100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na je betaling Lees online óf als PDF Geen vaste maandelijkse kosten
logo-home
Samenvatting: Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht (H1-H16) €5,49
In winkelwagen

Samenvatting

Samenvatting: Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht (H1-H16)

3 beoordelingen
 14 keer verkocht

Volledige samenvatting van het boek: Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht (H1-H16), mr. M.J. Kronenberg en dr. B. de Wilde. Zevende druk

Voorbeeld 8 van de 66  pagina's

  • Ja
  • 19 mei 2019
  • 66
  • 2018/2019
  • Samenvatting
book image

Titel boek:

Auteur(s):

  • Uitgave:
  • ISBN:
  • Druk:
Alle documenten voor dit vak (78)

3  beoordelingen

review-writer-avatar

Door: ch13330 • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: amaniabali • 4 jaar geleden

review-writer-avatar

Door: paulinewaas • 5 jaar geleden

avatar-seller
merel-burgers
Samenvatting: Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 voorwoord (geen belangrijke info)
1.2 plaats van de strafrecht
Strafrecht: houdt zich bezig met het bestraffen van personen die een strafbaar feit hebben gepleegd.
Het strafrecht regelt wie straf kan krijgen en waarvoor.

Het straffen gebeurt niet door de burgers maar door de overheid. Als een burger een strafbaar feit
pleegt, moet hij verantwoording afleggen aan de overheid, die hem straf kan opleggen.

Het civiele of burgerlijke recht: regelt de verhouding tussen burgers onderling. Het regelt bv de
verhouding tussen burgers als zij een overeenkomst met elkaar sluiten. Als een van de twee partijen
zijn deel van een overkomst niet nakomt, dan regelt de burgerlijke recht wie waarop recht heef

- Niet alleen strafrecht maar het bestuursrecht regelt ook de verhouding tussen burgers
- Onderling

1.3 doelen van straffen
Het opleggen van een straf dient namelijk 2 doelen:
Vergelding: Kan zorgen voor een morele genoegdoening. De dader heeft kwaad afgeroepen over de
samenleving en daarom roept de samenleving kwaad af over hem.
Moreel= innerlijk gevoel.
Genoegdoening= Het slachtoffer moet het gevoel hebben dat de straf passend en eerlijk is

Preventie: Gaat uit van een eenvoudig principe: mensen willen geen straf krijgen, dus zullen zij
gedrag dat mogelijk tot straf leidt, zoveel mogelijk proberen te voorkomen. Het opleggen van straf
zou er toe moeten leiden dat minder mensen strafbare feiten plegen

Men onderscheidt 2 soorten preventie:
Speciale preventie: De gedachte achter de speciale preventie is dat een dader die in aanraking is
gekomen met de gevolgen van het overschrijden van een strafrechtelijke norm, de volgende keer wel
twee keer zal nadenken, voordat hij nog een iets dergelijks doet. 1 persoon
Generale preventie: De leer van de generale preventie heef als uitganspunt dat ook andere dan de
gestrafte lering trekken uit het feit dat er voor het plegen van een strafbaar feit straf opgelegd kan
worden. De gestrafte moet een voorbeeld zijn voor potentiele (= mogelijke) wetsovertreders
afschrikt. Meerdere personen

1.4 materieel strafrecht, formeel strafrecht en sanctierecht
Materieel strafrecht: men heeft het over de vraag wat een strafbaar feit is. Het materiële strafrecht
bepaalt welk gedrag niet toegestaan is en welke personen daarvoor kunnen worden gestraft. Bv:
diefstal en moord. Daarnaast behoren ook algemene leerstukken die betrekking hebben op de
uitsluiting van strafbaarheid (bv: noodweer) en uitbreiding van strafbaarheid bv poging en
medeplichtigheid tot het materiële strafrecht.
Boek: wetboek van strafrecht

Formeel strafrecht: wordt ook wel het strafprocesrecht of de strafvordering genoemd. Dit deel van
het strafrecht bepaalt welke regels moeten worden gevolgd wanneer een norm van het materiële
strafrecht is overtreden. Het geef bv de regels voor de bevoegdheden van de politie, de duur van een
voorlopige hechtenis, de inhoud van dagvaardingen en het instellen van hoger beroep. Het
strafprocesrecht, wordt voor het grootst geregeld in het wetboek van strafvordering.

,Het sanctierecht: heef betrekking op de voorwaarden waaronder bepaalde straffen mogen worden
opgelegd en ten uitvoer gelegd. Het gaat dan bv om de vraag of voor een bepaald strafbaar feit een
taakstraf mag worden opgelegd en welke voorwaarden de rechter precies mag stellen wanneer hij
een straf voorwaardelijk oplegt. Boeken waarin het sanctierecht is geregeld: wetboek van strafrecht
en wetboek van strafvordering.
*Men moet het materiële en formele strafrecht niet verwarren met wetten in formele en materiële
zin.

1.5 commuun en bijzonder strafrecht
Commune strafrecht: het strafrecht dat in de wetboeken is opgenomen.
Bijzonder strafrecht: wegenverkeerswet 1994,de wet wapens en munitie en de Opiumwet.

1.6 De opbouw van het Wetboek van strafrecht en het wetboek van strafvordering
Het wetboek van Strafrecht:
1. Boek I: regelt de algemene leerstukken van materieel strafrecht, zoals strafuitsluitingsgronden en
poging. Dit zijn algemene leerstukken, omdat deze van toepassing zijn op alle delicten die in het
Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn gesteld en in beginsel ook op alle delicten die in de bijzondere
strafwetten zijn opgenomen (artikel 91 Sr).
2. Boek II en boek III: bevatten uitsluitend strafbepalingen: omschrijvingen van gedrag dat strafbaar
is, met daarbij een aanduiding van de maximale straffen die mogen worden opgelegd.
Boek 2: misdrijven
Boek 3: overtredingen

Het wetboek van Strafvordering: (6 boeken)
Boek 1: De belangrijkste bevoegdheden tijdens het opsporingsonderzoek
Boek 2: De vervolgingsbeslissing van de OvJ en de hele procedure voor de berechting van een
verdachte door de rechtbank
Boek 3: De rechtsmiddelen. Rechtsmiddel = een middel om de beslissing aan te vechten bij een
hogere instantie

1.7 De invloed van internationaal en supranationaal recht.
Nederland sluit verdragen met andere landen. Hieruit ontstaan ook verplichtingen. Als gevolg van
verdragen kan Nederland verplicht zijn om bepaald gedrag strafbaar te stellen of bepaalde
bevoegdheden in het leven te roepen. We hebben het nu over internationaal recht. Het strafrecht
wordt ook in sterke mate beïnvloed door besluiten van de EU en door uitspraken van het Hof van
Justitie. Deze regels zijn supranationaal rechtelijk van aard: het gaat om regels die een internationale
organisatie oplegt waar de lidstaten bij die organisatie zich aan moeten houden. Ook de uitspraken
van het EHRM behoren hier onder.

,Hoofdstuk 2 Inleiding materieel strafrecht
2.1 plaats en structuur van strafbepalingen
De strafbepaling in de meeste volledige vorm bestaat uit: Delictsomschrijving, een kwalificatie-
aanduiding en een strafbedreiging.

Delictsomschrijving: geef aan welke ongewenste gedraging de wetgever strafbaar heeft willen
stellen.
De kwalificatie-aanduiding: maakt duidelijk hoe het gedrag in juridisch opzicht moet worden
benoemd.
De strafbedreiging: bepaald welk soort straf mag worden opgelegd en wat het maximum daarbij is.

*niet alle strafbepalingen kennen een dergelijke duidelijke omschrijving van het strafbare gedrag en
kwalificatie-aanduiding.

2.2 De opbouw van het stafbare feit in 4 componenten
De volgende definitie wordt gebruikt om aan te geven wat in materieelstrafrechtelijke zin de inhoud
is van een strafbaar feit: een strafbaar feit is een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van
een wettelijke delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten.

Er zijn 4 componenten waaraan men moet voldoen voordat er van een strafbare feit wordt
gesproken.
Het ‘vierlagenmodel’
1. menselijke gedraging (MG);
2. wettelijke delictsomschrijving (DO);
3. wederrechtelijkheid (W);
4. schuld (als verwijtbaarheid- zie hieronder- daarom afgekort als V).

2.2.2 De menselijke gedraging
Als eerste voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat er sprake moet zijn van een menselijke
gedraging. (vroeger werden ook dieren gestraft, wat in deze tijd niet het geval is). De gedraging moet
zijn verricht door een mens. Het geldt dus voor zowel natuurlijke als rechtspersonen. Niemand kan
vervolgd of gestraft worden voor het hebben van bepaalde gedachten.

In straf processueel perspectief: de menselijke gedraging zal uiteindelijk tot uitdrukking moet komen
in de tenlastelegging

2.2.3 De wettelijke delictsomschrijving
Als tweede voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat de menselijke gedraging moet vallen binnen de
grenzen van een wettelijke delictsomschrijving. Anders gezegd: gedragingen zijn pas strafbaar als zij
in de strafwet terug te vinden (niet alle straffen staan letterlijk in het wetboek omdat het onmogelijk
is om ze allen zo concreet mogelijk op te schrijven).

De wetgever heeft gedragingen veralgemeniseerd in de wet op geschreven, omdat het onmogelijk is
om alle denkbare strafbare gedragingen expliciet in de wet op te nemen. Doordat de gedragingen
zijn veralgemeniseerd moet de rechter gaan interpreteren.

In iedere individuele strafzaak zal de rechter de bewezen verklaarde feitelijke gedraging uit de
tenlastelegging juridisch moeten benoemen. Dit proces heet kwalificatie. (kwalificatie-aanduiding).
De rechter moet na de vaststelling dat de verdachte het feit heeft gedaan bepalen welke wettelijke

,delictsomschrijving precies van toepassing is. Als het bewezen verklaarde niet gekwalificeerd kan
worden volgt er OVAR.

2.2.4 De wederrechtelijkheid
Ook wederrechtelijkheid is een voorwaarde voor strafbaarheid. Doorgaans zegt men dat
wederrechtelijkheid betekent: in strijd met de wet. Iets duidelijker wordt het als men zich realiseert
dat het onzinnig is om mensen te straffen van wie niet kan worden gezegd dat zij een norm uit het
recht hebben geschonden. Als iemand niet handelt in strijdt met het recht dan dient er ook geen
straf te volgen. Daarom is de wederrechtelijkheid (van de gedraging) een voorwaarde voor
strafbaarheid. In de meeste gevallen wordt aan de wederrechtelijkheid voldaan als de
delictsomschrijving is vervult. Er kunnen echter omstandigheden zijn die het gedrag rechtvaardigen.
Dit is echter alleen vaak in uitzonderingsgevallen.

2.2.5 De schuld (verwijtbaarheid)
Niemand mag gestraft worden zonder dat hij (een bepaalde mate van) schuld heef. Schuld in deze zin
moet dan worden opgevat als verwijtbaarheid. Daarvan is sprake als men van iemand in redelijkheid
kon vergen dat hij zich anders gedraagt. Wie zich in redelijkheid kan onthouden van een
wetsovertreding moet dat doen. Deze wordt net als de wederrechtelijkheid verondersteld aanwezig
te zijn door het vervullen van de delictsomschrijving. Men gaat ervan uit dat het verwijtbaar is tenzij
er een indicatie is voor een tegendeel. Schulduitsluitingsgronden nemen de verwijtbaarheid weg, Als
er een geldig beroep wordt gedaan op een schulduitsluitingsgrond dat is de einduitspraak OVAR.

2.3 Legaliteit en interpretatie
Legalitetsbeginsel: strafbepalingen moeten altijd in de wet terug te vinden zijn. Er bestaan geen
gedragingen die hun strafbaarheid ontlenen aan ongeschreven recht.
*Alleen gedragingen ná invoering van een strafbepaling zijn strafbaar. Alles wat daarvóór is gebeurd
valt niet onder de werking van de strafbepaling. Dit noemt men ook wel het verbod van
terugwerkende kracht.

Artikel 1 lid 1 Sr heeft tot doel rechtszekerheid te bewerkstelligen.
- De rechtszekerheid eist onder andere dat omschrijvingen van wettelijke strafbepalingen
voldoende duidelijk zijn

Voor het interpreteren van wetstermen bestaan een aantal methoden. De belangrijkste
interpretatiemethoden zijn:
- Wetshistorische interpretatie. Hierbij wordt gekeken naar de totstandkomingsgeschiedenis
van een bepaling in kwestie.
- Grammaticale interpretatie. Hierbij wordt de inhoud van de wet bepaald aan de hand van de
taalkundige betekenis van de woorden in de desbetreffende bepaling. Ook wordt gelet op
zinsverband.
- Systematische interpretatie. Bij deze interpretatiemethode wordt de wet uitgelegd aan de
hand van de systematiek van de wet. (Systematiek=rangschikking van dingen op basis van
kenmerken)
- Teleologische interpretatie. Bij het bepalen van de inhoud van een wetsterm wordt gekeken
naar het doel van de wetgever.
Vaak wordt er een combinatie van interpretatiemethoden toegepast.

2.4 bestanddelen en elementen
In de definitie van een strafbaar feit zijn de wederrechtelijkheid en de verwijtbaarheid elementen.
Deze zijn niet terug te vinden in de wettekst, maar zijn wel voorwaarden voor de strafbaarheid. De
onderdelen van de delictsomschrijving noemt men de bestanddelen is wel letterlijk terug te vinden in
de wettekst.

,1. menselijke gedraging
2.delictomschrijving (beschrijving van een strafbare handeling) → Bestanddelen
3. wederrechtelijkheid (hukuka aykiri) → Elementen
4. verwijtbaarheid → Element

Bij alle delicten waarbij wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving voorkomt, is de
wederrechtelijkheid geen element, maar een bestanddeel.

2.5 Wederrechtelijkheid als bestanddeel: een moeilijk geval
Wederrechtelijkheid is altijd een voorwaarde voor strafbaarheid. Soms staat die wederrechtelijkheid
in de delictsomschrijving. Dan is wederrechtelijkheid geen element maar een bestanddeel. Wanneer
bij zo’n delict de wederrechtelijkheid ontbreekt kan men zeggen dat het delict niet is gepleegd. De
bestandsdelen zijn dan niet helemaal vervuld. Als in de normale situatie (wederrechtelijkheid staat
dan niet in de delictsomschrijving) de wederrechtelijkheid ontbreekt, is dit anders. Dan is de
delictsomschrijving wel vervuld. Nog steeds is er uiteraard geen strafbaar feit gepleegd omdat, hoe je
het ook wendt of keert de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Dit heeft gevolgen voor het ‘vierlagenmodel’. Als wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving staat,
blijven er maar drie lagen over.

2.6 Soorten delicten
2.6.1 Misdrijven en overtredingen
Strafbare feiten zijn onder te verdelen in misdrijven en overtredingen. Misdrijven zijn over het
algemeen ernstigere feiten dan overtredingen

Misdrijven: boek 2 en Overtredingen: boek 3

Het onderscheid tussen deze twee soorten strafbare feiten (misdrijven en overtredingen) is om een
aantal redenen van belang:

Als eerste is er een procesrechtelijke reden: de indeling naar misdrijven bepaalt goeddeels welke
soort rechter bevoegd is om kennis te nemen van een strafzaak (absolute competentie).
Een ander, meer materieelrechtelijk verschilpunt is dat poging tot overtreding en medeplichtigheid
aan overtreding niet strafbaar is. Poging en medeplichtigheid zijn wel strafbaar in geval van
misdrijven.
Verder is het onderscheid van belang voor de toepassing van dwangmiddelen: veel dwangmiddelen,
zoals het aftappen (=afluisterapparatuur) van een telefoon (art 126 Sv), mogen slechts worden
toegepast in geval van verdenking van een misdrijf.

2.6.2 formele en materiele delicten
Het verschil tussen formele en materiele delicten is niet altijd even duidelijk te zien.

Formele delicten staan in de wet omschreven als een handeling een specifiek omschreven activiteit.
Het verrichten van deze handeling is strafbaar gesteld. Voorbeelden zijn:
- Het wegnemen van een goed (diefstal);
- Meer dan 40 km/u te hard rijden (snelheidsovertreding);
-
Bij materiële delicten heef de wetgever niet een handeling strafbaar gesteld, maar het veroorzaken
van een gevolg. Het is bij materiële delicten niet van belang welke handeling heeft geleid tot het

,strafbare gevolg. Bijv. Doodslag (er staat dan niet omschreven de wijze waarop de ander gedood
moet zijn). Materiele delicten worden ook wel aangeduid als gevolgsdelicten.


2.6.3 commissie- en omissiedelicten
In de meeste delictsomschrijvingen wordt een doen, een handelen (of het gevolg daarvan) strafbaar
gesteld. Stelen, vermoorden, vervalsen, het zijn allemaal feiten die een actief handelen
veronderstellen. Deze delicten worden commissiedelicten genoemd.

Het is echter denkbaar dat een feit niet wordt gepleegd door een handelen, maar door een nalaten.
We spreken van een omissiedelict. Er moet wel duidelijk zijn wie dan wél had moeten handelen om
iemand strafbaar te stellen.

Er bestaan ook delicten die niet als omissiedelict in de wet staan geformuleerd, maar waarvan het
goed denkbaar is dat zij door een nalaten worden begaan. Dit wordt een oneigenlijk omissiedelict
genoemd. Het delict staat dan dus in de wet geformuleerd als commissie delict, terwijl het wordt
gepleegd door nalaten. De rechter moet hier bepalen wie er tot handelen verplicht was (aangezien
dit dan niet in de wettekst staat).

2.6.4 gekwalificeerde en privilegieerde delicten
Er bestaan delictsomschrijvingen die voortbouwen op andere delictsomschrijvingen. Zij vormen als
het ware variaties op een thema. Is daarvan sprake, dan hebben we te maken met een zogenaamde
‘bijzondere strafbepaling’.
- Is er sprake van een zwaardere vorm van variatie, dan spreekt men van een gekwalificeerd
delict.
- Een geprivilegieerd delict is min of meer het spiegelbeeld van een gekwalificeerd delict. Ook
hier gaat het om een variatie op het gronddelict. In dit geval niet om een zwaardere, maar
om een lichtere vorm.

2.7 causaliteit
Causaliteit is de leer van oorzaak en gevolg. Causaliteit is onder andere van belang bij de materiële
(gevolgs)delicten. Er moet namelijk een oorzakelijk verband bestaan tussen de niet in de wet
omschreven gedraging en de in de wet strafbaar gestelde gevolg. Causaliteit is ook van belang bij de
gekwalificeerde delicten.

Verschillende leren:
Conditio sine qua non leer: Indien bij het ontbreken van een schakel in de reeks der gebeurtenissen
het gevolg zou zijn uitgebleven, deze schakel kennelijk onmisbaar is en derhalve als oorzaak aan te
wijzen is.

Causa-proximaleer: Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de veroorzakende factor die het dichtst bij het
gevolg ligt, in juridische opzicht als oorzaak moet gelden. Nadeel: levert problemen bij een wat
langere reeks van gebeurtenissen en geeft niet de mogelijkheid om verder weg liggende, relevante
factoren te betrekken in de causaliteit

Voorzienbaarheidsleer: De nadruk hierbij ligt op de handeling waarvan kan worden gezegd dat deze
een gevolg heeft dat naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar was. Nadeel: er
ontstaan problemen als de omstandigheden van het geval zo liggen dat het toeval een nogal grote rol
heeft gespeeld in het optreden van de gevolgen.

Redelijke toerekening: Uit arrest letale longembolie. Dit is het standaardarrest voor causaliteit. Deze
toets voor het vaststellen van de causaliteit doet nogal vaag aan, omdat het de vraag openlaat

,wanneer nu precies de toerekening ‘redelijk te noemen is. Het ligt vooral aan de specifieke
omstandigheden van het geval. Het gaat er om te komen tot een billijk en voor het rechtsgevoel
acceptabel resultaat.

Hoofdstuk 3 Opzet en schuld
3.1 inleiding
De wet spreekt niet van ‘expres’ maar van ‘opzettelijk’

Een punt van terminologie: in het onderstaande wordt niet meer gesproken van ‘per ongeluk’ maar
van ‘culpoos’. Dit wordt is afgeleid van de Latijnse woord ‘culpa’ dat ‘betekent’ met culpoos
handelen wordt dus steeds bedoeld het niet-opzettelijke, onoverzichtelijke handelen.

In sommige gevallen bestaat de strafbaarheid alleen als opzettelijk is gehandeld. In andere gevallen
echter kan culpoos wel een strafbaar feit opleveren.

Als opzet of schuld in de delictsomschrijving is opgenomen – men noemt ze wel de subjectieve
bestandsdelen – dan doet het er noodzakelijkerwijs toe met welke intentie de dader gehandeld heef.
Bij misdrijven tref men altijd subjectieve delictsbestanddelen aan. Bij overtredingen achtte de
wetgever het minder van belang om een onderscheid te maken tussen opzettelijke en culpoze
gedragingen.

3.2 opzet
3.2.1 inleiding
Opzettelijk handelen betekent: willens en wetens handelen. De dader die opzettelijk handelt weet
waar hij mee bezig is en hij wil het ook doen. Dolus/doleus= betekent letterlijk opzet. Opzet kent
verschillende gradaties.

3.2.2 graden van opzet
1. Opzet met bedoeling/oogmerk: Het nagenoeg enige doel of streven van de dader is in dit
geval het verrichten van de strafbare handeling. Er is sprake van willens en wetens handelen.
Dit opzet wordt in de literatuur opzet met bedoeling genoemd. VB: het willens en wetens
krassen in een schilderij.
2. Aanmerkelijke kans/Voorwaardelijk opzet. Daders zijn soms zo zeer gericht op hun primaire
doel, dat zij de aanmerkelijke kans voor lief nemen dat door hun gedraging ook een ander
gevolg zal intreden. VB: twee mannen zitten in de auto, de rijder is bewust niet oplettend.
Een ongeluk is het gevolg. In dit geval is het ongeluk het gevolg van de handeling van
bestuurder. Primaire doel van de dader is ‘lol maken’ door het negeren van auto’s.
Arresten: Cicero, Aanmerkelijke kans, HIV I.
3. Opzet met noodzakelijkheidsbewustzijn. Hierbij heeft de dader een bepaald doel voor ogen,
maar hij weet dat het noodzakelijk is bepaald – niet primair beoogd – gevolg in het leven te
roepen om dat doel te bereiken. Er is nu dus geen sprake van slechts een aanmerkelijke kans,
de kans is nu 100% dan het intreedt. Deze vorm van opzet komt weinig voor.
VB: een reder verbergt een tijdbom om een schip te laten ontploffen. De uiteindelijke doel
van de dader is hier het innen van de verzekeringsgelden.

3.2.3 De wijze waarop het opzet in de wet is omschreven
In de meeste delicten waarin opzet een bestandsdeel is- deze worden logischerwijs opzetdelicten
genoemd – staat het woord ‘opzettelijk’ in de delictsomschrijving. Bv bij doodslag, dat in de wet
omschreven staat als ‘hij die ander opzettelijk van het leven beroof’ (art 287 Sr). Er kan echter ook
gebruik gemaakt worden van de formulering: ‘wetende dat’, ‘wist’. Bij andere delicten lig het opzet

, besloten in de wettelijke terminologie (dit wordt ook wel ingeblikt opzet genoemd). Een vb. hiervan
is mishandeling, opruien, verzetten, etc.




3.2.4 Opzet en geobjectiveerde delictsbestanddelen
Als hoofdregel geldt dat alle delictsbestanddelen die volgen na het woord ‘opzettelijk’ hierdoor
worden bestreden. Er zijn echter ook delictsbestanddelen waarop, ook als zij volgen na het
opzetbestanddeel, het opzet van de dader niet gericht hoeft te zijn. Dit zijn de geobjectiveerde
bestanddelen. De objectivering blijkt NIET uit de wettekst zelf en dus moet men de jurisprudentie,
wetgeschiedenis of literatuur raadplegen om te kunnen weten of een bestanddeel wel of niet onder
de opzet eis valt.

3.2.5 Door het gevolg gekwalificeerde delicten
Het is bij opzetdelicten van groot belang te bepalen waar het opzet van de pleger van een strafbaar
feit precies op was gericht. De intentie van de dader kan van grote invloed zijn voor het antwoord op
de vraag welk strafbaar feit er precies is gepleegd.

3.2.6 Slotopmerking
Door de opzet te bewijzen heb je nog niks gezegd over de verwijtbaarheid. Het is mogelijk dat de een
dader opzettelijk handelt, terwijl dit niet verwijtbaar is.
Bij het bewijs van opzet gaat het erom dat de dader iets daadwerkelijk heeft geweten. De redenering
dat de dader iets niet heeft geweten wat hij wel behoorde te weten is geen goed argument bij de
opzet. Het kan wel worden gebruikt het bewijs van culpa

3.3 culpa
3.3.1 nogmaals terminologie
Culpa wordt in het strafrecht op twee manieren gebruikt:
- Schuld als element (verwijtbaarheid). Van verwijtbaarheid is sprake als van de dader in
redelijkheid kon worden gevergd dat hij zich anders gedroeg dan hij deed.
Verwijtbaarheid → schuld
- Schuld als bestanddeel (culpa). Als schuld in de delictsomschrijving voorkomt, dan betekent
schuld niet verwijtbaarheid, maar culpa. Als er hier over culpa wordt gesproken wordt er
bedoel schuld als bestanddeel.

3.3.2 inhoud van de culpa
In de strafrechtelijke dogmatiek is het algemeen aanvaard dat culpa pas aangenomen kan worden als
die onvoorzichtigheid de dader te verwijten valt. Culpa is een sterk normatief begrip: het houdt ook
een morele afkeuring van het onvoorzichtige gedrag in. Culpa is een verwijtbare aanmerkelijke
onvoorzichtigheid.

Het feit dat zowel de verwijtbaarheid als de wederrechtelijkheid deel uitmaakt van de culpa(=schuld
als bestanddeel) brengt met zich mee bij een culpoos delict de verwijtbaarheid en de
wederrechtelijkheid deel uitmaken van de delictsomschrijving. Beide liggen besloten in het woord
‘schuld’ uit de delictsomschrijving. Van het vierlagenmodel blijf nu niet meer zoveel over. Omdat de
verwijtbaarheid en de wederrechtelijkheid geen elementen zijn maar delictsbestanddelen, schuiven
de onderste twee lagen in de delictsomschrijving.

De materieelrechtelijke opvatting van de inhoud van de culpa heeft tevens merkwaardige
procesrechtelijke consequenties. Omdat met het bewijs van culpa tevens wordt vastgesteld dat er
verwijtbaar en wederrechtelijk gehandeld is, krimpt het beslissingsschema als het ware naar 2

Dit zijn jouw voordelen als je samenvattingen koopt bij Stuvia:

Bewezen kwaliteit door reviews

Bewezen kwaliteit door reviews

Studenten hebben al meer dan 850.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet jij zeker dat je de beste keuze maakt!

In een paar klikken geregeld

In een paar klikken geregeld

Geen gedoe — betaal gewoon eenmalig met iDeal, creditcard of je Stuvia-tegoed en je bent klaar. Geen abonnement nodig.

Direct to-the-point

Direct to-the-point

Studenten maken samenvattingen voor studenten. Dat betekent: actuele inhoud waar jij écht wat aan hebt. Geen overbodige details!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper merel-burgers. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €5,49. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 69252 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 15 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Begin nu gratis
€5,49  14x  verkocht
  • (3)
In winkelwagen
Toegevoegd