Samenvatting AFPF casus 2 t/m 7 blok A
Casus 2
Weerstand en Immuniteit
De niet-specifieke afweercellen van het lichaam zijn:
- Afweer aan het lichaamsoppervlak -> huid en slijmvliesmembranen.
- Fagocytose -> opeten van cellen
- Natuurlijke antimicrobiële stoffen -> zoutzuur, lysozym, antilichamen, speeksel, interferonen,
complement.
- Ontstekingsreactie
- Immunologische bewaking
Fagocyten zoals macrofagen en neutrofielen zijn de eerste cellulaire verdedigingslinie van het
lichaam. Zij verplaatsen zich actief door chemotaxis naar geïnfecteerde en ontstoken plaatsen, omdat
de neutrofielen en de micro-organismen zelf stoffen afscheiden die ze aantrekken. Fagocyten
verzwelgen hun doelwit. Zij vangen en vernietigen willekeurig alle vreemde cellen, antigeen
materiaal, beschadigde lichaamscellen en resten. Na ingestie en digestie van een antigeen werken ze
als antigeenpresenterende cellen: het antigeen wordt aan het oppervlak van de macrofaag gehecht
om zo de T-lymfocyten te stimuleren en de immuunrespons in werking te zetten.
Functie ontstekingsreactie:
Beschermende reactie met als doel de aanvaller en het beschadigde weefsel te isoleren, te
inactiveren en te verwijderen, waarna het achterblijvende weefsel kan genezen.
De belangrijkste kenmerken van een ontsteking zijn:
- Roodheid
- Warmte
- Zwelling
- Pijn
Belangrijkste antimicrobiële substanties lichaam:
- Natural-killercellen -> zoekt naar afwijkende cellen en vernietigd deze.
Taken van de verschillende typen T-lymfocyten bij de celgemedieerde immuniteit:
- Cytotoxische T-cellen -> vernietigen abnormale lichaamscellen.
- Helper T-cellen -> productie chemische stoffen en samenwerken met B-cellen bij de
productie van antilichamen.
- Suppressor-T-cellen -> schakelen geactiveerde T- en B-cellen uit en verhinderen zo dat het
afweersysteem al te actief wordt en schadelijke nevenwerkingen gaat vertonen.
- Memory-T-cellen -> zorgen voor celgemedieerde immuniteit door snel te reageren als
hetzelfde antigeen opnieuw binnendringt.
,Proces humorale (antigeen-antilichaam-) immuniteit:
Als een antigeen is gedetecteerd en gebonden, met hulp van een helper-T-cel, dijt de B-cel uit en
gaat het zich delen. Hij produceert dat twee functioneel verschillende cellen:
1. Plasmacellen: Scheiden enorme hoeveelheden antilichamen (immunoglobulinen) af naar het
bloed. Antilichamen:
- Hechten zich aan antigenen en etiketteren deze zodoende als doelen voor andere
afweercellen, zoals cytotoxische T-cellen en macrofagen.
- Binden zich aan bacteriële toxinen en neutraliseren deze.
- Activeren het complement.
2. Memory-B-cellen: blijven lang in het lichaam nadat de primaire infectie is afgehandeld en
reageren snel op de volgende ontmoeting met hetzelfde antigeen door de productie te
stimuleren van antilichaam afscheidende plasmacellen. Auto-immuunziekten worden
veroorzaakt door verstoring van het evenwicht tussen de immuunreactie en de
onderdrukking daarvan.
Verschillen verworven en natuurlijke immuniteit:
Actieve natuurlijk verworven immuniteit. Het lichaam kan worden gestimuleerd om zijn eigen
antilichamen te produceren door:
- De ziekte door te maken
- Een subklinische infectie door te maken
Actieve kunstmatig verworven immuniteit. Vaccins en anatoxinen. Actieve immunisatie geeft
levenslange immuniteit tegen sommige infectieziekten, bijvoorbeeld difterie, kinkhoest en mazelen.
Bij oudere of ondervoede personen is de lymfocytenproductie verminderd, vooral die van B-cellen;
en de primaire en secundaire reactie kan onvoldoende zijn.
Passieve natuurlijk verworven immuniteit. Via geboorte, antilichamen van de moeder worden via de
placenta naar de foetus gestuurd en daarna worden de antilichamen via borstvoeding aan de baby
doorgegeven.
Passieve kunstmatig verworven immuniteit. Kant-en-klare antilichamen worden in menselijk of
dierlijk serum bij de ontvanger ingespoten. Dit kan profylactisch worden toegediend om de
ontwikkeling van de ziekte te voorkomen bij mensen die zijn blootgesteld aan de infectie, bv rabiës,
of therapeutisch, nadat de ziekte zich heeft ontwikkeld.
De gevolgen van veroudering op de immuniteit:
- Risico op infecties hoger
- Genezingstijd duurt langer
Dit komt door de verminderde T-celreactie en omdat de B-celreactie afhankelijk is van de T-
celfunctie, gaat de hoeveelheid antilichamen ook achteruit.
4 typen allergische reacties:
1. Type 1-reactie of anafylactische reactie -> Treedt op bij mensen met een aanmaak van zeer
hoge niveaus immunoglobuline E (IgE). Bij blootstelling aan een allergeen, zoals huisstof,
, activeren deze hoge niveaus antilichamen mestcellen en basofielen, die degranuleren. Hierbij
komt histamine vrij en dit zorgt ervoor dat sommige gladde spieren samentrekken,
bloedvaten dilateren en vaatwanden doorlaatbaarder worden. Bijvoorbeeld anafylaxie,
waarbij de bronchi ernstig worden vernauwd en de veralgemeende vasodilatatie een shock
veroorzaakt. Dit kan tot de dood leiden.
2. Type 2-reactie of cytotoxische reactie -> Antilichamen zijn gericht tegen lichaamseigen cellen
en weefsels en die breekt het lichaam af (auto-immuunziekte). Type 2 mechanismen
veroorzaken andere aandoeningen, bv hemolytische anemie van pasgeborenen en
transfusiereacties.
3. Type 3-reactie of immuuncomplexreactie -> Als er bv een gebrek is aan fagocyten of een
overmatige productie van immuuncomplexen kunnen de antilichaam-antigeencomplexen
neerslaan in weefsels, zoals de nieren, de huid, de gewrichten en het oog, waar ze een
ontstekingsreactie veroorzaken. De immuuncomplexen nestelen zich in de glomeruli en
blokkeren die, waardoor de nierfunctie wordt belemmerd.
4. Type 4-reactie of celgemedieerde reactie -> de T-cellen reageren te sterk op een antigeen.
Meestal gebeurd dit gecontroleerd, maar als de respons uit de hand loopt, dan gaan de
agressieve cytotoxische T-cellen normaal weefsel beschadigen. Bv contacteczeem. Afstoting
van transplantaten wordt ook veroorzaakt door T-cellen.
Wat is een auto-immuunziekte?
Het aanvallen van eigen cellen en weefsels door het immuunsysteem.
Specifieke voorbeelden auto-immuunziekte:
Er kunnen recidiverende infecties optreden, vaak door bacteriën die normaliter niet pathogeen zijn
bij mensen (opportunistische infecties). Immuundeficiëntie is primair (treedt gewoonlijk op in de
vroege jeugd en wordt genetisch bepaald) of secundair, later verworven als gevolg van een andere
ziekte, bv eiwitgebrek, acute infectie, chronisch nierfalen, beenmergziekten, volgend op
splenectomie of aids.
Oorzaken en effecten Acquired immune deficiency syndrome (aids):
Oorzaken:
- Het menselijke immuundeficiëntievirus
- Een RNA-retrovirus dat het enzym reverse transcriptase produceert om de cellen van de
geïnfecteerde persoon.
Effecten:
- Pneumonie
- Aanhoudende misselijkheid, diarree en gewichtsverlies
- Meningitis (hersenvliesontsteking), encefalitis (ontsteking hersenweefsel) en hersenabcessen
(etter in holte)
- Neurologische functies kunnen verslechteren
- Huidaandoeningen
- Gegeneraliseerde lymfadenopathie (opgezette lymfeklieren)
- Verschillende vormen van kanker; lymfomen of kaposi-sarcoom
, Casus 3
Het ademhalingsstelsel
De nares anteriores (neusgaten) vormen de openingen van de buitenzijde naar de neusholte. Hier
bevinden zich neusharen, bedekt met plakkerig slijm. De paranasale sinussen (neusbijholten) zijn
lucht houdende holten in de aanzichtsschedel. De sinussen zijn betrokken bij de spraak en maken de
schedel iets lichter. De ductus lacrimalis voert beiderzijds tranen af vanuit de saccus lacrimalis naar
de onderste neusgang.
Functies neus:
- Opwarming door enorme doorbloeding van slijmvliezen
- Filtering en zuivering -> haren vangen grotere deeltjes op en kleinere deeltjes/bacteriën
komen vast te zitten in slijm.
- Bevochtiging -> terwijl de lucht zich over het vochtige slijmvlies verplaatst, raakt hij verzadigd
met waterdamp.
De neus is het olfactie. Gespecialiseerde receptoren die geur opvangen zitten in het dak van de neus
in het gebied van lamina cribrosa (deel van het zeefbeen) en de bovenste conchae. Deze receptoren
worden gestimuleerd via door de lucht vervoerde geuren. De hieruit voortvloeiende zenuwsignalen
worden door de twee nervi olfactorii (eerste hersenzenuwen) naar de hersenen gestuurd. Zodra de
zenuwimpulsen daar zijn aangekomen worden ze als geur ervaren.
- Nasopharynx -> ligt achter neusholte boven het niveau van het zachte gehemelte
- Oropharynx -> ligt achter de mondholte en loopt van onder het niveau van het zachte
gehemelte tot het niveau van het bovenste deel van het derde halswervellichaam
- Larynchopharynx -> strekt zich uit van oropharynx bovenaan tot de oesophagus (slokdarm)
onderaan en de larynx (strottenhoofd) vooraan
Structuur pharynx (keelholte):
- Slijmvlies -> bekleding beschermt weefsel tegen het voedsel dat passeert
- Submucosa -> bevat veel aan mucosageassocieerd lymfoïde weefsel dat dienst doet als
bescherming tegen infectie
- Gladde spieren -> helpen pharynx open te houden (snurken of wakker worden) en
constrictorspieren knijpen pharynx samen tijdens doorslikken, zodat voedsel in slokdarm
wordt geduwd.
Lucht gaat door de naso- en oropharynx en voedsel door de oro- en laryngopharynx.
De lucht wordt onderweg naar de longen verder verwarmd en bevochtigd. De tuba auditiva (buis van
Eustachius) laat lucht in het middenoor toe. Hierdoor ontstaat lucht in het middenoor die dezelfde
druk heeft als het buitenoor en trommelvlies en die tegen veranderingen van de atmosferische druk
beschermt. De lymfecellen produceert antilichamen in reactie op ingeslikte of ingeademde