Samenvatting Geschiedenis
Hoofdstuk 1: De tijd van jagers en boeren
Rond 10.000 voor Christus kwam er een einde aan de laatste ijstijd en vond
in het Midden-Oosten de landbouwrevolutie plaats, waardoor mensen
gingen leven in een landbouwsamenleving. Ze gingen graan verbouwen en
geiten, schapen, varkens en runderen houden. Ze trokken niet langer rond,
maar leefden op een vaste plaats. Rond 3000 voor Christus leefden de
meeste Europeanen in een landbouwsamenleving. De prehistorische
boeren hebben de hunebedden nagelaten, die vanaf 3500 voor Christus in
Drenthe en omgeving werden gebouwd. Hunebedden waren grafkamers
van belangrijke doden. Deze prehistorische boeren hadden dus een cultuur
met voorouderverering en geloof in een hiernamaals.
1.1 Het leven van jagers en verzamelaars
De jagers en verzamelaars leefden in kleine groepjes zo tussen de 10 en
25 mensen.
Als er op 1 plek niet meer genoeg voedsel was, vertrokken de jagers en
verzamelaars.
De mannen gingen op jacht, en de vrouwen hadden de zorg voor de
kinderen en zij zochten ook voedsel zoals paddenstoelen, bessen en
knollen. De jagers en verzamelaars hebben waarschijnlijk heel veel
afgeweten van de natuur, ze wisten bijvoorbeeld op welke plek en in welk
seizoen het meeste voedsel te vinden was.
De jagers en verzamelaars waren niet alleen erg slim ze waren ook heel
erg handig.
Van vuursteen maakten ze messen, pijlpunten en krabbers. Van botten en
van het gewei van een edelhert werden priemen, bijlen en andere
werktuigen gemaakt. Vezels van moerasplanten werden gebruikt om touw,
fuiken en manden van te maken. Er werden grotschilderingen gemaakt. Ze
sneden beeldjes uit bot en uit hout.
Ötzi werd in 1991 gevonden in de Ötztaler Alpen. Zijn lichaam had al die tijd
in het ijs gelegen en was zo bewaard gebleven. He stuk brood (einkorn) dat
in zijn darmen gevonden werd, wijst erop dat Ötzi contact had met
landbouwers.
,1.2 Het ontstaan van de landbouw
Rond 10.000 v.C veranderde de leefwijze van de mensen. De jagers en
verzamelaars trokken niet meer rond. Het werden boeren. Dit was zo’n
grote overgang dat we spreken van een landbouwrevolutie. De
landbouwrevolutie begon in de Vruchtbare Halvemaan. Dat is een gebied
dat zich uitstrekt van het Nijldal naar Israel, Libanon, Jordanië, Syrië en
Irak. In deze verschillende gebieden groeiden verschillende graansoorten.
Deze graansoorten werden eerst verzameld door de Nomaden. Met de
kennis die ze opdeden over deze planten, gingen ze de zaden zelf planten.
In het begin waren deze agrarische producten een aanvulling op het
verzamelde en gejaagde voedsel, maar uiteindelijk werden ze de
belangrijkste voedselbron. De landbouwers gingen ook runderen, geiten en
schapen die in het wild liepen, temmen. Brood en melk kwamen op het
menu.
Van verzamelaars werden de prehistorische mensen voedselproducenten.
Ze waren niet meer afhankelijk van wat ze vonden, maar brachten het land
in cultuur en kregen zo meer greep op de natuur.
De landbouwsamenleving verschilde helemaal met de samenleving van de
jagers en verzamelaars. Boeren trokken niet meer rond, maar woonden in
dorpen bij hun akkers. De landbouw stimuleerde uitvindingen en
ontdekkingen, waardoor de productie geleidelijk toenam. Ze vonden het
wiel en de ploeg uit. Ze kwamen erachter dat je klei kon bakken en zo
konden ze potten van aardewerk maken waarin ze hun voorraden konden
bewaren. Ze volgden de bewegingen van de zon en de maan, en op basis
daarvan maakten ze de eerste kalenders. Hierdoor wisten ze wanneer het
de beste tijd was om te zaaien en te oogsten.
1.3 De eerste steden
Ieder jaar overstroomden de rivieren De Eufraat en de Tigris. Dit was het
gevolg van de smeltende ijskappen in het Noorden. De slib die achterbleef
was zeer geschikt voor de landbouw. De boeren bouwden dijken om de
overstromingen onder controle te krijgen. Iets verder van de rivier af
bouweden ze irrigatiesystemen. Op een gegeven moment gingen de
boeren meer produceren, dan dat ze voor eigen gebruik nodig hadden.
Twee belangrijke gevolgen hiervan waren:
- Andere boeren konden zich specialiseren op ander gebied, zoals het
maken van gereedschap en kleding
,- Handeldrijven met de overschotten
Hierdoor ontstonden sociale verschillen. Door de toename van de
landbouwproductie konden ook steeds meer mensen in een klein gebied
wonen. Sommige dorpen groeiden uit tot steden.
In een gewonen landbouwnederzetting woonden ongeveer 400 mensen.
Na Jericho en Cantal Hüyük volgden er meer stedelijke beschavingen. Een
stedelijke beschaving is een ontwikkeling van gewoonten, gebruiken,
technische kennis, omgangsvormen, maatschappelijke verhoudingen, etc.
In Somerië lag een tempel. Priesters voerden vanaf hier rituelen uit,
coördineerden het irrigatie systeem en hielden toezicht op de verdeling van
het graan en op de handel.
Begrippen hoofdstuk 1
Agrarisch; Heeft betrekking op de landbouw. Landbouw wordt tegenwoordig
onderverdeeld in akkerbouw, veelteelt, tuinbouw en bosbouw. Graan en
vlees zijn agrarische producten. Boeren werken in den agrarische
beroepensector.
Cultuur; oorspronkelijk betekend het woord cultuur het verbouwen van
gewassen. Natuur wordt daarmee in cultuur gebracht. Tegenwoordig wordt
er ook beschaving mee bedoeld, de totale manier van leven, doen en
denken van de mens. Zoals; taal, godsdienst, eten, normen en waarden. In
beperkte zin heeft cultuur betrekking op kunt, ontspanning en vermaak.
Samenleving van jagers en verzamelaars;
Samenleving van nomaden die leven van wat ze vinden in de natuur. Ze
jagen, vissen en verzamelen voedsel. De jagers en verzamelaars leefden in
kleine groepje van enkele tientallen. Gedurende het grootste deel van de
prehistorie leefden mensen als jagers en verzamelaars.
Landbouwsamenleving; Samenleving waarin de landbouw een
overheersend middel van bestaan is en waarin steden met handel en
ambachten vrijwel niet verkomen. In het Midden - Oosten ginge jagers en
verzamelaars van 10.000 v.C aan landbouw doen.
Landbouwrevolutie; ingrijpende verandering waarbij mensen op de
, landbouw overgaan van een samenleving van jagen en verzamelen naar
een landbouwsamenleving.
Steden; Plaatsen waar grotere groepen mensen bijeenwonen,
afgescheiden van het platteland. Voor de moderne tijd gebeurde die
afscheiding vaak door middel van een muur of wal. Steden hadden vaak
een eigen bestuur en munt. In steden ontstond al snel een
arbeidsverdeling. Een deel van de stadbewoners hield zich niet bezig met
de voedselproductie.
Hoofdstuk 2: De tijd van Grieken en Romeinen
De tijd van 3000 voor Christus t/m 500 na Christus kunnen we opdelen in
de oudheid en in de tijd van de Grieken en de Romeinen. In deze lange
periode hebben veel hoogontwikkelde culturen bestaan. Vanaf 3000 voor
Christus ontstonden er hoog ontwikkelde culturen. Vooral langs grote
rivieren, zoals de Nijl, de Tigris, de Eufraat en de Indus. In de vruchtbare
rivierdalen ontwikkelden landbouwsamenlevingen zich tot landbouw
stedelijke (agrarisch-urbane) samenlevingen.
Er ontstonden stadsstaten, bestuurd door vorsten, vaak met zowel politieke
als religieuze macht. Kenmerkend voor deze culturen waren de sociale
hiërarchie, de polytheïstische godsdiensten (godsdiensten met meerdere
goden) en het gebruik van het schrift.
Na de verovering van het Perzische rijk onder leiding van Alexander de
Grote, ontstond een Grieks – Perzische cultuur (hellenisme). Andere
culturen die in opkomst waren, waren het Hindoeïsme, het Boeddhisme en
het grote keizerrijk van China. De Chinese Muur werd gebouwd tegen
invallen van de nomadische Hunnen.
Rond het jaar 2.000 v.C ontstond op Kreta de Minoïsche cultuur. Dit was de
eerste hoge ontwikkelde beschaving van Europa. Op het vaste land van
Griekenland was er de Myceense cultuur van de ‘oude’ Grieken. In deze tijd
spelen de verhalen die Homerus opschreef in de Ilias en de Odysee. Vanaf
deze tijd stichtten de Grieken ook kolonies in Italië, langs de Zwarte zee en
het oosten van de Middellandse Zee, waardoor de Griekse cultuur in een
groot gebied verspreid raakte.