Ontwikkelingspsychologie samenvattingen
http://highered.mheducation.com/sites/0077126165/student_view0/dutch_glossary.html#e
https://www.studeersnel.nl/nl/document/rijksuniversiteit-groningen/ontwikkelingspsychologie/
samenvattingen/samenvatting-boek-developmental-psychology/803207/view
Hoofdstuk 1
‘Developmental Psychology: Themes and Contexts
Themes of Development
- Oorsprongen van menselijk gedrag
- Specificiteit of algmeenheid van verandering
- Individuele en contextuele krachten die ontwikkeling bepalen en sturen
Invloeden van erfelijkheid en omgeving
Nature versus nurture
- Er wordt verschillend over gedacht door ontwikkelingspsychologen, volgens velen is er
interactie tussen erfelijkheid en omgeving. De interactie tussen erfelijkheid en omgeving is
een actief, dynamisch proces waaraan het individu een essentiële bijdrage levert.
- Empirisme: Het idee dat ontwikkeling voornamelijk bepaald wordt door omgevingsinvloeden.
- Nativisme: Het idee dat ontwikkeling voornamelijk bepaald wordt door geërfde factoren (dus
genetisch is).
Patroon ontwikkelingsverandering: continuïteit versus discontinuïteit
Continuous development (continue ontwikkeling): Een ontwikkelingspatroon waarbij
vaardigheden geleidelijk en soepel veranderen.
- Ontwikkeling wordt als een continue proces gezien
- Kwantitatieve verandering
- Elke nieuwe gebeurtenis bouwt voort op eerdere ervaringen
- Ontwikkeling is een soepele en geleidelijke accumulatie van vaardigheden, zonder een
abrupte shift van de ene verandering naar de andere.
Discontinuous development (discontinue ontwikkeling): Een patroon van ontwikkeling
waarin zich plotselinge veranderingen voordoen, wat resulteert in kwalitatief verschillende
stadia van ontwikkeling.
- Ontwikkeling wordt als discontinue proces gezien
- Kwalitatieve verandering
- Ontwikkeling wordt gezien als serie van stappen/fasen waarin gedrag wordt gereorganiseerd
in een kwalitatief nieuwe reeks van gedragingen.
Kritieke en gevoelige periode
Ontwikkelingspsychologen hebben onderzocht of bepaalde ervaringen belangrijk zijn op specifieke
leeftijd.
Kritieke periode: Een ontwikkelingsperiode (leeftijdsbereik) waar specifieke ervaringen van
vitaal belang zijn om de ontwikkeling normaal te laten verlopen.
Gevoelige periode: Een ontwikkelingsperiode (leeftijdsbereik) waarin bepaalde ervaringen
belangrijk zijn voor normale ontwikkeling. Als deze ervaringen niet plaatsvinden in deze
periode kan normale ontwikkeling nog steeds plaatsvinden.
Domein-algemene ontwikkeling versus domein-specifieke ontwikkeling
,Wat voor invloed heeft een nieuwe vaardigheid in/op andere domeinen?
Domain-general development (domein-algemene ontwikkeling): Het idee dat ontwikkeling
een grote reeks aan vaardigheden kan beïnvloeden.
- Piaget is voorstander hiervan
- Nurture
Domain-specific development (domein-specifieke ontwikkeling): Het idee dat ontwikkeling
van uiteenlopende vaardigheden onafhankelijk (en separaat) kan plaatsvinden en weinig
invloed heeft op vaardigheden in andere domeinen.
- Kind maakt vooruitgang in wiskunde; deze nieuwe vaardigheden hebben weinig invloed in
andere domeinen.
- Nature
Wat verandert er eigenlijk wanneer ontwikkeling zich voordoet? Lachen kind naar moeder
(verandering in facial behaviour), maar bijvoorbeeld ook verandering in de sociale interactie.
Verschillende niveaus van uitleg sluiten elkaar niet uit.
Level of explanation (niveau van verklaring): De manier waarop mensen kiezen hoe zij psychologische
vaardigheden (en de ontwikkeling daarvan) beschrijven. Niveaus van verklaringen zijn biologisch,
gedragsmatig, sociaal en emotioneel.
Verandering vindt plaats op al deze niveaus. Ontwikkeling wordt waarschijnlijk veroorzaakt door een
veelvoud van factoren op alle niveaus.
Perspectieven op ontwikkeling
Ontwikkelingspsychologen verschillen in hun nadruk op individuele kenmerken versus situationele of
contextuele invloeden.
Interactionist standpunt: individuele en contextuele factoren
Risico’s zijn biologisch (ziekte), psychologisch (gestoorde ouder), omgeving/omstandigheden
(gezinsinkomen) en ieder kind reageert anders op zulke risico’s Kinderen die te maken
hebben met deze risico’s hebben bijv. later problemen in de ontwikkeling.
Culturele context
Naast interesse in de bijdrage van context aan de ontwikkeling van het kind, is er ook
interesse in wat voor samenhang er is tussen cultuur en ontwikkeling. De ene cultuur
moedigt kind enorm aan om vroeg te kunnen lopen, de andere cultuur draagt het kind veel
waardoor het kind niet de kans krijgt om vroeg te leren lopen.
Het ecologisch perspectief
Ecological perspective (ecologisch perspectief): Een perspectief dat het belang van het
begrijpen van relaties tussen omgevingsinvloeden, en niet alleen de relatie tussen een
organisme en verscheidene omgevingsinvloeden, benadrukt.
Urie Bronfenbrenner beschrijft in een model de lagen van milieu- of contextuele systemen
die de ontwikkeling van het kind beïnvloeden. (zie boek blz. 9). Ontwikkeling omvat interactie
van een veranderend kind met de veranderende ecologische context in al zijn complexiteit
, Microsystem: de setting waarin het kind leeft en
communiceert met de mensen/instituties dichtbij haar. De
directe ervaringen van het kind.
Mesosystem: omvat de onderlinge relaties tussen de
componenten van het microsysteem (school).
Exosystem: bestaat uit instellingen die van invloed zijn op de
ontwikkeling van een kind, maar waarmee het kind
grotendeels indirect contact heeft (werk van ouders).
Macrosystem: vertegenwoordigt de ideologische en
institutionele patronen van een bepaalde cultuur van
subcultuur.
Chronosystem: proces van verandering van bovenstaande 4
(door bijv. puberteit, ziekte)
Het levensloop perspectief
Lifespan perspective (levensloop perspectief): Het zien van ontwikkeling als een proces dat
zich voortzet gedurende het hele leven, van zuigeling tot volwassene tot hogere leeftijd.
Historische factoren kunnen de psychologische ontwikkeling beïnvloeden. Dit fenomeen
wordt ook wel aangeduid als het age cohort effect. Age cohort (leeftijdscohort) = Mensen
geboren binnen dezelfde generatie. Als zo’n cohort ontwikkelt, delen ze dezelfde historische
ervaringen. Ze delen ervaringen die tot problemen kunnen leiden voor dat cohort (PTST;
post-traumatic stress disorder) Dit perspectief houdt ook rekening met historische
gebeurtenissen die van invloed kunnen zijn op een leeftijdscohort: een groep mensen die
geboren is in dezelfde periode en zo een generatie vormt. De ene generatie maakt andere
dingen mee in haar jeugd dan de andere generatie, zoals een economische crisis of een
oorlog.
In de ontwikkelingspsychologie wordt veel gebruikgemaakt van andere studies en onderzoeken van
andere disciplines. Men krijgt veel informatie van andere disciplines.
Ontwikkelingspsychologie probeert te ontdekken wat de processen zijn die ten grondslag liggen aan
groei, gedrag en leren.
Hoofdstuk 2
‘Theories in Developmental Psychology’
Ontwikkelingspsychologen hebben 2 doelen: het beschrijven en het verklaren van veranderingen in
ontwikkeling. Dit gebeurt aan de hand van theorieën. Theorieën organiseren en integreren
bestaande informatie in een samenhangend geheel. Daarnaast doen theorieën voorspellingen die op
empirische wijze getest kunnen worden. Soms worden theorieën op basis van de uitkomsten van
onderzoek snel weer verworpen. Ontwikkelingstheorieën doen 2 belangrijke dingen:
1. Ze helpen bij het organiseren en integreren van bestaande informatie in samenhangende,
interessante en plausibele verslagen over hoe kinderen zich ontwikkelen.
2. Ze genereren toetsbare hypothesen of voorspellingen over het gedrag van kinderen
Sommige theorieën zijn echter een langer leven beschoren, bijvoorbeeld als ze uitspraken doen op
een breed gebied, waardoor een enkel onderzoek niet de hele theorie ondermijnt. Ook theorieën die
een heel nieuwe verklaringswijze introduceren houden het vaak langer uit.
Oorsprong van gedachten over de menselijke ontwikkeling
John Locke (1632-1704) was empirist en stelde dat een kind ter wereld komt als een Tabula Rasa
(onbeschreven blad). Dit betekent dat een baby nog helemaal niets kan en weet als het op de wereld
komt en dat alle latere vaardigheden aangeleerd zijn. Aan de andere kant stonden de rationalistische
filosofen (Liebniz, Descartes) die beweerden dat de geest een soort van orde oplegt aan het milieu
, om het te kunnen begrijpen. Dit argument lijkt sterk op de spanning tussen 'nativistische'
ontwikkelingstheorieën, die natuur en erfelijkheid benadrukken, en meer 'empiristische' posities, die
de nadruk leggen op de rol van opvoeding en omgeving in ontwikkeling.
Eind 19e eeuw: zowel empiristische posities als nativistische posities.
Behaviorisme en maturationisme in de vroege 20e eeuw
Behaviorisme: Een richting binnen de psychologie, sterk aanwezig in de vroege 20e eeuw, die de
nadruk legt op de rol van het leren binnen menselijk gedrag en probeert gedrag in dergelijke termen
te beschrijven.
Watson, Thorndike, Pavlov, B.F. Skinner
Veranderingen in gedrag worden aangedreven door ervaring. De veranderingen vinden
geleidelijk en continu plaats.
Citaat boek blz. 14 van John Watson
Hierin komt duidelijk het ‘nurture’ (tabula rasa) idee naar voren.
Twee manieren van leren:
Classical conditioning (klassieke conditionering): Een manier van leren waarbij twee stimuli
(een bekende en onbekende stimulus) herhaaldelijk samen gepresenteerd worden tot een
individu leert te reageren op de onbekende stimulus zoals hij reageert op de bekende
stimulus.
Werd aanvankelijk vooral gedaan bij dieren (Pavlov), maar werd later ook toegepast op mensen
(Watson and Rayner). Een voorbeeld is het ‘little Albert’ experiment. Hierbij werd een baby
aangeleerd om bang te zijn voor een rat, doordat een hard geluid klonk, iedere keer wanneer de
rat gepresenteerd werd.
Operant conditioning (operante/instrumentele conditionering): Een vorm van leren die
afhangt van de gevolgen van gedrag; beloningen verhogen de kans dat het gedrag herhaald
wordt, terwijl straf deze kans verlaagt.
Werd gedaan door Thorndike en B.F. Skinner. Het werd eerst getest bij dieren, later ook bij kinderen.
Deze vorm van conditionering wordt nog steeds veel gebruikt, bijvoorbeeld bij het afleren van
ongewenst gedrag.
Tegenover het behaviorisme stond de maturatie benadering: Een vroege benadering van het
beschrijven van ontwikkeling in termen van ontwikkelingsroosters, vooraf bepaald op basis van
genetische overerving. Hierin komt het ‘nature’ idee weer meer naar voren. Dit idee vond inspiratie
in de theorieën van Darwin, Gessell en McGraw. Ze ontdekten dat ontwikkeling zich inderdaad
volgens een vast patroon voltrok, aangezien de ene vaardigheid zich altijd eerder ontwikkelt dan de
andere. Verder bewijs voor de belangrijke rol van erfelijkheid werd geleverd door het doen van een
experiment met een identieke tweeling door McGraw. De genetisch identieke tweeling kreeg een
verschillende behandeling: de één kreeg veel motorische stimulatie, de andere geen. Toch
ontwikkelden ze allebei even snel motorische vaardigheden.
Hoewel de maturationisten en de behaviouristen nogal verschillende kanten van het natuur-nurture
argument vertegenwoordigen, is het belangrijk om te erkennen dat ofwel de behaviouristen de
invloed van genen volledig uitsluiten, ofwel de maturationisten van mening waren dat de omgeving
weinig effect had.
Psychodynamiek en ethologie
Begin 20e eeuw introduceerde Sigmund Freud zijn psychodynamische theorie:
Psychodynamische theorie: In deze kijk op ontwikkeling, die afgeleid is van de Freudiaanse
theorie, vindt ontwikkeling plaats in afzonderlijke stadia en wordt deze voor een groot deel
bepaald door biologische driften die zich vormen door ondervindingen in de omgeving en
interactie tussen de drie delen van persoonlijkheid – de id, ego en superego.