Hoofdpunten geneesmiddelen
Astma Situatie: luchtwegaandoening door reversibele bronchusobstructie (chronische ontsteking)
→ vermijden: specifieke/allergische prikkels of niet-specifieke prikkels (zoals roken, mist,
inspanning, geneesmiddelen)
Geactiveerde ontstekingscellen geven ontstekingsmediatoren af zoals histamine, cytokinen
en leukotriënen → bronchospasme, zwelling mucosa en mucusproductie
Vermijd: acetylsalicylzuur & NSAID’s (ontstekingsremmer) en bètablokkers
(bronchoconstrictie door bèta1 blokkering)
Toedieningsvorm: poederinhalator (voldoende inspiratiekracht nodig) of dosisaërosol (op
tijd ademen, anders blijft het achter in de keel)
❖ Bèta-2-sympathicomimetica
o Bronchodilatatie (stimulatie bèta2-receptoren (agonist))
o Kortwerkend (symptomatische behandeling) (SABA) (stap 1)
▪ Salbutamol
o Langwerkend (onderhoudsbehandeling) (LABA) (stap 3 + ICS)
▪ Salmeterol
o Bijwerkingen: tremor, vaatdilatatie, tachycardie
❖ Anticholinergica (parasympathicolytica → parasympatisch = rust)
o Ipratropium
o Remmen werking acetylcholine door antagonist muscarinereceptoren
o Kinderen & ouderen (bij ouderen blijft het aantal cholinerge receptoren
hetzelfde, terwijl de bèta2-adrenerge receptoren afnemen)
❖ Corticosteroïden ICS) (stap 2 → als vervanging eventueel LRTA)
o Profylaxe bij astma (aanvalsmedicatie)
o Ontstekingsremmend (bijvoorbeeld prednison) → remmen infiltratie van
ontstekingscellen en de vorming en degranulatie van mediatoren
o Bijwerkingen: orofaryngeale candidiasis en heesheid (mond spoelen!),
lengtegroei in het eerste jaar van behandeling vertraging (1,5 cm)
❖ Xantinederivaten (3de-lijns)
o Theofyline
o Bronchodilatatie door remming enzym fosfodiësterase in gladde
spiercellen van de bronchioli
o Geringe therapeutische breedte & veel CYP-interacties
❖ Antileukotriënen (LRTA) (3de-lijns)
o Cystenyl leukotriënenreceptor-antagonist
o Bronchodilatatie < 2 uur
o Bijwerkingen: buikpijn, hoofdpijn, dorst, inductie CYP3A4
Anafylaxie ❖ Epinephrine (i.m.)
o Adrenaline
❖ Chloorfenamine (i.v.)
o Antihistamine
Hooikoorts ❖ Antihistaminica
❖ Nasale corticosteroïden
Hypertensie 95% essentiële hypertensie (primair) → toename sympathische neuronale activiteit en
toename angiotensine II activiteit, oorzaak onbekend
5% secundaire hypertensie → oorzaak bekend (bijvoorbeeld nierziektes of ziekte van de
urinewegen, afwijkingen van bloedvaten van de nieren, hyperaldosteronisme) →
verwijzen naar internist
Bloeddrukverhogende middelen: NSAID’s, sympathicomimetica, orale anticonceptie,
alcohol, kruiden, glycyrretinezuur (drop, zoethout), erytropoëtine, cyclosporine,
stimulanatia (methylfenidaat, amfetamine)
Doel: verkrijgen van een bloeddruk van maximaal 140/90
❖ RA(A)S remmers (ACE-remmers en ARB’s (angiotensine II receptorblokkers) (A)
o ACE-remmers → voorkomt overzetting angiotensine I in angiotensine II
, ▪ Minder GFR → meer vasodilatatie efferent vat → bloed
makkelijker uit de glomerulus → minder eiwitverlies
▪ Gunstig voor mensen met diabetes type 2 → druk glomerulus
omlaag
o ARB’s → blokkeert receptor angiotensine II
o Indicaties: hypertensie, hartfalen, diabetische proteïnurie
o Contra-indicatie: angio-oedeem
o Bijwerkingen: prikkelhoest (alleen bij ACE, dan overstappen naar ARB),
hyperkaliaemie (door het vasthouden van natrium), nierfalen (afferente
vat nauwer & efferente vat wijder), hypotensie, valneiging, angio-oedeem
❖ Bèta-receptorblokkerende sympathicolytica (bètablokker) (B)
o Selectief bèta1: atenolol, metoprolol
o Of niet selectief: propranolol
o Initieel: blokkering bèta-1-receptor → minder gevoelig → HMV omlaag
o Uiteindelijk: perifere weerstand door remming renine afgifte (RAAS)
o Indicaties: hypertensie, hartfalen
o Bijwerkingen: bradycardie, hypotensie, duizeligheid, koude
handen/voeten
o Contra-indicaties: astma (bètablokkers zijn nooit helemaal selectief,
waardoor ook de bèta1-receptoren geblokkeerd kunnen worden en
bronchoconstrictie kan ontstaan), perifeer arterieel vaatlijden
o Interacties: met verapamil/digoxine → bradycardie
o Lipofiliteit belangrijk voor passage hersenbarrière
❖ Calciumantagonisten (C)
o Remt calciuminstroom via L-type kanalen (staan aan, uit of neutraal) →
afname vaattonus
o Dihydropyridines → vasodilatatie = voor hypertensie behandeling
o Je hebt ook verapamil en diltiazem, die zijn voor angina pectoris en
atriumfibrilleren (antiaritmisch)
o Bijwerkingen: bijwerkingen die relatie hebben met vaatverwijding
(hoofdpijn, roodkleuring), hypotensie, valneiging, oedeem, obstipatie
o Interactie: verapamil met bètablokker of CYP-450 (bijvoorbeeld
simvastatine) → bradycardie
❖ Diuretica (D)
o Remming natrium en H20 terugresorptie omlaag → verlaging perifere
vaatweerstand (vaatverwijding)
o Lisdiuretica (lis van Henle) → bij hartfalen
▪ Remming Na+/2Cl- cotransport
▪ Hoger aanbod van Na+ in distale tubulus en eerste gedeelte
verzamelbuis activeert het Na+/K+ countertransport met een
hogere K+ uitscheiding
▪ Bijwerkingen: dehydratie, hypokaliaemie, hypotensie
o Thiazidediuretica (distale tubulus) → hypertensie, mild hartfalen
▪ Zelfde werking als lisdiuretica, maar andere locatie
▪ Bijwerkingen: hypokaliaemie, jicht, hyponatriaemie
o Kaliumsparende diuretica (corticale verzamelbuis) → voorkomen K-
depletie bij gebruik lisdiureticum en/of thiazidediureticam, ook gebruikt
(spironolacton) bij hartfalen NYHA III
▪ Remming Na+/K+-uitwisseling door: blokkade aldosteronreceptor
en remming corticaal natrium kanaal
▪ Bijwerkingen: hyperkaliemie, gynaecomastie (spironolacton)
o Interacteis: first dose hypotensie: diureticum en start ACE-remmer
Jong, obesitas, blank: eerst A/B, dan C/D (hoog renine-niveau → RAAS-actief)
Oud, slank, negroïde: eerst C/D dan A/B
Overige middelen:
❖ A1-blokkers → calcium uit sarcoplasmatisch reticulum blokkeren → vasodilatatie
❖ Renine-remmers → omzetting angiotensinogeen in angiotensine I voorkomen