Week 1
Lecture 1 + Hoofdstuk 1 & 2 Schaie & Willis
Voor een lange tijd stopte ontwikkelingspsychologie vaak na de adolescentie, waarbij een groot deel
van de ontwikkeling genegeerd werd. Er werd gedacht dat er op een volwassen leeftijd weinig
ontwikkeling was en de focus lag op kinderen en jong volwassenen. Er werd dus niet gekeken naar de
continuïteit van de ontwikkeling tijdens de volwassenheid.
Het zogenaamde two stage model stelt dat fysieke en psychologische functies zich ontwikkelen tot
een bepaald niveau, dat wordt opgevolgd door een afname.
De life span perspective kijkt naar de verandering van mensen tussen de geboorte en de dood, dit
wordt gezien als de ontwikkeling. Veranderingen in de functionele capaciteiten zijn onderdeel van de
levensloop, veranderingen hoeven niet perse verslechteringen te betekenen. Zo ontwikkelen
sommige cognitieve functies zich juist erg laat op een latere leeftijd.
Erikson`s stage model beschrijft een psychodynamisch model die niet stopt na de jonge
volwassenheid. Dit model bevatte ontwikkelingsfases door het hele leven. Zo vroegen mensen zich in
verschillende fases af wie ze eigenlijk waren, deze verschillende periodes werden crisissen genoemd.
Verschillende crisissen waren:
- Intimacy crisis: Dit speelt zich vooral af bij jongvolwassenen of tijdens het huwelijk.
- Generativiteit versus stagnatie: Dit speelt zich vooral af op middelbare leeftijd. Generativiteit gaat
over het opleiden van de kinderen en je best doen op werk.
- Integriteit versus wanhoop crisis: Dit speelt zich vooral af in de laatste fase van het leven als
mensen terugdenken aan hun leven. Integriteit zal ervoor zorgen dat mensen dingen kunnen
accepteren in het verleden, mensen die dit niet kunnen zullen wanhopig worden.
Schaie & Willis stage theory of cognition was ook een voorbeeld van een model dat doorgaat tijdens
de volwassenheid. Er wordt gekeken hoe de cognitieve functies ontwikkelen in acht verschillende
fases in het leven.
Er is ook een sterke toename in het aantal ouderen, mensen worden steeds ouder. Dit zorgt voor
meer aandoeningen die voorkomen door ouderdom en dit vraagt meer zorg. Het is dus interessant
om te kijken naar het voorkomen van leeftijd gerelateerde aandoeningen.
De leeftijd Pyramide wordt aan de bodem ook steeds smaller, er zijn steeds minder jonge mensen in
vergelijking met de oudere mensen. De Pyramide verandert hierdoor steeds meer in een soort
cilinder in de ontwikkelde landen.
Over tijd zullen de mensen boven de zestig jaar het meest voorkomen in de westerse populatie. In
2013 kwam de leeftijdsgroep 60+ overeen met de groep 0-19 jaar in aantallen. In 2024 zal dit groter
zijn dan de andere leeftijdsgroepen (0-19, 20-39, 40-59 en 60+) in de ontwikkelde landen. Dit zal
,zorgen voor een grote demografische verandering. Zo kijkt de old age support ratio naar de
verhouding van jonge werkende mensen die kunnen zorgen voor oudere mensen, deze ratio neemt
af. Er zijn steeds minder werkende mensen die kunnen zorgen voor de ouderen. De pensioenleeftijd
kan verhoogd worden waardoor de ratio iets kan toenemen.
De kosten van de zorg zijn enorm toegenomen nu mensen ook ouder worden, steeds meer mensen
hebben zorg nodig. Oudere mensen hebben in het algemeen meer gezondheidszorg nodig en maken
ook vaker gebruik van meer gespecialiseerde diensten voor meer complexe aandoeningen.
Bij oudere mensen spelen vooral gezondheidsproblemen een rol, zoals hartziekten, kanker en
diabetes.
Ook neemt het aantal mensen met dementie sterk toe in de afgelopen jaren, mede doordat mensen
steeds ouder worden. Er is nog geen behandeling voor, waardoor dit ook blijft toenemen. Een groot
deel van de mensen met dementie heeft zorg nodig, terwijl dit ook één van de duurste aandoeningen
is voor de zorg. Het grootste deel van de mensen met dementie woont in verzorgingstehuizen.
Volgens Schaie (2013) kunnen er vier patronen worden onderscheiden van de veroudering en de
mentale gezondheid:
- Successful ageing (succesvolle veroudering): Iemand behoudt het cognitief functioneren of er is een
minimale afname zichtbaar.
- Normal ageing (normale veroudering): Er is een algeheel bescheiden afname van het cognitief
functioneren op de meeste cognitieve vaardigheden. Dit betreft de grootste groep van de ouderen,
dit is een minimaal effect en heeft nog geen effect op het dagelijks functioneren. Dit begint vaak
rond de vijftig jaar waarna de cognitieve vaardigheden gestaag afnemen tot in de 80 jaar. Deze
afname verloopt vaak sneller enkele jaren voor de dood.
- Mild cognitive impairment: Er is een afname zichtbaar in het cognitief functioneren van meer dan
één standaarddeviatie, de afname verloopt dan sterker dan normaal. Ook kan een score van 0.5 op
de dementieschaal gebruikt worden om iemand te beoordelen. Iemand met een score van nul
functioneert normaal en iemand met een score van één heeft mogelijk dementie. Ook hier is het
dagelijks functioneren nog niet beïnvloed.
- Dementia: Er is een duidelijke afname zichtbaar van het cognitief functioneren, dit zorgt ook voor
problemen in het dagelijkse leven.
Een minderheid van de oudere zal uiteindelijk dementie ontwikkelen. Het grootste deel ervaart dus
geen significant cognitieve vermindering, dit speelt dan pas vaak een rol vlak voor de dood.
Ongeveer 10% van de ouderen zal vallen onder de succesvolle veroudering. Hun vaardigheden zijn
moeilijk te onderscheiden van jongere volwassenen. Deze oudere deelnemers scoorde in het
onderzoek van Mayo (2011) minder dan één standaarddeviatie af van de jongere volwassenen.
De mortaliteit onder de succesvolle veroudering is lager dan bij de andere groepen. Zij overlijden
gemiddeld op een latere leeftijd dan de andere groepen ouderen.
Verder heeft deze groep vaker minder last van andere medische aandoeningen die eventueel effect
kunnen hebben op de cognitie, zoals diabetes of medicatie. Als het effect van andere aandoeningen
wordt weggenomen, en er eigenlijk alleen naar het effect van tijd op de cognitie wordt gekeken, dan
heeft tijd eigenlijk niet zo heel veel invloed op de cognitie. De cognitie neemt dus niet altijd bij
iedereen af als ze ouder worden. Vaak komt een afnemende cognitie door bijkomstigheden, zoals
aandoeningen en medicatie, die ontstaan gedurende het leven.
De grootste groep van de ouderen valt onder de normale veroudering, dit is ongeveer 70% van de
categorie ouderen. Deze groep laten dus ergens een cognitieve afname zien, maar zijn nog wel
,gezond. Problemen kunnen zich bijvoorbeeld voordoen in de snelheid van informatieverwerking,
geheugen, executieve functies en het ophalen van namen. Dit hoeft dan niet direct invloed te
hebben in het dagelijkse leven.
Om erachter te kunnen komen of iemand voldoet aan gezonde veroudering, kan er gedaan worden
aan robuust normeren. Dementie heeft een langzaam beloop en wordt over de tijd vaak erger.
Tijdens het robuust normeren worden mensen uit de steekproef verwijderd die op een moment
dementie ontwikkelen tijdens een follow up. De groep die overblijft zijn dan de mensen die vallen
onder de gezonde veroudering.
Uit onderzoek van het CBS (2015) bleek dat ouderen van 65-75 het meest gelukkig waren te opzichte
van de andere leeftijdsgroepen. Zo was 88% van deze groep content met hun leven. De groep boven
de vijftig jaar is ook vaak het meest vermogend binnen een samenleving. Dit zou er ook voor kunnen
zorgen dat de oudere doelgroep gelukkiger is dan de jongere doelgroepen.
Er is ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen het hebben van een depressie en de leeftijd. Dit is
een curve-lineaire relatie die toeneemt tot iemand veertig is en vervolgens weer afneemt. Mensen
hebben een kleinere kans om last te krijgen van een depressie als zij ouder worden. Ook neemt de
zelf gerapporteerde tevredenheid toe vanaf de 50 jaar en dit blijft toenemen als mensen ouder
worden. Al deze factoren kunnen er uiteindelijk voor zorgen dat ouderen over het algemeen
gelukkiger zijn dan jongere mensen. Dit gevoel nam ook niet af als zij bijvoorbeeld minder mobiel
werden, dit wordt de satisfaction paradox genoemd. Het zou zo kunnen zijn dat oudere mensen
minder verwachtingen hebben, waardoor zij gelukkiger zijn, dit zou een cohort-effect kunnen zijn.
Een andere verklaring zou kunnen zijn, dat als mensen ouder worden en zij beseffen dat er minder
tijd over is, dat zij meer tijd spenderen aan dingen die hen goed doen dan dat zij doelen achterna
jagen. Dit valt onder de socio-emotional selectivity theory. De decline goal-achievement gap stelt
dat ouderen realiseren dat hun doelen en verwachtingen misschien te hoog gegrepen waren in hun
jongere jaren. Zij leren dan hun leven te accepteren en meer in het nu te leven.
Volgens de selective optimization and compenzation (SOC) van Baltes ontwikkelen en verliezen
mensen tijdens hun leven bepaalde vaardigheden. Als mensen ouder worden kunnen er meer
verliezen zijn dan dat er nieuwe vaardigheden worden aangeleerd. Dit zou volgens Baltes komen
omdat evolutie hier nog niet op ingespeeld kan hebben, omdat mensen dus steeds ouder worden.
Om tevreden te blijven moet iemand zich goed kunnen aanpassen en goed kunnen functioneren in
het dagelijkse leven. Er moeten domeinen geselecteerd worden van sterke vaardigheden die
behouden kunnen worden die de kwaliteit van leven hoog kunnen houden. Ook kan iemand
proberen om het verlies van vaardigheden te compenseren.
Tijdens leeftijdsonderzoek wordt er vooral onderzoek gedaan met de chronologische leeftijd, de
leeftijd vanaf de geboorte. Er wordt dan gekeken naar de relatie tussen de leeftijd en gedrag en
cognitie. De leeftijd is een variabele die niet gemanipuleerd kan worden en is een zogenaamde
organismic variable. Er kan op twee manieren een effect van leeftijd bepaald worden:
- Cross-sectioneel onderziek: Verschillende personen worden met elkaar vergeleken die verschillen in
leeftijd, maar die verder zoveel mogelijk hetzelfde zijn.
- Longitudinaal onderzoek: Dezelfde persoon vergelijken met zichzelf op verschillende momenten in
de tijd en op verschillende leeftijden.
Tijdens een cross-sectioneel design onderzoek wordt er op een moment gekeken naar een grote
groep met verschillende leeftijden. Er wordt gekeken naar leeftijdsverschillen en dus niet naar
leeftijd gerelateerde veranderingen. Hiervoor is een longitudinaal onderzoek nodig. Er wordt
, gekeken naar een construct onder verschillende leeftijdsgroepen. Het effect van de leeftijd wordt
bepaald door verschillen tussen mensen die op verschillende momenten geboren zijn.
Er kunnen zogenaamde cohort-effecten optreden, een cohort is een groep die in dezelfde periode is
geboren. Een cohort-effect is de invloed van historische ervaringen die invloed kunnen hebben op de
data. Er worden verschillende generaties tegelijkertijd met elkaar vergeleken. Er vindt dan vaak een
overschatting plaats van het effect van leeftijd gerelateerde prestaties op een construct. Een ander
nadeel is dat er niet vastgesteld kan worden dat verschillen tussen groepen alleen komen door de
leeftijd.
Een ander onderzoeksdesign is een longitudinaal onderzoek, er wordt gekeken naar de leeftijd
gerelateerde veranderingen. Dit reflecteert beter het effect van de leeftijd en de participanten
komen van dezelfde cohort, er zijn dan dus geen cohort-effecten.
Deze methode kost echter erg veel tijd en geld, bijvoorbeeld 20 jaar en dit moet al die tijd
gefinancierd worden. Ook kan er sprake zijn van andere soorten van cohort-effecten, zo kan de
cohort die onderzocht wordt niet representatief zijn voor de groep waar de conclusies op gebaseerd
zijn. Ook zijn de schattingen op basis van een longitudinaal onderzoek vaak kleiner dan bij een cross-
sectioneel design.
Verder kan er sprake zijn van een re-test effect, vooral als mensen constant getoetst worden met
eenzelfde test. Dit kan ervoor zorgen dat iemand beter wordt in een taak, waardoor het eventuele
nadelige effect van leeftijd gemaskeerd wordt. Het effect van de leeftijd wordt dan onderschat,
vooral cognitieve taken zijn gevoelig voor een re-test effect. Dit heeft dan invloed op de interne
validiteit.
Er kan ook sprake zijn van een selective drop-out. Het is niet erg als een drop-out random is, dit
heeft dan geen consistent effect op het onderzoek. Zo kunnen participanten met een lagere score op
de eerste ronde testen stoppen met hun deelname aan het onderzoek omdat het hen bijvoorbeeld
niet bevalt. Dit effect kan zich elke ronde opnieuw afspelen, waardoor alleen de beste participanten
worden gemeten. Dit bleek vaak het geval te zijn, de mensen die het beter deden tijdens de studie
bleven vaker meedoen aan de studie. Dit kan invloed hebben op het eindresultaat.
Over het algemeen laten longitudinale studies een kleiner leeftijdseffect zien dan cross-sectionele
studies. Ook kan er een associatie zijn van functies binnen een cross-sectioneel design die niet
aanwezig zijn in een longitudinaal design. Dit kan bijvoorbeeld komen door een aggregation bias, er
wordt dan aangenomen dat een algemene trend van de data ook geldt voor de individuele
datapunten. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn en dit is ook een nadeel van een cross-
sectioneel design.
Naarmate iemand ouder wordt, vinden er ook veranderingen in het brein plaats. Zo is er in een
studie van Jernigan (2001) een vermindering zichtbaar van het breinvolume tussen de 30 en 90 jaar
oud. Zo neemt het volume van de cerebrale cortex 14% af, neemt de hippocampus 35% af en neemt
de witte massa met 26% af. Vooral na de 60 jaar vindt er een versnelde afname plaats van het
hersenvolume in de hippocampus. De frontale cortex verliest ook meer volume in vergelijking met de
andere schorsen.