Samenvatting rechtsgeschiedenis
Week 1
Hoofdstuk 1 Inleiding; het corpus iuris civilis.
Corpus iuris civilis= van de romeinse keizer Justinianus
= heeft de basis gelegd voor de Europese rechtswetenschap vanaf de
Middeleeuwen
Periodisering.
Om de rechtsgeschiedenis te kunnen overzien brengen rechtshistorici een ordening aan:
- Oudheid (2000 v. Chr. – 590 na Chr.)
- Middeleeuwen (590- 1500)
- de vroegmoderne tijd/ nieuwe tijd (1500-1800)
- moderne tijd/ nieuwste tijd (1800-1945)
- huidige tijd (1945 – heden)
Uit de Oudheid bestaan er geen geschreven bronnen. Men neemt aan dat er alleen gewoonterecht
bestond.
In de 6e eeuw na Chr. liet Justinianus een compilatie van het recht maken die hij met kracht van wet
afkondigde.
In de Middeleeuwen, die men veelal laat aanvangen in het jaar waarin de Longobarden Italië
binnendrongen (590), leefden in onze gebieden aanvankelijk drie stammen:
- de Friezen langs de kust
- de Saksen in het oosten
- de Franken in het zuiden
Capitularia= aanvullende wetgeving, gemaakt door koningen
Landsheerlijke periode= hiervan spreken we omdat er zich landsheerlijkheden ontwikkelden, waaruit
de latere gewesten zijn ontstaan
landsheerlijkheden= waren gebieden waarover een heer of vrijheer het hoogste overheidsgezag
uitoefende
In de Middeleeuwen bestond het recht hoofdzakelijk uit gewoonterecht dat soms was opgetekend,
en verschilde van gewest tot gewest.
De middeleeuwse samenleving werd gekenmerkt door rechtspluralisme. Er was overheidsgezag, dat
werd uitgeoefend door vorsten en in gedelegeerde vorm door de landsheren, maar de gedachte dat
de (wereldlijke) overheid over een monopolie zou beschikken om recht te scheppen bestond niet en
heeft ook niet bestaan tot in de vroegmoderne tijd.
Rechtspluralisme= er bestaat niet één, maar meerdere organisaties en verbonden die het
maatschappelijke leven beheersen, rechtsnormen kunnen opleggen en de
naleving ervan afdwingen.
Ius proprium= eigenrecht van bv. de adel, burgers van een stad en de gilden
= dit recht had een beperkt geldingsgebied.
Ius commune= gemeenschappelijk recht
= recht waarvan de gelding niet was beperkt tot een afgebakend territoriaal gebied of
een gesloten rechtskring
= hiertoe behoorde het recht van de katholieke kerk en het Romeinse recht
1
,Canoniek recht= het recht van de katholieke kerk
= ook wel kerkelijk recht genoemd
= had universele gelding (namelijk voor iedere gedoopte, ongeacht diens herkomst,
stand of geslacht)
Het Corpus iuris civilis is de belangrijkste bron van het Romeinse recht.
De moderne tijd werd gekenmerkt door het van overheidswege vastleggen van grote, autonome
delen van het recht in systematische wetboeken. Dit proces wordt codificatie genoemd.
In Engeland heeft geen codificatie plaats gevonden, men kent er wel wetgeving, maar het recht is
niet opgetekend in wetboeken.
De gescheiden wegen van de civilian en common law tradition.
In de Romano-canonieke procedure werd geoordeeld op grond van rationele overwegingen, de door
partijen aangevoerde stellingen en het daarvoor geleverde bewijs.
Het Corpus iuris als fundament van de continentale rechtscultuur.
Corpus iuris civilis= ‘het geheel van het wereldlijke recht’
= de wetgeving van Justinianus (uit 506)
= de tegenhanger van het Corpus iuris canonici (het geheel vh kerkelijke recht’)
Het Corpus iuris wordt wel vergeleken met Janus, de Romeinse God van de tijd, die wordt afgebeeld
met twee gezichten. Het ene gezicht kijkt naar het verleden, het andere kijkt de toekomst in.
Justinianus en zijn tijd.
Justinianus streefde ernaar om één Romeins Rijk te maken en daar één godsdienst te vestigen.
Dit is hem uiteindelijk niet gelukt.
Bij één rijk en één godsdienst hoorde één recht. Maar waarom was het nodig te codificeren?
Sinds de laatklassieke periode vormden de constituties, afkomstig van de keizer en diens
kanselarijen, een belangrijke rechtsbron. Net als de oude wetten werden deze constituties aangeduid
als leges.
Alle keizers, tot en met Justinianus zelf, hadden het recht verder ontwikkeld door middel van nieuwe
constituties.
Uiteindelijk waren er duizenden keizerlijke constituties waar niemand meer de weg in wist.
Naast de leges, het keizerlijke recht, was er het oude juristenrecht (ius/ius vetus).
Het keizerrecht en juristenrecht waren overgeleverd in een onoverzichtelijke en moeilijk
toegankelijke hoeveelheid aan kenbronnen en rechtsbronnen.
Kenbron= het recht uit die bron kan worden gekend
Rechtsbron= deze bron heeft zelf verbindende kracht
2
,Eerdere pogingen het recht te ordenen.
Een eerste poging om het oude juristenrecht te ordenen bestond in de zogenaamde citeerwet of lex
citandi, uitgevaardigd in 426 door keizer Theodosianus II.
Citeerwet= ook wel lex citandi
= hierin werd een vijftal juristen uit de klassieke periode aangemerkt als grote juristen, van
wie de adviezen bindende kracht hadden
dit vijftal juristen waren: Gaius, Paulus, Papinianus, Ulpianus en Modestinus
Codex Theodosianus= een officiële verzameling van keizerlijke constituties vanaf keizer Constantijn
= had kracht van wet
De rechtsscholen.
Een omstandigheid die maakte dat de kans van slagen om het recht te codificeren in het Oosten
groter was dan in het Westen, was de aanwezigheid in het Oosten van rechtsscholen.
Instituten van Gaius= een leerboek uit de 2 e eeuw
De uitgangspunten van het wetgevingsproject.
De wetgeving van Justinianus= bestond uit een compilatie en bewerking van bestaand materiaal, dus
niet uit teksten die waren ontworpen door de wetgever zelf
Het wetgevingsproject van Justinianus heeft geleid tot een drietal teksten:
- de Codex (een compilatie van keizerlijke constituties)
- de Instituten (een leerboek voor beginnende studenten)
- de Digesten (een compilatie van het oude juristenrecht)
Hoewel de Novellen strikt genomen niet meer tot het wetgevingsproject van Justinianus behoorden,
werden zij in de Middeleeuwen in het Corpus iuris opgenomen.
Tribonianus= de belangrijkste compilator
De commissies die de Codex en de Digesten moesten samenstellen kregen van Justinianus de
opdracht om waar nodig de teksten te wijzigen. De compilatoren moesten ook onderlinge
tegenspraak in de teksten wegwerken.
De onderdelen van het wetgevingsproject
De Codex Vetus.
De Codex Vetus is de eerste versie van de Codex.
Constituties die niet waren opgenomen, verloren daarmee hun gelding.
De Digesten of Pandekten.
In 530 kreeg Tribonianus de opdracht om een commissie te vormen om het ius, het juristenrecht uit
de klassieke periode, te codificeren.
De compilatie kreeg de naam Digesten (‘het samengestelde’) of Pandekten (‘het allesomvattende’)
Lex= fragmen
De Digesten zijn opgebouwd uit 50 boeken, die weer zijn onderverdeeld in titels, ieder met een eigen
onderwerp.
3
,Met de constitutie van Tanta kregen de Digesten kracht van wet als een keizerlijke verordening.
De Instituten of Elementa.
De Instituten waren bestemd voor beginnende rechtenstudenten.
Met de constitutie Tanta kregen de Instituten van Justinianus kracht van wet als een keizerlijke
verordening.
De Codex Justinianus.
De Codex Vetus raakte snel verouderd. Dit kwam enerzijds door het in werking treden van de
Digesten eind 533 en anderzijds door nieuwe constituties die Justinianus na 529 had afgekondigd.
Codex Justinianus= de nieuwe versie van de Codex, nadat de compilatoren van de Digesten tal van
meningsverschillen in de geschriften van de klassieken hadden gevonden, die
voor onduidelijkheid zouden kunnen zorgen.
In de Codex komt de volgende materie aan de orde: kerkelijk recht, rechtsbronnen en de kanselarij,
privaatrecht, strafrecht en belastingrecht en bestuursrecht.
De Codex Justinianus kreeg geen kracht van wet in zijn geheel, zoals de Digesten dat wel hadden
gekregen.
De Novellen.
Novellen= zijn de nieuwe afgekondigde constituties van Justinianus, die zijn afgekondigd na de
voltooiing van de Codex Justinianus
= strikt genomen behoren ze niet tot het Corpus iuris
Het Corpus iuris als rechtsbron.
Corpus iuris= was samengesteld uit bestaande teksten, die in een nieuwe samenhang een nieuwe
betekenis kregen
de teksten van het Corpus iuris waren niet bijeengebracht in één overzichtelijk wetboek, maar in 3
afzonderlijke onderdelen:
- de Instituten
- de Digesten
- de Codex
De teksten van de Instituten, het leerboek, waren veelal descriptief (beschrijvend). Zij beschreven het
recht in algemene bewoordingen.
De teksten in de Digesten en de Codex waren vaak meer casuïstisch. Zij gingen in op rechtsvragen die
zich in een concreet geval hadden voorgedaan met alle daarbij behorende bijzonderheden.
Wie het Corpus iuris als rechtsbron wil hanteren, dient voor het antwoord op een bepaalde
rechtsvraag daarom op zoek te gaan in de verschillende onderdelen ervan.
4
,H7 delicten in het Corpus iuris civilis.
Twee benaderingen van buitencontractuele aansprakelijkheid.
De eerste benadering is dat de juristen het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht uitsluitend in
een Romeinsrechtelijke structuur en een terminologie beschreven die was gebaseerd op de
Romeinse delicten.
Hugo de Groot beschreef het op een andere wijze, namelijk in aansluiting op de restitutieleer van de
(moraal)theologen die behoorden tot de vroegmoderne scholastiek.
De kerngedachte van restitutie was dat ieder die door zijn fout een ander schade had toegebracht
het weer moest ‘goedmaken’.
Verbintenissen uit delict in het Corpus iuris.
De Instituten noemen 4 wijzen waarop een verbintenis kan ontstaan:
- uit contract
- als het ware uit contract
- uit delict
- als het ware uit delict
De verbintenis wordt in de Instituten omschreven als een rechtsband waardoor wij
noodzakelijkerwijs door het recht van onze staat verplicht zijn een prestatie te verrichten.
Quasi-delicten= hier ontstaat de verplichting tot het betalen van een boete ‘als het ware uit delict’
De lex Aquilia – Int. 4.3 (D. 9.2, C. 3.35).
Lex Aquilia= een plebisciet
= regelt de aansprakelijkheid voor het delict ‘onrechtmatig toegebrachte schade’
onder schade wordt hier beschadiging van zaken (stoffelijke objecten) verstaan.
= de vordering die de gelaedeerde op grond van de lex Aquilia tegen de laedens heeft,
heet actio legis Aquiliae (hiermee wordt een boete gevorderd)
Plebisciet= een besluit van de vergadering van plebejers, dat dateert uit het jaar 287 of 286 v. Chr.
= kwam tot stand op voordracht van de volkstribuun Aquilius
Actio legis Aquiliae= hiermee wordt een boete gevorderd
= de boete wordt geacht tevens de schadevergoeding te omvatten
Volgens de Digesten zijn de oudere bepalingen door de komst van de lex Aquiliae overbodig
geworden.
Schade is een vereiste om de vordering op grond van de lex Aquilia te kunnen instellen.
Caput I van de lex Aquilia: onrechtmatig doden van slaven of vee.
Lex Aquilia= kent 3 bepalingen/hoofdstukken (capita) die vormen van schade regelen
- Caput 1 heeft betrekking op het onrechtmatig doden van andermans slaaf of tot het
vee behorende viervoetige dier.
Nergens in het Corpus iuris is de lex Aquilia extensief toegepast op het doden van vrije personen.
Iniuria= in strijd met het recht
= dit Latijnse woord wordt gebruikt voor ‘onrechtmatig’
Er zijn situaties waar die strijd met het recht kan worden opgeheven. Als de schadetoebrengende
handeling door het recht wordt gelegitimeerd, is er geen sprake meer van ‘onrechtmatig doden’.
5
,Doden ten gevolge van schuld (culpa).
Bij het beschadigen van zaken is geen boze opzet vereist of de bedoeling andermans slaaf of stuk vee
te doden.
Doden is een handeling die in beginsel wel opzet veronderstelt, maar toereikend voor
aansprakelijkheid is dat de handeling wordt verricht uit nalatigheid of onzorgvuldigheid, hetgeen
wordt aangeduid met het begrip ‘schuld’ of culpa.
Bij de andere delicten, diefstal, roof en krenking, is schuld niet toereikend om aansprakelijk te
worden gesteld.
De digesten bevestigen grotendeels wat in de instituten wordt gezegd over de vereisten van
onrechtmatigheid (iniuria) in de zin van strijd met het recht en schuld (culpa) in de zin van nalatigheid
of onzorgvuldigheid.
In de instituten worden de twee scherp uit elkaar gehouden, maar in de Digesten worden zij soms
met elkaar in verband gebracht.
De boete van Caput I.
Volgens de letterlijke bewoordingen van caput I van de lex Aquilia moet degene die andermans slaaf
of vee heeft gedood, een boete betalen ter hoogte van ‘’zoveel als die zaak maximaal waard is
geweest in het afgelopen jaar’’
Uit de Instituten blijkt dat wat moet worden betaald geen schadevergoeding is, maar een private
boete.
Het bestraffend karakter van de vordering brengt met zich mee, dat dit bedrag niet kan worden
gevorderd van de erfgenaam van de dader, wanneer de dader is overleden voordat het proces
aanhangig is gemaakt.
Voor het geval het daadwerkelijke vermogensverlies dat de gelaedeerde heeft geleden, hoger uitvalt
dan de hoogste marktprijs van de gedode slaaf of van het gedode stuk vee in het afgelopen jaar,
biedt het Corpus iuris de mogelijkheid het belang van de gelaedeerde als uitgangspunt te kiezen.
Dit belang, dat met de actio legis Aquiliae kan worden geëist, omvat alles wat men ten gevolge van
het doden van de slaaf of het dier heeft moeten uitgeven of niet heeft gekregen.
Hoe de boete ook wordt vastgesteld, als de laedens erkent aansprakelijk te zijn, beperkt het proces
zich tot het vaststellen van het bedrag van de boete.
Ontkent hij de schadetoebrengende handeling te hebben verricht, dan verdubbelt het boetebedrag
in de veroordeling, als de rechter alsnog bewezen acht dat de gedaagde aansprakelijk is.
Caput II van de lex Aquilia.
Volgens de instituten wordt caput II van de lex Aquilia niet meer toegepast. Wat deze bepaling had
ingehouden, is nergens in het Corpus iuris te lezen.
Caput III van de lex Aquilia: andere schade aan slaven en zaken.
In caput III wordt alle overige schade geregeld.
Als iets is verbrand, verminkt of gebroken, wordt een vordering ingesteld die is gebaseerd op deze
Caput. (dit geldt ook voor alles wat is gescheurd, gedeukt, weggegoten en op welke wijze ook
vernietigd of verminderd van kwaliteit).
Het ‘verbranden’ kan ook het verwonden van een slaaf omvatten.
6
,Onrechtmatigheid en schuld bij Caput III.
Zoals voor aansprakelijkheid op grond van Caput I vereist is dat men onrechtmatig (iniuria) heeft
gedood, zegt Caput III dat men onrechtmatig (iniuria) moet hebben verbrand, gebroken of verminkt.
Ook hier betekent ‘onrechtmatig’ dat de handeling in strijd is met het recht en ook hier kunnen er
omstandigheden zijn die schadetoebrengende handeling rechtvaardigen en daarmee de strijd met
het recht kunnen opheffen.
Verbranden, breken en verminken impliceren actieve handelingen die enerzijds opzet impliceren,
maar anderzijds het verminken of bederven ten gevolge van schuld niet uitsluiten.
Ook hier is schuld (culpa) toereikend.
Als schade aan een zaak is ontstaan door toeval (er is geen sprake van opzet of schuld en er kan
niemand een verwijt worden gemaakt), dan is het niet mogelijk om iemand op grond van Caput III
aansprakelijk te stellen.
Het lig anders wanneer het toeval door iemand is veroorzaakt of geholpen.
Degene die een gevaarlijke situatie in het leven roept, is wel aansprakelijk op grond van Caput III,
wanneer die gevaarlijke situatie uiteindelijk resulteert in schade.
De boete van Caput III.
Volgens Caput III moet zoveel aan boete worden betaald ‘als de zaak heeft gekost in de
dichtstbijzijnde 30 dagen’.
‘dichtstbijzijnde 30 dagen’ wordt geïnterpreteerd als ‘afgelopen 30 dagen’.
De boete wordt (net als in Caput I) verdubbeld wanneer de gedaagde ontkent de
schadetoebrengende handeling te hebben verricht, en de rechter alsnog bewezen acht dat de
gedaagde aansprakelijk is.
Causaliteit (Caput I en III).
In het Corpus iuris bestaat geen wezenlijk verschil tussen de actio utilis en de actio in factum. Het zijn
beide aangepaste vorderingen voor een atypische situatie waarin niet volledig is voldaan aan de
vereisten om de standaard vordering in te stellen.
7.4.11 verlies zonder beschadiging (Caput I en III).
Tenslotte kan zich nog het probleem voordoen dat de schadetoebrengende handeling wel heeft
geresulteerd in verlies van de zaak, maar zonder dat de zaak werd beschadigd.
Als een handeling niet kan worden gekwalificeerd als doden, verwonden of bederven, omdat de
betreffend zaak wel verloren is gegaan, maar niet is beschadigd, dan is het moeilijk de lex Aquilia toe
te passen.
Aansprakelijkheid voor zuivere vermogensschade, dat wil zeggen louter geldelijk verlies, niet
bestaande in het beschadigen of doen verdwijnen van een stoffelijk object, kende het Romeinse
recht niet.
WG1:
In de HC’s vooral bezig met de uitwendige rechtsgeschiedenis
En in de WG’s vooral bezig met de teksten van de onrechtmatige daad
De stof van de HC’s komt terug in de MC-vragen
De stof van de WG’s komt terug in de open vragen
7
,De tekst van het copus iuris die in de syllabus wordt aan het tentamen gehecht in dezelfde
lettergrootte als de wettenbundels.
Digesten 9.2 is de titel die gaat over zaaksbeschadiging.
533-534 Instituten, Digesten en Codex.
438: codex Theodosianus
534-565: Novellen
1992: Burgerlijk wetboek
Instituten= leerboeken voor studenten
Digesten= hierin staat het oude juristenrecht
Codex= keizerlijke constituties
Citeerwet= ontstaan in 426 na Chr.
= de eerste poging om het juristenrecht te ordenen
= de keizer heeft aan 5 belangrijke juristen het etiket gegeven dat als zij een wet
uitvaardigen, deze bindend is (ulpianus, papianus, gaius…..)
> codificatie is kenmerkend voor: de moderne tijd
> de lex citandi (citeerwet) kan worden gezien als een poging: het ouder juristenrecht te ordenen
> de digesten zijn: een compilatie van het oude juristenrecht
> Tribonianus was compilator van de Digesten
Onderdelen van de codificatie
- digesten
- instituten
- codex
Het Edict is een witte wand op het forum waarop de magistraat belast met de rechtspraak heeft
geschreven wanneer je naar de rechter mocht??
Vereisten lex aquilia:
- Schuld
- Schade
- Causaal verband
- onrechtmatigheid
Wie hebben de verschillende onderdelen van deze codificatie samengesteld?
De verschillende onderdelen zijn samengesteld door commissies, bestaande uit proffessoren van de
rechtsscholen, praktijkjuristen en hoge ambtenaren. Zij worden compilatoren genoemd. De
belangrijkste was Tribonianus. Die minister van Justitie was.
Wat is het verschil in opzet en structuur tussen het Corpus iuris en het huidige Burgerlijk Wetboek?
De wetgeving van Justinianus bestaat niet uit teksten die zijn ontworpen door de wetgever zelf, maar
is een compilatie van bestaand materiaal, dat niet systematisch geordend in één wetboek is
samengebracht. De onderwerpen keren terug in de Instituten, Digesten en Codex.
8
,Welke vier private delicten worden geregeld in de Instituten?
- Diefstal
- roof
- onrechtmatig toegebrachte schade aan zaken
- krenking
Op welke vormen van schade hebben hoofdstuk (Caput) I en III van de lex Aquilia betrekking ?
1= heeft betrekking op het onrechtmatig doden van andermans slaaf of tot het vee behorende vier-
Voetige dier
3= alle overige schade
HC1: Het corpus iuris civilis
Inrichting onderwijs:
> Uitwendige rechtsgeschiedenis
- L&G H1 t/m 6 (hoorcollege en deel werkgroep)
- chronologisch
- tentamen: 28 mc-vragen (50 %)
> Inwendige rechtsgeschiedenis
- L&G H7 t/m 12 (werkgroep)
- thematisch
- tentamen: open vragen (50 %)
Uitwendige rechtsgeschiedenis= is een beetje de buitenkant, je praat niet om de rechtsnormen zelf,
maar wat er omheen zit, de rechtsbronnen.
Inwendige rechtsgeschiedenis= gaat over de buiten contractuele aansprakelijkheid
Corpus iuris civilis
Het is de wetgeving van keizer Justitianus uit 6 e eeuw na Christus
Het is de basis van de hele Europese rechtswetenschap
Het corpus iuris civilis:
- wat is het?
- plaats in de geschiedenis?
- de 3 onderdelen:
- Instituten
- Digesten
- Codex
- de Novellen (justinianus heeft een wetgeving gemaakt die bestond uit de 3 onderdelen
hierboven, en in zijn latere jaren heeft hij de nieuwe wetjes/novellen gemaakt. Strikt genomen
horen de novellen niet bij de wetgeving van Justitianus)
Wat is het corpus iuris civilis?
> letterlijk: het ‘geheel van het wereldlijke (Romeinse) recht’
> wetboeken van keizer justitianus (482-565)
> civilis betekent hier niet burgerlijk maar wereldlijk, het is tegengesteld aan het kerkelijke recht.
Corpus iuris civilis:
- het eindpunt van rechtsontwikkeling in de oudheid (450 voor Chr. – 6 e eeuw na Chr.)
- raakt voor een groot deel in vergetelheid (6 e tot 11e eeuw)
- vormt de basis voor Europese rechtswetenschap (12 e tot 18e eeuw)
(in de 18e eeuw komt een omslagpunt, dan komen namelijk de codificaties)
- heeft gelding als (additionele) rechtsbron (vanaf receptie)
9
, Het wetgevingsproject van Justinianus:
> Codex Vetus (529) – keizerlijke constituties (leges)
> Digesten (533) – het oude juristenrecht (ius)
> Instituten (533) – het leerboek
> Codex Justinianus (534), vervangt de Codex Vetus (529)
Justitianus was keizer van het Romeinse rijk. Hij zat niet in Rome maar in Constantinopel
(Istanbul), ivm dat het Romeinse rijk gesplitst was in het Oost-Romeinse rijk en het West-
Romeinse rijk.
Digesten (‘het samengestelde’) of Pandekten (‘het allesomvattende’):
> het oude juristenrecht (ius)
> adviezen uit klassieke periode (0–300 na Chr.)
> verzameld door de compilatoren
> voorzien van interpolaties (het vervangen van woorden of zinnen door andere bij het kopiëren van een
tekst, met als doel zich bepaalde rechten toe te eigenen of een ideologie te
verdedigen)
D. = digesten
Opbouw van de digesten:
> 50 boeken
> boeken onderverdeeld in titels (ieder met eigen onderwerp)
> titels onderverdeeld in fragmenten of leges (ieder met eigen inscriptie, je kunt zien waar het
fragment (oorspronkelijk) vandaan komt)
> fragmenten soms onderverdeeld in paragrafen
D. 9.9.9 Digesten boek 9. Titel 9. Fragment 9
Duplex interpretatio:
> teksten interpreteren in hun Justitiaanse context, zoals Justitianus ze heeft bedoeld als
bepaling van zijn wetgeving
> teksten interpreteren in de oorspronkelijke context van het klassieke recht (die context
reconstrueren en teksten ontdoen van interpolaties.
De codex Florentinus= begin van boek IX(9) van de Digesten (dierschade)
= het oudste handschrift van de digesten
D. 9.2.24 Paulus, Commentaar op het Edict, boek 22
Dit is nog duidelijker bij een gewonde slaaf. Want als iemand heeft bekend dat hij de slaaf heeft
verwond en deze is niet verwond, welke verwonding zouden wij dan op geld moeten waarderen?
En van welke periode zouden we dan moeten uitgaan?
Analyse van D. 9.2.24:
> stap 1 (feiten): “iemand heeft bekend dat hij een slaaf heeft verwond en deze is niet verwond”
> stap 2 (rechtsvraag): is hij nu aansprakelijk (impliciet)
> stap 3 (oplossing): nee (impliciet)
> stap 4 (beredenering): “welke verwonding zouden wij dan op geld moeten waarderen? En
van welke periode zouden we dan moeten uitgaan?” (stuit op
praktische onmogelijkheden)
10