Samenvatting cursus Pedagogische praktijkontwikkeling, onderzoek en beleid
Hoorcollege 1
Brug et al. (2017): Hoofdstuk 1 Planmatige bevordering van gezond gedrag.
Hausman, A. J. (2002). Implications of evidence based practice for community health. American
Journal of Community Psychology, 30, 453-467.
Van Yperen, T., Veerman, J.W., & Bijl, B. (2017). Naar meer effect: Resultaatgerichte
ontwikkeling van interventies. In: T, Van Yperen (Red.), Zicht op effectiviteit: Handboek
voor resultaatgerichte ontwikkeling van interventies in de jeugdsector (pp. 17-49).
Rotterdam: Lemniscaat.
Werkcollege 1 geen literatuur
Hoorcollege 2
Brug et al. (2017):
Hoofdstuk 4 Determinanten van gedrag
Hoofdstuk 5 Interventieontwikkeling
Hoofdstuk 6 Theorieën en methodieken van verandering
Werkcollege 2
Baar, P., Wubbels, T., & Vermande, M. (2007). Algemeen methodische voorwaarden voor
effectiviteit en de effectiviteitspotentie van Nederlandstalige antipestprogramma’s voor het
primair onderwijs. Pedagogiek, 27, 71-90.
Kloek, G. C. et al. (2006). Stages of change for moderate-intensity physical activity in deprived
neighborhoods. Preventive Medicine, (43), 325-331.
RIVM, NJI, NISB, Trimbos instituut, Vilans, Movisie, NCJ (2015). Erkenning van interventies:
Criteria voor gezamenlijke kwaliteitsbeoordeling 2015-2018.
Yperen, T.A., & Veerman, J.W. (2008). Zicht op effectiviteit: Handboek voor praktijk gestuurd
effectonderzoek in de jeugdzorg. Eburon: Delft. Hoofdstuk 1: Wat is praktijkgestuurd
effectonderzoek?
Brug et al. (2017): Hoofdstuk 9 Evaluatie van interventies ter bevordering van gezond gedrag
Hoorcollege 3
Esch, R. van, & Haan, M. de (2018). Implementing parenting programmes across cultural contexts:
A perspective on the deficit narrative. The European Journal of Development Research,
983–998. doi 10.1057/s41287-017-0102-7
Werkcollege 3
Van-Rooijen Mutsaers, K., Udo, K., Wienke, D., Daamen, W. (2015). Wat werkt tegen pesten?
Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut (NJI)
Hoorcollege 4
Pawson, R., & Tilley, N. (2004). Realist evaluation. London: British Cabinet Office
Kesselring, M. (2014). Actieve burgers en actieve professionals in de pedagogische civil society. In
K. Jurrius & H. Torringa (Red.). Opvoeden in betrokkenheid: Lessen uit de wetenschap (pp.
19-30). Amstrerdam: Uitgeverij SWP.
Werkcollege 4 geen literatuur
Hoorcollege 5
Zoon, M. (2014). Review: Continuïteit van Pleegzorg. Nederlands Jeugdinstituut. Utrecht.
Hoofdstuk 1 en hoofdstuk 3 van de richtlijn Pleegzorg jeugdhulp en jeugdbescherming.
Werkcollege 5 geen literatuur
Hoorcollege 6
Van Amsterdam, N., Knoppers, A., Claringbould, I., & Jongmans, M. (2012). A picture is worth a
thousand words: constructing (non-) athletic bodies. Journal of Youth Studies, 15(3), 293-
309.
Werkcollege 6 geen literatuur
Hoorcollege 7
De Vries, L. A., Assink, M., & Van der Put, C., (in ontwikkeling). De effectiviteit van
Preventieve Interventies voor Jeugddelinquentie In: J. J. Asscher, M. Cima, J.
Hendriks, & G. J. J. M. Stams (Eds.), Inleiding in de Forensische Orthopedagogiek
(pp…). Amsterdam.
Ferwerda, H., van Leiden, I., Arts, N., & Hauber, A. (2016). De effectiviteit van Halt. In: I.
Weijers (Ed.), Justitiële interventies. Voor jeugdige daders en risicojongeren (pp.133-
145). Den Haag: Boom Criminologie.
Werkcollege 7 geen literatuur
,Literatuur hoorcollege 1
Samenvatting Hoofdstuk 1 Planmatige bevordering van gezond gedrag
Gezondheidsvoorlichting: de combinatie van leerervaringen ontwikkeld en ontworpen om mensen en
gemeenschappen te helpen om hun gezondheid te bevorderen breed scala aan activiteiten waarbij sprake is
van een vorm van educatie of informatieoverdracht om te stimuleren dat mensen zich ‘gezonder’ willen en
kunnen gedragen. Het is onderdeel van gezondheidsbevordering: een combinatie van voorlichting en
omgevingsveranderingen die gezond gedrag en gezonde leefomstandigheden stimuleert.
Planmatige gezondheidsvoorlichting is een multidisciplinair vakgebied: het is nodig de belangrijke
maatschappelijke en gezondheidsproblemen te identificeren en begrijpen, gezond en ongezond gedrag te
verklaren en voorspellen, gedrag d.m.v. voorlichting te beïnvloeden en dergelijke voorlichtingsinterventies te
evalueren. Gezondheidsbevordering is daarnaast gericht op het begrijpen en veranderen van de fysieke,
sociaal-culturele, economische en politieke omgeving. Planmatig problemen waarbij gedrag/
gedragsverandering een belangrijke rol speelt, activiteiten gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de
oorzaken van het gedrag/gedragsverandering en in vrijwel alle activiteiten wordt geprobeerd gedrag te
beïnvloeden o.b.v. theorieën over gedrag/gedragsverandering en worden activiteiten zorgvuldig geëvalueerd.
Gezondheidsbevordering: doelen, doelgroepen, middelen en begrippen
Doelen primaire preventie, secundaire preventie/vroege opsporing en tertiaire preventie.
Primaire preventie: voorkomen van een gezondheidsprobleem of categorie van aandoeningen. Gericht op het
wegnemen van oorzaken of risicofactoren voor aandoeningen preventie van hart- en vaatziekten door
stoppen-met-rokenmaatregelen, van ongevallen door verkeerveiligheidsmaatregelen etc, medisch is vaccinatie.
Alleen mogelijk als de oorzaken van het probleem voldoende bekend en te beïnvloeden zijn.
Secundaire preventie/vroege opsporing: mensen met een voorstadium/vroeg stadium van een aandoening
identificeren zodat gerichte vroegbehandeling mogelijk is om erger te voorkomen screening op borstkanker,
regelmatig onderzoek van baby’s op consultatiebureaus, eerste symptomen hart- en vaatziekten bij
werknemers testen. Alleen zinvol wanneer er een goede test of vorm van zelfonderzoek is en de aandoening of
het voorstadium vroegtijdig effectief behandeld kan worden.
Tertiaire preventie: gericht op mensen met een ziekte of handicap, begint dus na diagnose. Het doel is om zo
goed mogelijk te leven met en het beheersen van de handicap of ziekte om een verdergaande invalidering te
voorkomen, om kwaliteit van leven te behouden of vergroten bevorderen van therapietrouw, hulp bij
zelfmanagement (dieetvoorlichting) van chronische ziekten of de bevordering van continuïteit van zorg.
Doelgroepen en preventie onderscheid tussen hoogrisico- en populatiebenadering.
Hoogrisicobenadering: eerst risicogroep identificeren, o.b.v. bijv. erfelijke eigenschappen, leeftijd, SES
speciale valpreventieprogramma’s voor ouderen en voorlichtingsprogramma’s gericht op hiv-preventie speciaal
voor intraveneuze drugsgebruikers. Vooral aangewezen als het relatieve risico op het probleem waar de
interventie op is gericht hoog is, maar er betrekkelijk weinig mensen zijn bij wie het risico sterk verhoogd is.
Populatiebenadering: de hele bevolking of een grote deelgroep daaruit wordt benaderd
publiekscampagnes van organisaties als Soa Aids Nederland, het Kenniscentrum Sport, VeiligheidNL etc. Het
gemiddelde relatieve risico is laag, maar de prevalentie van het risico is hoog: er zijn veel mensen met een
beperkt verhoogd risico.
Universele preventie: gericht op de totale bevolking of grote groepen daarbinnen, op mensen die geen
speciaal verhoogd risico hebben. Het doel is om bij alle mensen de gezondheid te verbeteren en de kans op
ziekte te verminderen = primaire preventie om een populatiebenadering.
Selectieve preventie: gericht op bevolkingsgroepen met een verhoogd risico met als doel de gezondheid van
specifieke risicogroepen te verbeteren = hoogrisicobenadering en secundaire preventie (de preventieve
interventie wordt aangeboden o.b.v. screening op een risicofactor).
Geïndiceerde preventie: gericht op individuen die nog geen gediagnosticeerde ziekte hebben, maar wel
beginnende klachten of symptomen. Het doel is het ontstaan van ziekte of verdere gezondheidsschade te
voorkomen = hoogrisicobenadering en secundaire preventie.
Zorggerelateerde preventie: gericht op individuen met een ziekte met als doel ziektelast reduceren en
complicaties of comorbiditeit voorkomen. Vergelijkbaar met tertiaire preventie.
Middelen om gezondheidsbevordering te bereiken
Voorlichting: mensen motiveren tot, trainen in, en helpen bij gezond gedrag. Voorlichting is in tegenstelling
tot regelgeving gebaseerd op min of meer vrijwillige gedragsverandering, meer dan informatieoverdracht.
Gezondheidsvoorlichting kan daarom ook bestaan uit vaardigheidstraining, zelftest, rollenspel, motiverende
gespreksvoering etc. (vaak een combinatie) = voorlichtingsinterventies of -programma’s.
Voorzieningen: gezond gedrag makkelijker proberen te maken (waterzuivering, fitnessprogramma’s).
Regelgeving, controle en sancties: gezond gedrag proberen af te dwingen, gaat ervan uit dat mensen het
‘gezonde’ gedrag niet vrijwillig zullen vertonen (verplichting veiligheidsgordels, rookverbod).
Combinatie lijkt essentieel voor effectieve gezondheidsbevordering
Gedrag en omgeving omgeving (fysiek, sociaal-cultureel, politiek en economisch) als risicofactor voor
ongezondheid en als determinant van ongezond gedrag = ecologische benadering van voorlichting naast een
,educatieve benadering. Interventies gericht op preventie van alcoholgebruik in het verkeer moeten bij voorkeur
gericht zijn op alle betrokkenen (i.p.v. aan individuen, genuanceerder denken over doelgroepen). We kunnen
op 5 niveaus doelgroepen onderscheiden met daarin de personen die beslissingen nemen:
1. Individueel niveau: personen die risico lopen, risicogedrag vertonen of patiënten.
2. Interpersoonlijk of groepsniveau: ouders, vrienden, leerkrachten, hulpverleners (kinderen eten wat ze
thuis voorgezet krijgen).
3. Organisatieniveau: directeuren van scholen, managers in bedrijven (veel werkende mensen eten in
bedrijfsorganisaties).
4. Lokaal niveau: opinieleiders in wijken of dorpen, redacteuren van lokale kranten (mensen worden
beïnvloedt door wat ze in de wijkkrant lezen).
5. Samenlevingsniveau: landelijke politici en ambtenaren of besturen van vakbonden (producenten van
voedingsmiddelen bereiken om minder zoute en toch smakelijke producten beschikbaar te stellen).
Het gaat om de 1e doelgroep, anderen zijn echter medeverantwoordelijk voor het (on)gezonde gedrag en
de gezondheid van die doelgroep door controle over omgevingscondities.
Voorbeeld: met voorlichting proberen individuen en groepen te motiveren om bijv. de
voedingsmiddelenproducenten onder druk te zetten om minder zoute producten aan te bieden of de politici
om hiertoe wetgeving in te voeren.
De gezondheidsbevorderaar zij die gezondheidsvoorlichting als hoofdtaak hebben. Vaak werkzaam bij GGD’s,
organisaties voor verslavingszorg, geestelijke gezondheidszorg en thuiszorgorganisaties, in ziekenhuizen of
andere zorginstellingen, bij landelijke organisaties, als docent of onderzoeker.
Het model voor Planmatige Gezondheidsvoorlichting en Gedragsverandering kunnen GB’ers helpen
bij de ontwikkeling van interventies. Voorlichting stapsgewijs en planmatig ontwikkelen, implementeren en
evalueren maakt de kans op succes groter. Het model dwingt de voorlichter om op een deductieve wijze
gewenste uitkomsten terug te voeren naar oorzaken en oplossingen. De stappen:
1. Analyse van gezondheidsproblemen wat zijn de belangrijkste gezondheidsproblemen waarmee een
doelgroep wordt geconfronteerd? De gezondheidstoestand van een bevolking of groep beschrijven we
a.d.h.v. verschillende indicatoren als sterfte, prevalentie, incidentie en ernst van ziekten, maar ook
indicatoren die kwaliteit van leven meewegen.
2. Analyse van gedrag analyse van mogelijke gedragsoorzaken van gezondheidsproblemen en
gedragsoplossingen om die problemen het hoofd te bieden. Gedrag van het individu kan bijdragen tot
gezondheid (gezond eten, niet roken, bewegen etc.). Zowel gedrag van de mensen met het probleem als
van mensen die zelf niet direct risico lopen maar het risico van andere mede beïnvloed.
3. Analyse van determinanten van gedrag persoonlijke determinanten (kennis, risicoperceptie, attitude en
eigen-effectiviteitsverwachtingen) en omgevingsdeterminanten (beschikbaarheid en bereikbaarheid van
gezonde keuzes, sociale steun of druk en onvoorziene barrières).
4. Interventieontwikkeling o.b.v. voorgaande stappen een interventie ontwikkelen om de determinanten
van gedrag en het gedrag zelf te veranderen. Interventies gericht op het risicogedrag zelf of op het gedrag
van ‘beslissers’ die de omgevingsdeterminanten kunnen beïnvloeden. Het uiteindelijke doel is verbetering
van gezondheid en kwaliteit van leven. Het Intervention Mapping-protocol staat hier centraal (H5).
5. Interventie-implementatie en -disseminatie implementatie (uitvoering zoals bedoeld) en disseminatie
(planmatige verspreiding of invoering) van de interventie. Een manier om van meet af aan adequaat te
anticiperen op implementatieproblemen is het vormen van een bindingsgroep, een groep waarin zowel de
programmaontwikkelaars als degenen die het programma gaan uitvoeren vertegenwoordigd zijn.
Daarnaast inzicht in determinanten van implementatiegedrag strategie ontwikkelen voor implementatie.
6. Evaluatie interventie evalueren om na te gaan of het de gewenste resultaten heeft (effectevaluatie) en
of deze is uitgevoerd zoals gepland (procesevaluatie). Bij voorkeur stapsgewijs en eerst kleinschalig testen.
Interventies ter bevordering van gezond gedrag zijn vaak complexe programma’s, samengesteld uit
interventies met verschillende (intermediaire) doelgroepen om persoonlijke en omgevingsdeterminanten van
ongezond gedrag en gezond gedrag zo te beïnvloeden dat gezond gedrag wordt gestimuleerd en ongezond
gedrag wordt ontmoedigd of onmogelijk gemaakt. Aansluitende settings: wijken, scholen, werkplekken.
Valkuilen voor gezondheidsvoorlichting
De essentie van het hiervoor genoemde model schuilt in het stellen van de juiste vragen en het stapsgewijs
komen tot de juiste beslissingen. In de loop van een voorlichtingsproces bestaat het gevaar dat deze vragen te
weinig aan bod komen, het planningsmodel helpt om die vragen wel én in de juiste volgorde én op het juiste
moment te stellen = model als richtlijn en checklist. Veelvoorkomende valkuilen (per stap):
1. Een niet bestaand probleem voorlichtingsprogramma ontwikkeld voor een probleem dat bij nader inzien
niet of nauwelijks bestaat. Essentieel om altijd zorgvuldig informatie te verschaffen over ernst, frequentie.
2. Het verkeerde gedrag soms worden interventies ontwikkeld gericht op gedrag waarvan de relatie met
het probleem onbekend of onzeker is. Bijv. de oorspronkelijke analyse van het gedrag was fout.
3. De verkeerde gedragsdeterminanten het ontwikkelen van interventies die zich richten op determinanten
die voor de doelgroep niet relevant zijn. Kan leiden tot geen effect of zelfs ongewenste effecten.
4. De verkeerde interventie de keuze voor een soort interventie is niet adequaat voor het onderliggende
probleem en determinanten. Bijv. het geven van voorlichting i.p.v. voorzieningen of regelgeving.
, 5. De verkeerde implementatie de ontwikkeling van een interventie met onvoldoende aandacht voor
implementatie. Bijv. in een verbindingsgroep niet alle partijen goed vertegenwoordigd.
6. Evaluatie onjuist kiezen van het evaluatieniveau (kijken naar het effect op bekendheid met de
interventie, op verandering in gedragsdeterminanten of verandering in gedrag), moet o.b.v. doelstellingen.
Gereedschappen voor planmatige gezondheidsvoorlichting en het belang van theorie
Voor het ontwikkelen van de interventie hebben we voldoende gegevens nodig over het gezondheidsprobleem,
over gezond en ongezond gedrag, over de persoonlijke en omgevingsdeterminanten van gedrag en over de
mogelijkheden voor implementatie en evaluatie. Pas daarna kan de GB’er op professionele wijze een interventie
ontwikkelen. Bij de verschillende analyses en de daarop gebaseerde interventieontwikkeling maken ze gebruik
van 3 gereedschappen: literatuur, theorieën over gedrag en gedragsverandering en aanvullend onderzoek. Voor
een antwoord op elke mogelijke vraag die wordt opgeworpen door het planningsmodel, kan gebruik gemaakt
worden van die gereedschappen. Daarbij kan de volgende procedure worden doorlopen:
1. Definieer zorgvuldig de vraagstelling
2. Inventariseer de direct beschikbare kennis; brainstorm over mogelijke voorlopige antwoorden voorlopige
inventarisatie van gedragsdeterminanten of interventiemogelijkheden. Gevaar: voorlopige antwoorden
kunnen erg afhankelijk zijn van welke experts geconsulteerd worden/met wie er wordt gebrainstormd.
3. Desk research; zoek literatuur, statistieken of andere documentatie die direct of indirect de vraag kan
beantwoorden systematische reviews (systematische inventarisaties van de wetenschappelijke literatuur
over een bepaald onderwerp, waarbij een duidelijke, liefst gestandaardiseerde, gestructureerde methode
van literatuur zoeken, selecteren, analyseren en rapporteren wordt gehanteerd) of meta-analyses
(resultaten uit verschillende gepubliceerde studies worden opnieuw gezamenlijk geanalyseerd).
4. Zoek empirisch ondersteunde theorieën die direct of indirect de vraag kunnen beantwoorden o.b.v.
dergelijke gedrags- en gedragsdeterminantentheorieën kunnen hypothesen geformuleerd worden en
voorspellingen gedaan worden over welke gedragsdeterminanten bij welke doelgroepen belangrijk zijn voor
welke risicogedragingen. Theorieën over gedragsverandering kunnen helpen om voorspellingen te doen
over welke strategieën en methodieken ingezet kunnen worden voor beïnvloeding van welke
determinanten. Een specifieke vraag kan vanuit diverse theorieën worden belicht en beantwoord.
5. Doe aanvullend onderzoek nagaan welke vragen wel en welke niet beantwoord zijn bij het gebruik van
de eerste vier gereedschappen en welke antwoorden aanvullende ondersteuning nodig hebben.
6. Leid antwoorden af en pas deze toe uit literatuuronderzoek, theoretische inzichten en aanvullende
onderzoeksgegevens in de ontwikkeling, uitvoering en/of evaluatie van de interventie.
Ethiek van gezondheidsvoorlichting
Mag je als GB’er mensen wel lastigvallen over gezond gedrag wanneer ze daar helemaal niet om vragen? En op
welke manier is dat dan toegestaan en te verantwoorden? Ethiek: het systematisch denken over normen en
waarden m.b.t. menselijk handelen, het gaat over verantwoordelijk handelen, verantwoorden aan anderen.
Gezondheidsvoorlichting kan een aantal onbedoelde ‘neveneffecten’ hebben gevoelens van schuld en angst
(dat men ongezond leeft), stigmatisering en het vergroten van gezondheidsverschillen (middelen om gezonder
te gaan leven). Gezondheidsvoorlichting is gericht op het stimuleren van vrijwillige gedragsverandering
autonomie: individuele vrijheid om te leven zoals men wil. Enerzijds autonomie vergroten, d.m.v. voorlichting
beter geïnformeerde autonome keuzen maken, anderzijds worden GB’ers beoordeeld of zij succesvol zijn
geweest in termen van promotie van gezondheid of gezond gedrag i.p.v. autonomie.
Evidence-based medicine: medische interventies worden eerst streng getoetst en alleen als ze effectief zijn
in termen van gezondheidswinst worden ze toegelaten en op grotere schaal toegepast. Tegenwoordig ook
interventies ter bevordering van gezond gedrag moeten zijn gericht op gedragsbeïnvloeding, en alleen als die
beïnvloeding succesvol is, is bredere toepassing aangewezen. <> Geïnformeerde-keuzemodel:
gezondheidsvoorlichting zou gericht moeten zijn op het stimuleren van optimaal geïnformeerde autonome
keuzen over gezond en ongezond gedrag. Interventiemethodieken mogen niet doelbewust de autonomie van de
doelgroep aantasten, bijv. door eenzijdige informatie te geven. Beperking van autonomie wel acceptabel:
wanneer mensen niet meer goed kunnen functioneren (ziekte, gebrek aan inzicht in eigen risico, verslaving) en
wanneer het gedrag van de een de gezondheid van anderen schaadt of kan schaden.
Gezondheidsvoorlichting zou dus in principe moeten proberen mensen hun eigen verantwoordelijkheid te laten
nemen en ze te motiveren en in staat te stellen tot gezondere keuzen. Programma’s om de vaardigheden
daartoe te bevorderen vormen een belangrijk element in veel gezondheidsvoorlichtingsprogramma’s.
Samenvatting artikel Hausman: Implications of evidence-based practice for community
health
Samenvatting: evidence-based practice, ontwikkeld in de klinische geneeskunde, wordt toegepast op
gezondheidsprogramma’s voor de gemeenschap (community). Belemmeringen voor de implementatie van
evidence-based practice genoemd in de klinische geneeskunde bestaan waarschijnlijk in gezondheids-settings
van de gemeenschap en kunnen gecompliceerd zijn door de natuur van die programma’s. Deze belemmeringen
bevatten toegankelijkheid en beschikbaarheid van relevante gegevens, sociale en politieke overwegingen bij de
besluitvorming over programma’s en tegenstrijdige verwachtingen voor evaluatieonderzoek. Dit artikel
bespreekt belemmeringen voor het vergaren van bewijs voor de praktijk en het gebruik van bewijsmateriaal
voor besluitvorming in de gezondheid van de gemeenschap. De potentie voor conflict tussen praktijkdoelen