Grondslagen KP hoorcolleges
Hoorcollege 1 (23-04, online):
Nut en Noodzaak van Theorie
In de geschiedenis zijn er veel theorieën geweest over (mentale) ziektes.
Inmiddels zijn veel theorieën achterhaald. Met een theorie kunnen we de
waarheid achterhalen. Een perfecte theorie staat gelijk aan de waarheid. Als
clinicus ben je constant theorieën aan het toetsen en bijstellen. Maar
waarnemingen zijn objectief. De availability en confirmation bias kunnen hier een
rol in spelen. Om een theorie te bevestigen moet die falsifieerbaar zijn. De
theorie bepaalt de behandeling. Het causaal model is een model dat zoekt naar
een onderliggend oorzakelijk mechanisme dat het gedrag verklaart. Dit model
bestaat uit biologie, leertheorie, en cognitie. De benaderingen zijn onderbewuste
processen (CBT), vrije wil (humanisme), en context (gezinstherapie). Effect
studies onderzoeken wat werkt voor welk probleem, maar onderzoeken vaak
kortdurende behandelingen, hebben geen of een korte follow-up, en zijn weinig
valide. Zonder theorie zijn observaties zinloos. DSM is beschrijvend, niet theorie-
gebaseerd. Als na de behandeling de cliënt niet verbetert, zijn er twee
mogelijkheden: de behandeling wordt niet goed uitgevoerd of de theorie klopt
niet. In het laatste geval wordt er teruggegaan naar de diagnostische cyclus.
Transdiagnostiek
Kritiek op de DSM is dat het overclassificeert, het zorgt voor objectivering van
stoornissen, er worden symptomen vastgesteld en gegroepeerd (leidt tot veel
comorbiditeit), het is categorisch, en leidt tot een wildgroei aan emotionele
stoornissen. Wat het DSM ons heeft gebracht is eenduidigheid over
benaming/kenmerken van emotionele stoornissen, het leidt tot meer gericht
onderzoek, en het stimuleert samenwerking en communicatie. De DSM speelde
een belangrijke rol bij de ontwikkeling van evidence-based behandelingen. In de
praktijk is het complex, want vaak hebben cliënten 3 of 4 diagnoses. Hierbij is er
geen richtlijn over wat de volgorde van de behandeling moet zijn. Bij de
transdiagnostische benadering wordt er gekeken naar losse symptomen in plaats
van clusters. Transdiagnostiek heeft 3 therapeutische niveaus: het therapeutisch
aangrijppunt (wat moet veranderen?), de therapeutische context (hoe wordt die
verandering het beste gefaciliteerd), en het therapeutisch systeem (andere
personen betrekken om de verandering te bestendigen). Exposuretherapie is een
transdiagnostische aanpak voor angst. Een onderzoek van Puck Duits mat de
angst en verwachting tijdens acquisitie en extinctie bij angststoornissen. De
grootste groepen lieten geen reductie van angst zien en hoge angst in alle fases.
De conclusie was dat er geen reductie van angst was een slechter
veiligheidsleren bij participanten met een angststoornis (veel verschillende
angststoornissen). Dit is een transdiagnostisch mechanisme en is bij veel
stoornissen te zien. Voorbeelden van evidence-based behandelingen zijn CBT,
mindfullness, ACT, en metacognitieve therapie. We maken gebruik van
transdiagnostiek omdat er in de praktijk veel comorbiditeit is en de
onderliggende basis van veel stoornissen hetzelfde is. Er zijn twee vormen van
transdiagnostiek: one size fits all en my size fits me. Bij one size fits all (unified
,treatment) worden er protocollen samengevoegd op basis van onderliggend
overlappend construct. Bij my size fits me wordt er een gepersonaliseerde
behandeling samengesteld op basis van losse behandel-pakketten, of modules
toevoegen aan stoornis-specifieke behandeling. De doelen van een unified
protocol zijn om het bewustzijn van emoties te vergroten, de cognitieve
flexibiliteit te vergroten, en het verminderen van emotionele vermijding. De
limitaties zijn dat het niet toegespitst is op de persoon, bepaalde cliënten niet per
se het hele protocol nodig hebben en sommige interventies zijn ontworpen voor
specifieke stoornissen. Bij my size fits me staat het individu centraal en zorgt
voor minder sessie en is efficiënt bij comorbiditeit. De Common-Elements-
Treatment-Approach (CETA) heeft 9 modules die flexibel kunnen worden
toegepast bij een individu. Het focust op cognitie en gedrag en wordt vooral
gebruikt in arme landen. Transdiagnostiek is dus effectief en gericht op een
breder spectrum aan klachten en comorbiditeit. Ook is er weinig training nodig
voor therapeuten. Maar het is geen wondermiddel en er is nog weinig onderzoek
naar gedaan. De one size fits me is ook nog eens gevoelig voor bias.
Hoorcollege 2 (25-04):
Praten over suïcide brengt mensen niet op ideeën, maar kan juist helpen. Vaak is
het verlangen naar een ander leven sterker dan het verlangen naar de dood.
Hiermee is suïcide niet het doel, maar een middel. De maanden maart, oktober,
en november hebben de hoogste suïcidecijfers. Suïcide, zelfmoord, en zelfdoding
zijn synoniemen. Suïcide wordt vaak gebruikt door onderzoekers en
beleidsmakers. Zelfmoord wordt vaak gebruikt in de media. Nabestaanden geven
voorkeur aan zelfdoding. De definitie van suïcide is: de daad met dodelijke afloop
die de overledene heeft geïnitieerd in de verwachting van een potentiële
dodelijke afloop, en uitgevoerd met als doel gewenste veranderingen te
bewerkstelligen. Een suïcidepoging is niet-habitueel gedrag
zonder dodelijke afloop met de verwachting of het risico om te
overlijden of lichamelijke schade te veroorzaken. Suïcidale
ideatie is het actief denken aan, of het overwegen van suïcide.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) telt het aantal
suïcides in Nederland. Sinds Corona is de Commissie Actuele
Nederlandse Suïcideregistratie (CANS) opgericht. In 2003 waren
er 1885 zelfdodingen (5 per dag). Het is de grootste
doodsoorzaak onder jongeren. 60% van de suïcides was niet in
behandeling. Meer mannen gaan dood aan suïcide en meer
vrouwen doen een poging. In Nederland is er in 2023 een
bevolkingsonderzoek gedaan. De resultaten staan in de piramide rechts. Suïcide
cijfers verschillen tussen landen van 0.4 tot 44 per 100.000 inwoners. Echter,
maar 60 van de 170 landen van de WHO leveren goede kwaliteit data. Er is een
verschil tussen high income en low income landen. In low income landen is
suïcide vaak legaal, waardoor het vaker geheim wordt gehouden en de cijfers
niet representatief zijn. In high income landen zijn 81% van de suïcides
gewelddadig. Risicofactoren kunnen mogelijk tot suïcide leiden. De risicofactoren
zijn opgedeeld in persoonlijkheid en individuele verschillen (hulpeloosheid,
impulsiviteit), cognitieve factoren (rumineren/piekeren, thought supression,
future thinking), sociale factoren (contagion, sociaal isolement), en negatieve
levenservaringen (tegenslagen in de kindertijd, trauma). Bij thought supression is
, de kans groter dat de gedachte groter terugkomt bij het onderdrukken van de
gedachte. Bij future thinking wordt er bedoeld dat het voor die mensen niet
mogelijk is om een toekomstbeeld te schetsen. De aanwezigheid van
psychiatrische stoornissen is ook een risicofactor, vooral bij depressie, borderline,
bipolaire stoornis, en verslaving. Risicogroepen zijn individuen die een trauma
hebben ervaren, sociaal geïsoleerde of gemarginaliseerde mensen, individuen die
een recente stressfactor hebben ervaren, militair personeel/veteranen, en
werknemers in de gezondheidszorg.
Theorie van suïcide
De theorie van suïcide van Emile Durkheim zegt dat sociale factoren zoals religie,
familie, en gemeenschap een grote rol spelen bij suïcide.
Interpersonal theory of suicide
De interpersonal theory of suicide van Thomas Joiner
stelt dat er twee factoren zijn die de kans op op wens
naar suïcide groter maken. Deze factoren zijn thwarted
belongingness en perceived burdensomeness. Alleen als
iemand ook de mogelijkheid/capability heeft om suïcide
te plegen, zullen er ook pogingen plaatsvinden. Er is hier
evidentie voor gevonden. Joiner heeft eerst onderzoek
gedaan door heel veel afscheidsbrieven te lezen. Daarna
is er ook een meta-analyse gedaan.
Integrated motivational volitional model
Het IMV model is tot stand
gekomen op basis van de theory of
planned behavior. Hierbij is het
principe dat een suïcidepoging
gedrag is. Hierbij interacteren
attitude (houding ten opzichte
gedrag), sociale normen (wat
anderen vinden), en waargenomen
gedragscontrole (gedrag
uitvoerbaar) met elkaar en leidt
dat tot intentie en gedrag. In dit
model (rechts) is entrapment het
kernelement en zijn volitional
moderators ongeveer hetzelfde als
capabality bij de theorie van
Joiner. Een onderzoek heeft
jongeren geclassificeerd op dit model om te kijken wat risicogroepen zijn. Daar
kwam uit dat jongeren die entrapment ervaren het hoogste risico hebben.
Voorspellen van suïcide
Een meta-analyse heeft gevonden dat er in 50 jaar niet heel veel vooruitgang is
geboekt op het voorspellen van suïcide. Er worden steeds dezelfde risicofactoren