Inleiding Onderzoek
Onderzoeksmethoden
Hoofdstuk 1 Sociaalwetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke integriteit
1.1 Inleiding en leerdoelen
Sociale wetenschappen: we gaan veelal uit van de aanname dat mensen sociale wezens zijn ->
wezens die harmonieus of conflictueus samenleven met andere mensen. Ook studies naar kinderen
en hun opvoeding vallen hieronder.
Binnen samenleving: we nemen allerlei verschijnselen waar die het onderwerp vormen van
sociaalwetenschappelijk onderzoek -> op grond hiervan in de loop der tijd theoretische inzichten
geformuleerd.
Vanuit maatschappijwetenschappen: onderzoekers kijken naar samenlevingen als geheel, maar ook
naar groeperingen daarbinnen, met inbegrip van de factoren die het functioneren van die
groeperingen beïnvloeden.
Vanuit gedragswetenschappen: met name vanuit de psychologie, kijken onderzoekers meer naar het
gedrag van individuen en factoren die dit individuele gedrag beïnvloeden, zowel factoren in de mens
zelf als factoren in de menselijke omgeving.
Gezondheidswetenschappers: hebben specifieke belangstelling voor het gezondheidsgedrag van
individuen.
1.2 Sociaalwetenschappelijk onderzoek
Wetenschap: systematisch geheel aan kennis -> kennis is theoretisch van aard: het gaat om een
samenhangend geheel van uitspraken waarmee wordt geprobeerd om allerlei sociale verschijnselen
te beschrijven, te verklaren of te voorspellen.
Onderzoeksplan: bevat een aantal stappen die elke onderzoeker, veelal in overleg met andere
onderzoekers, voorafgaande aan de uitvoering van het onderzoek moet maken ->
wetenschapsbeoefenaren moeten systematisch/planmatig te werk gaan.
Doel: tot een resultaat komen dat als een bijdrage aan het systematische geheel van kennis kan
worden beschouwd.
Probleemstelling: vraagstelling en doelstelling worden onderscheiden -> richten op wat je wilt
onderzoeken en waarom. Vanuit dit punt kies je een onderzoeksontwerp -> centraal staat hoe je als
onderzoeker te werk gaat om uiteindelijk heldere antwoorden te verkrijgen op de probleemstelling
van het onderzoek.
Wetenschappers: niet zozeer geïnteresseerd in allerlei losse waarnemingen, maar proberen inzichten
te krijgen over losse waarnemingen. Die waarnemingen hebben met elkaar gemeen dat ze zintuiglijk
en dus empirisch waarneembaar zijn (mensen bevragen of bekijken).
Journalist: tekent de antwoorden van enkele willekeurige personen uit het publiek op.
Systematische, zintuiglijke waarnemingen: antwoorden die respondenten geven, reacties die
proefpersonen geven of het gedrag dat ze vertonen.
Wetenschapper die grootschalig veldonderzoek of experiment verricht: heeft belangstelling voor de
losse antwoorden van de geselecteerde respondenten, maar heet bovenal belangstelling voor de
patronen in en de relaties tussen die antwoorden.
Onderzoeker van etnografisch onderzoek: zoekt ook veeleer naar de antwoordpatronen van diverse
informanten om juist die losse antwoorden te overstijgen. Geldt ook voor onderzoeker die
krantenberichten aan een inhoudsanalyse onderwerpt.
,Gemeenschappelijk doel: om systematische, empirische waarnemingen van bepaalde aspecten van
de sociale werkelijkheid te verrichten om daarover theoretische inzichten te ontwikkelen of om
eerder ontwikkelde theoretische inzichten te toetsen.
Benaderingen in de sociale wetenschappen
Er zijn grofweg twee benaderingen in de sociale wetenschappen te onderscheiden:
- De empirisch-analytische benadering
- De empirisch-interpretatieve benadering
Op grond van deze benaderingen verschillen wetenschappers vaak van mening over de keuze voor
interessante probleemstellingen, maar verschillen vooral van mening over de keuze voor het een of
andere onderzoeksontwerp. Alle waarnemingen kunnen op verschillende manieren worden
geanalyseerd. Deze analyse leidt tot wetenschappelijke uitspraken die worden gerapporteerd,
waarmee uiteindelijk theoretische inzichten worden ontwikkeld of getoetst.
Fundamenteel en praktijkgericht onderzoek
Twee typen wetenschappelijk onderzoek:
- Fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de
wetenschappelijk kennis.
- Praktijkgericht onderzoek: heeft tot doel de oplossingen te leveren van praktijkproblemen
die bestaan bij aanwijsbare personen, groepen of organisaties buiten de wetenschap.
Twee verschillende soorten cycli:
- Empirische cyclus
- Regulatieve cyclus
Theorievorming en theorietoetsing
Explorerend onderzoek: wanneer je als onderzoeker kiest voor een aspect van de werkelijkheid
waarnaar vrijwel nog geen onderzoek is gedaan, ben je (eigenlijk) gedwongen om met je onderzoek
de sociale werkelijkheid te verkennen of te exploreren.
Toetsend onderzoek: wanneer je als onderzoeker kiest voor een vraagstelling waarover al
theoretische inzichten zijn verworven, kan je die theoretische inzichten gebruiken om daaruit
specifieke hypothesen af te leiden en wel specifieke uitspraken te doen over hetgeen je verwacht
aan te treffen in de sociale werkelijkheid.
Om de relatie te leggen tussen wetenschappelijk uitspraken en empirische waarnemingen, moet je
eerst wetenschappelijke definities opstellen van de abstracte begrippen die je gebruikt.
Belangrijk kwaliteitsvraagstuk: de validiteit en betrouwbaarheid van de verzamelde gegevens.
Probleemstellingen en onderzoeksontwerpen
De keuzes voor onderzoeksontwerpen zijn niet willekeurig. We kiezen voor de relaties tussen
probleemstellingen en onderzoeksontwerpen die we beschouwen als de grondvormen van empirisch
sociaalwetenschappelijk onderzoek.
Methodenleer: het geheel van onderzoeksmethoden waarover de sociale wetenschappen inmiddels
beschikken. Het is een ‘’leer’’ omdat er een innerlijke samenhang is en omdat men zich in die
methoden kan verdiepen en ze aan anderen kan overdragen.
Methodologie: omvat de methodenleer, maar is meer dan dat. Het gaat om de wetenschap van de
sociaalwetenschappelijke methoden.
Onderzoeksmethoden: worden vanuit beide methodologische benaderingen gebruikt om relaties te
leggen tussen wetenschappelijke vraagstellingen over verschijnselen in de sociale werkelijkheid
enerzijds en systematische, empirische waarnemingen van die empirische verschijnselen in de sociale
, werkelijkheid anderzijds. Onderzoeksmethoden zijn noodzakelijk en onmisbaar om de relaties tussen
theoretische inzichten en empirische waarnemingen transparant in beeld te brengen.
1.3 Wetenschap is communicatie over onderzoek
Voor, tijdens en vooral na onderzoek communiceren wetenschappers over hun vraagstellingen,
theorieën en hun empirische waarnemingen. Het komt steeds minder vaak voor dat wetenschappers
in hun eentje aan een onderzoek werken -> steeds vaker in teams waarin ze theoretische en
methodologische kennis delen, onder het motto: twee weten meer dan één. Onderzoekers kunnen
op twee manieren communiceren:
- Disciplinair: communiceren binnen hun vakgebied
- Multidisciplinair: communiceren met collega’s uit andere vakgebieden.
Die communicatie helpt enorm om de kwaliteit van het wetenschappelijke product te verbeteren. De
laatste jaren is die communicatie met het bredere publiek weer wijder verbreid geraakt onder de
noemer ‘’valorisatie’’: hiermee tonen wetenschappers aan dat hun wetenschappelijke inzichten ook
van belang zijn voor de maatschappij.
Communicatiemodel
Een klassiek model in de communicatiewetenschap is het zender-boodschap-ontvangermodel.
Lasswell (1948) formuleerde dit als eerste: wie zegt wat tegen wie, hoe en met welk effect? Het
oorspronkelijke model van Lasswell heeft richting gegeven aan de studie van de massacommunicatie,
waarin zender en ontvanger van de boodschap in eerste instantie goed te onderscheiden zijn.
Bezwaar: het model ordent vanuit het perspectief van de zender. Er was in zijn model weinig
aandacht voor de positie van de ontvanger. Latere auteurs betogen dat communicatie altijd
tweerichtingsverkeer is, ook al kunnen de intensiteit en de directheid van de terugkoppeling
(feedback) wisselen:
- Soms is er sprake van directe terugkoppeling, waarbij de oorspronkelijke boodschap wordt
becommentarieerd, aangepast en veranderd.
- Soms is de interactie heel indirect en bestaat zij louter uit het feit dat de ontvanger wegklikt
van de website waarop de onderzoekers de resultaten van hun onderzoek uit de doeken
doen.
Ander kritiekpunt: hij besteedde geen aandacht aan de context van de communicatie. Een bredere
en betere omschrijving van communicatie is dan ook de volgende: wie zegt wat tegen wie, hoe, met
welk effect, met welke terugkoppeling en in welke context?
Functies van communicatie
Als de ontvanger centraal staat, is het niet de vraag wat de boodschap met de ontvanger doet, maar
wat de ontvanger doet met de boodschap. McQuail (1987) onderscheidde vanuit dat perspectief 4
functies van de boodschap:
- Boodschap als bron van informatie
- Boodschap als vermaak
- Boodschap als middel om de persoonlijke identiteit te versterken
- Boodschap als voertuig voor sociale integratie en interactie
Functies van informatie en vermaak zijn de bekendste vormen van het ‘’dankbaar gebruiken van de
boodschap’’ (uses and gratifications theory).
Sociale interactie: wetenschappers bieden via de media gespreksstof aan
Sociale integratie: ze dragen bij het mediapubliek bij aan een gemeenschappelijke belangstelling voor
thema’s die iedereen belangrijk vindt.
Selectieprocessen: mensen selecteren uit het informatieaanbod die boodschappen die zij kunnen
gebruiken en destilleren daaruit eerder datgene wat hun eigen opvattingen en gedrag ondersteunt
dan wat hen in het ongelijk stelt.