Hoofdlijnen
Burgerlijk Recht 1
Goederenrecht
Radboud Universiteit Nijmegen
RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN – BACHELOR RECHTSGELEERDHEID
,INHOUD
1. Goederenrecht: algemeen........................................................................................................................ 2
2. Zaken: roerend of onroerend?.................................................................................................................. 2
3. Zaken: Bestanddeel? (art. 3:4 bw)............................................................................................................. 3
4. Beperkt recht (art. 3:8 bw) en afhankelijk recht (art. 3:7 Bw)...................................................................3
5. Eigendom: oneigenlijke vermenging......................................................................................................... 3
6. Natrekking en vruchttrekking: art. 5:14 Bw e.v......................................................................................... 4
7. Beperkingen eigendomsrecht................................................................................................................... 4
8. Burenrecht................................................................................................................................................ 4
9. Gemeenschap: art. 3:166 bw e.v............................................................................................................... 5
10. Mandeligheid: art. 5:60 bw e.v............................................................................................................... 6
11. Appartementsrechten: art. 5:106 bw e.v................................................................................................ 7
12. Bezit en houderschap: art. 3:107 bw e.v................................................................................................. 8
13. Tussenpersoon (bezitsverkrijging)........................................................................................................... 9
14. Overdracht.............................................................................................................................................. 9
15. Derdenbescherming.............................................................................................................................. 11
16. Verhaalsrecht op goederen: algemeen................................................................................................. 13
17. Verhaalsrecht: voorrang........................................................................................................................ 13
18. Retentierecht: art. 3:290 bw e.v............................................................................................................ 14
19. Verhaalsrecht: de bijzondere positie van de fiscus: art. 21-22 INv........................................................14
20. Pand- en hypotheekrecht: algemeen: art. 3:227 e.v. bw.......................................................................15
21. Pandrecht: art. 3:236 bw e.v................................................................................................................. 16
22. Pandrecht: uitwinning art. 3:246 bw e.v............................................................................................... 17
23. Hypotheek: art. 3:260 bw e.v................................................................................................................ 18
24. Hypotheek: uitwinning art. 3:268 bw e.v..............................................................................................18
25. Vruchtgebruik: art. 3:201 bw e.v........................................................................................................... 19
26. Verkrijging en verlies van goederen: art. 3:80 bw e.v............................................................................20
Vruchtgebruik............................................................................................................................................. 21
Erfpacht...................................................................................................................................................... 21
Opstal......................................................................................................................................................... 22
Erfdienstbaarheid....................................................................................................................................... 22
Jurisprudentie Burgerlijk Recht 1................................................................................................................ 24
1
,HOOFDLIJNEN BURGERLIJK RECHT 1 –
GOEDERENRECHT
1. GOEDERENRECHT: ALGEMEEN
Het goederenrecht kent een gesloten systeem:
Alle goederenrechtelijke rechten zijn geregeld in de wet
Wet bepaalt in belangrijke mate inhoud van goederenrechtelijke rechten (dwingend recht)
Het verbintenissenrecht kent een open systeem. Regelend recht, wet somt niet verbintenissen op.
Goederenrechtelijke rechten werken absoluut, d.w.z. dat ze tegen eenieder kunnen worden ingeroepen.
Verbintenissenrecht werk relatief, slechts t.o.v. een bepaalde persoon.
Prioriteitsregel (prior tempore potior iure): indien op dezelfde zaak twee beperkte rechten
gevestigd zijn, gaat het oudste recht voor. Bv. hypotheek op een stuk grond en daarna een
erfdienstbaarheid, dan kan de hypotheekhouder executeren zonder de erfdienstbaarheid.
Droite de suite (zaaksgevolg): een (beperkt) recht volgt het goed waarop het is gevestigd.
Revindicatie (art. 5:2 BW) is een uitwerking van het droite de suite: eigenaar kan zijn zaak opeisen
(eigendomsrecht volgt de zaak) bij een derde die deze onbevoegd onder zich heeft.
Faillissement: degene die een goederenrechtelijk recht heeft op dat goed, kan dit goederenrechtelijk
recht uitoefenen zonder dat het faillissement hem treft, dus als separatist (bv. art. 57 Fw).
Verbintenisrechtelijk: paritas creditorum (=gelijkheid schuldeisers), geen separatistpositie.
Goederen: art. 3:1 BW: alle zaken en alle vermogensrechten:
Zaken: art. 3:2 BW: alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten.
Vermogensrechten: art. 3:6 BW: alle rechten die een waarde in het economische verkeer
vertegenwoordigen (bv. vorderingen op naam, beperkte rechten, aandelen, IE-rechten).
2. ZAKEN: ROEREND OF ONROEREND?
Zaak: alle voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke objecten. Art. 3:3 lid 1 BW: limitatieve
opsomming van onroerende zaken.
Roerende of onroerende zaak? Stappenplan
1. HR Woonark + HR Havenkranen : is er sprake van vereniging met de grond?
a. Nee? dan is de zaak roerend.
b. Ja? dan dient de volgende vraag zich aan;
2. Is de vereniging duurzaam van aard? Beoordelen of het gebouw bestemd is om duurzaam ter
plaatse te blijven a.d.h.v. de criteria uit HR Portacabin:
a. Kenbare bedoeling van de bouwer
b. Bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven naar buiten kenbaar
c. Technische mogelijkheid om bouwsel te verplaatsen niet van belang
d. Verkeersopvattingen geen zelfstandig criterium, wel in aanmerking nemen
Bestemd om duurzaam ter plaatse te blijven? Zo ja: zaak is onroerend. Zo nee: zaak is roerend:
art. 3:3 lid 2 BW: als een zaak niet-onroerend is, dan is deze roerend.
Onderscheid van belang om te bepaling of afd. 5.2 of 5.3 BW, betreffende de eigendom van roerende dan
wel onroerende zaken van toepassing is. Daarnaast: levering bij roerende zaken via art. 3:90/91/95, bij
onroerende zaken via art. 3:89 BW.
2
,3. ZAKEN: BESTANDDEEL? (ART. 3:4 BW)
Een onderdeel heeft juridisch zijn zelfstandigheid verloren en is onderdeel geworden van de zaak. Hoe te
bepalen of iets één zaak is: art. 3:4 BW: verbinding via materiële band of immateriële band.
Bestanddeel? Stappenplan
Immateriële band: art. 3:4 lid 1 BW: al hetgeen volgens de verkeersopvatting onderdeel van een zaak
uitmaakt, is bestanddeel van die zaak. HR Dépex/Curatoren Bergel: twee aanwijzingen ter invulling van
de verkeersopvatting: stel de vragen:
1. Zijn het gebouw en de apparatuur in constructief opzicht op elkaar afgestemd?
2. Moet het gebouw zonder apparatuur als onvoltooid worden beschouwd?
Antwoord ja, dan waarschijnlijk sprake van bestanddeel. Zo nee, dan waarschijnlijk zelfstandige zaak.
Derde aanwijzing toegevoegd in HR Prorail/Rijswijk Wonen:
3. Omstandigheid dat een zaak ten opzichte van een andere zaak een tijdelijke hulpfunctie vervult
en bestemd is om daarna te worden verwijderd is een aanwijzing dat het geen bestanddeel is.
Materiële band: art. 3:4 lid 2 BW: object kan o.g.v. materiële band bestanddeel zijn van een zaak, als deze
niet kan worden afgescheiden van de hoofdzaak zonder dat beschadiging van betekenis aan een van de
zaken wordt toegebracht.
Registergoed: art. 3:89 BW: overdracht onroerende zaak vereist inschrijving in openbare registers.
Schakelbepaling art. 3:98 BW: geldt ook voor beperkte rechten: zijn dus ook registergoederen.
4. BEPERKT RECHT (ART. 3:8 BW) EN AFHANKELIJK RECHT
(ART. 3:7 BW)
Art. 3:8 BW: een beperkt recht is uit meer omvattend recht afgeleid. Het is een goederenrechtelijk recht
en heeft dus absolute werking, droite de suite en geeft een separatistpositie in een faillissement.
Beperkte rechten die alle soorten goederen tot object kunnen hebben boek 3 BW
o Pandrecht (op niet-registergoederen), hypotheek (op registergoederen), vruchtgebruik
Beperkte rechten die uitsluitend op onroerende zaken kunnen rusten boek 5 BW
o Erfpacht, erfdienstbaarheid, opstal
Beperkte rechten bezwaren met beperkte rechten kan ook: bv. pandrecht op recht van vruchtgebruik.
Art. 3:7 BW: een afhankelijk recht is een recht dat zodanig verboden is aan een ander recht dat het niet
zonder dat recht kan bestaan. Art. 3:82 BW: afhankelijke rechten volgen het recht waaraan zij zijn
verbonden. Let op: afhankelijkheid niet bij recht waarop beperkte recht gevestigd is: als het object
waarop het is gevestigd tenietgaat, dan gaat het beperkte recht teniet o.g.v. art. 3:81 lid 2 sub a BW.
Bv. vruchtgebruik op eigendomsrecht op grond gaat eigendom teniet, dan gaat ook het
vruchtgebruik teniet o.g.v. art. 3:81 lid 2 sub a BW.
Bv. pandrecht voor vordering gaat vordering teniet, dan gaat ook het pandrecht teniet o.g.v.
art. 3:7 jo. 3:82 BW (afhankelijkheid).
Bv. erfdienstbaarheid op diendende erf voor heersende erf. In geval van overdracht van het
heersende erf de erfdienstbaarheid van rechtswege overgaat o.g.v. afhankelijkheid (3:82 BW).
5. EIGENDOM: ONEIGENLIJKE VERMENGING
Op een zaak kan slechts één eigendomsrecht rusten. Hebben twee personen mede-eigendom, dan
oefenen twee personen het eigendomsrecht gezamenlijk uit: ieder heeft een aandeel in de zaak (dat een
vermogensrecht is: art. 3:6 BW). Eigendom alleen op een zaak. Van een vermogensrecht ben je
rechthebbende. Het moet duidelijk zijn waarop je een eigendomsrecht hebt.
HR Nieuwe Matex: eigendom uitsluitend naar soort en hoeveelheid van bepaalde zaken is niet mogelijk.
Hieruit vloeit voort dat je jouw eigendomsrecht kunt verliezen als je niet aan kunt tonen op welke zaken
dit recht precies betrekking heeft. Oneigenlijke vermenging treedt dan op.
3
, Oneigenlijke vermenging = indien een zaak bij soortgelijke zaken van een ander terecht komt en
niet meer te onderscheiden is welke zaak aan welke persoon toebehoort. Eigendomsrecht
onaantoonbaar. De zaken worden niet één geheel, daarom is de vermenging oneigenlijk.
Wie is dan de eigenaar? HR Teixeira de Mattos: degene die de feitelijke macht heeft over een
zaak wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed eigenaar te zijn: art. 3:109 jo. 3:119 BW.
6. NATREKKING EN VRUCHTTREKKING: ART. 5:14 BW E.V.
Art. 5:14 BW: sprake van natrekking indien roerende zaak bestanddeel wordt van andere roerende zaak.
Eenheidsbeginsel: bestanddeel (fietsbel) heeft goederenrechtelijk geen zelfstandige status, volgt het lot
van de hoofdzaak (fiets).
Art. 5:17 jo. 5:1 lid 3 BW: vruchttrekking: bestanddeel wordt door afscheiding een zelfstandige zaak en
volgt niet langer het goederenrechtelijke lot van de hoofdzaak. Niet altijd eigenaar grond ook eigenaar
vruchten: vruchtgebruiker wordt bv. eigenaar van de getrokken vruchten: art. 3:201 jo. 5:17 BW.
Art. 5:20 lid 1 BW: natrekking van onroerende zaak. Eigendom grond omvat gebouwen/werken indien ze
duurzaam met de grond verenigd (onroerende zaken onder 2) zijn – rechtstreeks dan wel indirect. Let op
dat kabel- en leidingnetwerken van de aanlegger zijn.
Dat gebouwen door de grond worden nagetrokken wordt aangeduid met de term verticale natrekking.
Slot art. 5:20 lid 1 sub e BW: verticale natrekking kan worden doorbroken door horizontale
natrekking. Horizontale natrekking: een gebouw heeft grensoverschrijdende bestanddelen.
Art. 5:101 BW: verticale natrekking wordt doorbroken door opstalrecht.
7. BEPERKINGEN EIGENDOMSRECHT
Buiten de wil van de eigenaar kunnen beperkingen van het eigendomsrecht ontstaan:
Derdenbescherming: art. 3:86 BW/art. 3:88 BW
Verjaring: art. 3:99 e.v. BW
Ook het burenrecht beperkt het eigendomsrecht: art. 5:37 e.v. BW. Je mag bv. geen boom binnen twee
meter van de erfgrens hebben (art. 5:42 BW). Beperkingen waar je aan moet denken: misbruik van
bevoegdheid (art. 3:13 BW), hinder (art. 5:37 BW) en onrechtmatige daad (art. 6:162 BW).
Revindicatie: art. 5:2 BW: dit is een middel om de feitelijke macht over de zaak terug te brengen bij de
eigenaar. Andere manier om op inbreuken eigendomsrecht te reageren is via onrechtmatige daad (art.
6:162 BW), wat leidt tot betaling van schadevergoeding. Help ook bij niet te voorkomen beschadiging.
8. BURENRECHT
Burenrecht voor eigenaars van naburige erven: soms ook voor huurders: beoordelen of dit het geval is
a.d.h.v. aard en inhoud rechtsbetrekking eigenaar erf en gebruiker en aan de hand van de aard en inhoud
van de betreffende burenrechtelijke bepaling. ‘Erf’: iedere onroerende zaak. ‘Naburig’: merkbaar op ander
erf is voldoende. Art. 5:47 BW: vorderen dat de rechter de grens tussen twee ervan bepaalt . Lid 2:
wettelijke vermoeden dat de bezitter van een zaak eigenaar ervan is (art. 3:119 BW) is hier niet van
toepassing (onwenselijk: brutaalste zou bewijsvoordeel hebben). Art. 5:57 BW: recht op een noodweg als
je geen behoorlijke toegang tot openbare weg hebt. Gebruiker moet schadevergoeding betalen; kan
verhoogd worden bij onvoorziene omstandigheden (lid 2). Noodweg vervalt indien niet meer nodig (lid 5).
Art. 5:54 BW: specialis overbouw. Gebouw op ander erf heeft geen gevolgen voor de eigendom van het
geheel (art. 5:20 lid 1 BW: horizontale natrekking). Buurman kan amotie vorderen, tenzij nadeel eigenaar
bij afbraak onevenredig groter dan voordeel buurman bij afbraak, dan biedt art. 5:54 BW uitkomst:
Overbouwer vordert vestiging erfdienstbaarheid: dulden tegen schadevergoeding
Deel grond waarop het gebouw staat overdragen
Eigenaar van de grond waarop onrechtmatige gebouwd is heeft de keuze.
4