Diagnostiek in de klinische psychologie
Tentamenstof
Hoorcollege 1
H1. Het diagnostisch proces
Klinische psychodiagnostiek
Theorievorming over problemen, klachten en problematische gedragingen
Operationalisatie en meting daarvan
Toepassing van relevante diagnostische methoden
Elementen berusten op conceptueel en empirisch onderzoek
Psychodiagnostisch onderzoek
Kan op 2 manieren beginnen: cliënt wordt doorverwezen naar diagnosticus of cliënt
gaat zelf naar diagnosticus
Diagnosticus analyseert zowel hulpvraag van cliënt als aanvraag van verwijzer
Hoeft niet zelfde te zijn: hulpvraag cliënt kan gaan over hoe hij van
dwangmatige gedrag af kan komen, terwijl aanvraag verwijzer kan gaan over
of er sprake is van OCD
Op basis van deze vragen stelt diagnosticus 3 soorten vragen:
Is het een OCD?
Welke factoren hebben stoornis veroorzaakt en welke factoren houden die in
stand?
Welke behandeling is geschikt voor deze patiënt?
O.b.v. deze vragen wordt er een diagnostisch scenario opgesteld (inductie)
Deze bevat een voorlopige theorie over cliënt zijn gedrag; wat zijn problemen
en hoe kunnen ze verklaard worden
Vervolgens wordt deze theorie getoetst m.b.v. 5 stappen:
Er worden hypotheses opgesteld uit theorie (inductie)
Er wordt een specifiek onderzoeksinstrument gekozen die kan helpen bij
toetsen van de hypothesen (deductie)
Er worden criteria opgesteld voor wanneer hypothesen wel/niet verworpen
worden (deductie)
Instrumenten worden afgenomen en resultaten worden geanalyseerd (toetsing)
O.b.v. resultaten worden hypothesen aanvaard of verworpen (evaluatie)
(Empirische cyclus van De Groot)
Er zijn 5 typen vragen die vaak voorkomen in psychodiagnostiek
Bij elk vd vragen belangrijk om bepaalde mate van kennis van psychologie te hebben
Beste is als diagnosticus 5 basisvragen achtereenvolgens beantwoord en hierbij telkens
stappen in diagnostische cyclus doorloopt
Onderkenning: wat zijn de problemen?
Wat is het probleem, wat lukt er en wat gaat er mis?
Bij onderkenningsfase hoort 1) inventarisatie en beschrijving, 2) ordening en
categorisering, en 3) inschatting van ernst van het probleemgedrag
Kan criteriumgericht (vooraf bepaalde standaard), normgericht (vergelijkingsgroep) en
ipsatief (met individu zelf)
, Er moet rekening worden gehouden met verschil tussen classificatie en diagnostische
formulering
Classificatie: categoriseren van iemands gedrag o.b.v. DSM
Nadeel: vrij beperkt en leidt tot labeling
Voordeel: communicatie tussen deskundigen makkelijker
Diagnostische formulering: uitgebreide info over cliënts gedrag, houdt
rekening met context waarin dit gedrag voorkomt
Verklaring: waarom zijn er problemen?
Verklaring bevat 3 onderdelen
Het (deel)probleem
Condities die het optreden van probleem verklaren
Causale relatie tussen 1 en 2
De verklaringen kunnen ingedeeld worden volgens:
Locus: persoon of de situatie
Verklaring kan persoonsgericht; in persoon zelf
Of situatiegericht; bij bekende context, gebeurtenissen kunnen aan het
te verklaren gedrag voorafgaan of erop volgen
Aard van controle: oorzaak of reden
Oorzaak zijn voorafgaande condities
Reden is vrijwillige keuze
Oorzaken zijn feitelijke verklaringen van gedrag (je valt uit een boom
door zwaartekracht) en redenen maken dit gedrag begrijpelijk (je was
roekeloos tijdens het plukken van appels uit de boom)
Synchrone en diachrone verklaringscondities:
Synchrone treden tegelijk met gedrag op
Diachrone gaan aan gedrag vooraf
Structurele verklaring synchroon, er is sprake van ego zwakte
Psychogenetische verklaring is diachroon, door orale problemen in
vroege levensjaren van individu
Inducerende en continuerende condities:
Inducerende condities zorgen voor ontstaan van gedragsprobleem
Continuerende condities houden gedrag in stand
Bij behandeling van een probleem kan het best worden gezocht naar factoren die het
probleem in stand houden, want deze kunnen beïnvloed worden
Poging tot algemeen aanvaarde, overkoepelende theorie die situationele invloeden,
persoonskenmerken, ontwikkeling en systeempatronen in kaart brengt eclectische
theorie
Verschillende theorieën die elkaar aanvullen en versterken
Predictie: hoe zullen problemen zich verder ontwikkelen?
Wordt uitgedrukt met kansen
Gaat over verband tussen predictor en criterium
Predictor: gedrag dat nu aanwezig is
Criterium: toekomstig gedrag
Verbanden zijn correlaties, nooit perfect
Als er niet voldoende theoretische kennis beschikbaar is, wordt aangeraden te
overleggen met collega’s
Ook gebruik maken van betekenismodel
Betrekken van onderzoeksresultaten
, Foutenmarges bij predictie vaak zo groot dat hoge verwachtingen vanuit juridische en
andere maatschappelijke contexten niet kunnen worden ingelost
Anti-therapeutische werking; toestand vastleggen zonder rekening te houden met
mogelijkheid van toekomstige veranderingen
Indicatie: hoe kunnen problemen worden opgelost?
Welke behandeling heeft een patiënt nodig?
Verklaring en predictiefase moeten eerst afgerond zijn
Daarnaast moet diagnosticus beschikken over:
Kennis over behandelingen en behandelaars
Veel behandelingen niet helder gedefinieerd
Kennis over relatieve nut van behandelingen
Outcome-studies van geprotocolleerde therapieën voor angst- en
stemmingsstoornissen
Meta-analyses over effectiviteit therapieën
Effectgroottes
Kennis over aanvaarding van indicatie door cliënt
Hiervoor is indicatiestrategie ontwikkeld die 4 principes omvat
Cliëntperspectief wordt geëxploreerd en geëxpliciteerd
Diagnosticus verstrekt cliënt info over behandelingsmethoden,
processen en behandelaars
Verwachtingen en voorkeuren van cliënt worden vergeleken
met wat diagnosticus geschikt en nuttig vindt en in overleg
worden er aantal mogelijke behandelingen geformuleerd die
beiden accepteren
Cliënt kiest behandelaar en een behandeling uit
Evaluatie: zijn problemen verholpen?
Kijken of er in therapie rekening is gehouden met diagnose en behandelingsvoorstel
Kijken of proces en behandeling hebben gezorgd voor verandering in gedrag
Kan bepaald worden door te kijken naar of het gedrag is afgenomen zonder dat
dit aan behandeling wordt toegeschreven, of er kan aangetoond worden dat het
door behandeling is gekomen d.m.v. n = 1 – designs
Diagnostische cyclus (De Groot)
Observatie: verzamelen en groeperen van empirisch materiaal over totstandkoming en
voortduren van probleemgedrag
Inductie: theorie en hypothesen formuleren
Deductie: toetsbare voorspellingen afleiden
Toetsfase: nagaan of voorspellingen juist zijn
Evaluatie
Vooral voor wetenschappelijk onderzoek, niet voor psychodiagnostische praktijk
Hoe verloopt diagnostisch proces
Aanmelding
Eerste taak is aanvraag en hulpvraag analyseren en specificeren
Aanvraag verwijzer meestal ter onderkenning, verklaring, predictie of advies
Hulpvraag meestal om probleem op te lossen
, Daarnaast raadplegen van dossiergegevens
Analyse van aanvraag leidt tot info over verwijzer en info over type en inhoud van de
aanvraag
Info over verwijzer geeft info over zijn zienswijze op gedrag/functioneren
Ook belang van de aanvraag; in welke setting, wat voor ernst
Wie vraagt hierom? Denk aan rechtbank of verzekeringsmaatschappij
Verwijzers verschillen in bevoegdheden; houdt daar rekening mee
Analyse aanvraag ook gericht op kennis van type en inhoud aanvraag
In ambulante setting vrij specifieke aanvragen
In residentiële psychiatrische centra vaak complexere problematiek
Aanvragen kunnen worden ingedeeld o.b.v. 5 basisvragen
Bij analyse van hulpvraag wordt vooral beleving van cliënt geëxploreerd m.b.v.
interview of breedband screeningsinstrumenten (voor volwassenen multidimodale
anamnese voor psychotherapie (MAP), en kinderen CBCL)
Reflectiefase
Hierin diagnosticus bewust moet zijn van bias/vooroordelen
Schat eigen kennis over problematiek in en kan op grond daarvan zo nodig
doorverwijzen
Kunnen nieuwe vragen opkomen
Diagnostisch scenario
Alle vragen van aanvrager en cliënt geordend
Hieruit wordt voorlopige theorie over probleemgedrag van cliënt opgesteld waaruit
hypothesen volgen
Belangrijk dat niet alle problemen in onderkenningsfase terechtkomen, alleen
problemen die cliënt heel erg beperken en waar hij/zij hulp voor zoekt
Stappen diagnostisch onderzoek
Hypothesevorming
Hypothesen opgesteld in onderkenningsfase gaan over of er sprake is van
psychopathologie
Bij hypothesen in verklaringsfase maakt diagnosticus gebruik van lijst met
verklaringsfactoren en kiest hij welke hij wil gaan onderzoeken
Bij predictieve hypothesen is kennis van diagnosticus belangrijk
In indicatiefase gaat het vooral om over welke behandelingen en therapeuten
het best passen bij cliënt
Keuze onderzoeksmiddelen
Voor beantwoorden onderkenningsvraag kan diagnosticus gebruik maken van
instrumenten, observaties, anamnestische info en gegevens van informanten
In verklaringsfase bevat instrumenten die zich richten op verklaringsfactoren
zoals intelligentie, cogn vaardigheden en contextfactoren zoals gezinssituatie
In predictiefase kan gebruik worden gemaakt van instrumenten die een
predictieve validiteit hebben
In indicatiefase kan gebruik worden gemaakt van hulpvragenlijst
Formulering toetsbare voorspellingen
Als onderzoeksmiddelen uitgekozen zijn moeten er criteria opgesteld worden
Bijv. o.b.v. hoeveelheid dimensies uit DSM die voor moeten komen bij cliënt
Criteria moeten vooraf opgesteld worden, zodat diagnosticus niet beïnvloed
wordt door bias