie te groot zijn, zoals in de
medische en strafrechtelijke wereld, moet eenzijdig zoeken met behulp van één
zoekvraag en één zoekschema vermeden worden. De risico’s van de onjuiste
conclusie zijn daarvoor te groot.
- Werken met meerdere scenario’s is daarbij noodzakelijk om andere relevante
gegevens op te leveren.
- Vanuit praktische overwegingen zal men het met de (enigszins) plausibele scenario’s
moeten doen.
Hoofdstuk 2 – zien (operatie 2)
- Zien wordt beschouwd als een passieve onderneming.
- Rondkijken zelf is actief.
- Maar, wanneer we waarnemen, is wat we waarnemen een afspiegeling van de
werkelijkheid, waar we niks aan toevoegen, we zijn passieve ontvangers van
indrukken. = alledaagse visie, maar ook binnen oude empirisme gangbaar (John
Locke)
- Toch weten de reeds aanwezige kennis en theorieën de uitkomst te beïnvloeden.
- Daardoor kunnen we met andere kennis of met een andere theorie een andere
uitkomst krijgen.
- Is de nieuwe theorie beter, dan is de uitkomst meer waarheidsgetrouw.
- Daarom, moet bij het bepalen van de waarde van een getuige altijd naar nog twee
dingen worden gekeken:
o Door welke kennis en/of theorie is de uitkomst medebepaald?
o Hoe betrouwbaar zijn die kennis en theorieën?
,- We zijn in staat om meerdere dingen in twee dimensionale vormen te zien, en die
vormen aan te passen naar een groter geheel.
- Maar onze cognitie is ook in staat om, als we weten dat een hoepel rond is, deze
hoepel als rond waar te nemen, terwijl we eigenlijk een ovaal vorm zien.
- Actieve werking van het brein op basis van kennis is in het geval van vorm-
constantheid goed zichtbaar: we blijven dezelfde vorm zien, ook al zien we het
voorwerp van verschillende kanten en krijgen we verschillende impressies.
- Brein is in staat om informatie te interpreteren, zo ook waarnemingen.
- Helmholz (1821 – ’94): Stimuli + kennis = waarneming
- Waarneming is dus niet passief, wat we zien is resultaat van een actieve bewerking
van ons brein van de binnengekomen stimuli op basis van onze kennis
- Er is veel informatie in de omgeving maar we moeten wel de relevante kennis
hebben om die eruit op te pikken.
- Die kennis kan aangeboren zijn of uit ervaring opgedaan.
- Zien is dus theoriegeladen.
- Theorieën die ons brein gebuikt zijn in twee soorten te onderscheiden:
o Niet vervangbaar: vormconstantheid, grootte-constantheid en neiging om
overal oorzaken te zien passen in deze theorie.
o Wel vervangbaar.
- Onderzoek Proffitt: een heuvel blijkt altijd steiler uit te zien dan die is. Als we ouder,
vermoeider of iets zwaars tillen, dan ziet de heuvel er nog steiler uit.
o Hieruit te leren dat ‘visuele perceptie niet alleen een visueel proces is.
Waarnemingen relateren het lichaam en de doeleinden aan de mogelijkheden
(opportunities) en de kosten van het handelen in de omgeving’.
- Bovenstaande theorie is niet vervangbaar, en dus niet mogelijk om dat anders te
zien, geldt ook voor grootte constantheid en vorm constantheid.
- Wel vervangbare theorieen:
o Voorbeeld: onze theorie over afstand is aangepast aan Nederlandse
luchtvochtigheid, waardoor we niet heel ver kunnen kijken. Als je dan in
buitenland iets ‘van dichtbij ziet’ kan dat eigenlijk heel ver weg zijn omdat je
dan met de verkeerde theorie kijkt, namelijk die van het Nederlandse klimaat
en niet die van het Mexicaanse droge klimaat.
o Theoriegeladenheid van de waarneming, zoals net beschreven, kan dus tot
verkeerde uitkomsten en/of problemen leiden.
- Het is niet mogelijk om zonder theorie waar te nemen, wel kunnen we kiezen met
welke theorie we kijken en ernaar streven om met de juiste theorie te kijken (of
iemand schuldig of niet is, is zo’n theorie).
- Een alternatief scenario kan mogelijkheid bieden om nieuwe dingen te zien =
waarneemfunctie van de alternatieve theorieen.
- Mind-set is al voldoende voor een andere waarneming, dit heeft grote consequenties
in de strafcontext. (Mind-set is dat schuld vanzelfsprekend is, met de mind-set
schuldig zie je al snel de situatie in die context en mis je objectieve/andere
waarnemingen).
- Kennis en theorie doen ons dingen zien. Verschillende mind-sets doen ons
verschillende dingen zien. Maar we kunnen wel argumenteren voor en argumenteren
, tegen theorieen. Een analyse kan vaak aangeven welke van de twee theorieen de
betere is. En zo’n analyse kan aldus ook aangeven welke van de waarnemingen
betrouwbaar en welke van de waarnemingen onbetrouwbaar zijn.
- Theorieen kunnen ons ook te veel doen zien, denk daarbij aan deskundigen of
getuigen die ten gevolge van (nieuwe) informatie te veel en verkeerd gaan zien.
- Soms ook sprake van inattentional blindness: de persoon is blind voor iets, ook iets
opzichtigs omdat hij de aandacht op iets anders gevestigd heeft.
- Dus: we kunnen dingen juist wel of niet zien door een theorie, of juist dingen missen
omdat onze aandacht door iets anders wordt opgeëist.
o Een van de oorzaken waarom er in strafrecht vaak weinig aandacht wordt
besteed aan ontlastend materiaal.
- Alternatieve theorie kan ons helpen om op een kritische wijze onze oude visie te
doorbreken. De tweede functie van alternatieve scenario’s is dit: de
waarneemfunctie.
Hoofdstuk 3 – Duiden (operatie 3)
- Feiten kunnen spreken, maar daar heb je wel een achterliggende theorie voor nodig.
Alleen in het licht van die theorie krijgen de feiten een betekenis. En daarmee ook
hun bewijswaarde, wat ze als bewijs waard zijn.
- Ook hier geldt: een andere theorie geeft een andere betekenis en bewijswaarde aan
een feit, en een betere theorie geeft een betere betekenis en bewijswaarde aan een
feit.
- Feiten kunnen positief en ‘fotografeerbaar’ zijn, het is gewoon zo, je kan er een fot
van nemen bij wijze van spreken. (De kat zit op de mat)
- Maar kunnen ook negatief zijn. (De kat zit niet op de mat, ‘het feit dat hij niet om
hulp heeft geroepen toen de voorbijganger lanskwam, het feit dat de deur daar niet
aangetast was). Hier is geen foto van te nemen, de feiten zijn immers niet gebeurd.
De waarheid zat echter wel zo in elkaar.
- In plaats van specifiek kunnen feiten ook algemeen zijn, en behalve actualiteiten ook
mogelijkheden en onmogelijkheden, wenselijkheden en noodzakelijkheden, etc.
Betreffen. (vb. Het is een feit dat mensen tegenwoordig sneller beledigd zijn.)
- Waarheid = ware toedracht in de werkelijkheid.
- Een feit kan een teken zijn voor een ander feit, maar is dat alleen aan de hand van de
achterliggende theorie en kennis. (En is daarmee pas een reden om het feit te
geloven).
- Zonder theorie spreken feiten niet --> theorie-afhankelijk.
- Vaak sprake van een niet-opgemerkte interpretatie (natuurlijk) van de feiten, gaat
onbewust. Wil niet gelijk zeggen dat daarmee onjuist is. Dat hangt namelijk af van de
waarheid van de achterliggende theorie en gebruikte achtergrondkennis.
- Hoe kom je achter de natuurlijke interpretatie? Door de situatie te bekijken in het
licht van een andere theorie. Er zal een conflict ontstaan tussen de nieuwe en de
oude theorie, daarmee wordt de oude dus opgemerkt.
- De waarheid of onwaarheid van de achterliggende theorie bepaalt de waarheid van
de interpretatie.
- Zie schema op papier.