Week 3
Hoorcollege: Als opvoeden niet vanzelf gaat
Ontwikkelingspsychologie I, het jonge kind: Gewetensvorming
In het algemeen zijn 4 invalshoeken te onderscheiden van waaruit met heeft geprobeerd een theorie
over de gewetensvorming op te bouwen: vanuit het behaviorisme, de psychoanalyse, het sociaal
leerproces en vanuit theorieën over de verstandelijke ontwikkeling.
Behavioristische leerprincipe: gaat ervan uit dat het geweten bestaat uit regels die kinderen
leren op grond van hun ervaringen met beloning en straf. Kinderen krijgen langzamerhand in de
gaten waaraan ze zich moeten houden om zoveel mogelijk prettige en zo min mogelijk onprettige
gevolgen te ondervinden.
Psychoanalytische opvatting: volgens Freud zijn kinderen neutraal in vragen over goed en
kwaad. Ze nemen de waarden van hun ouders over. De normen vormen voor kinderen de enige
uitweg om uit het emotionele conflict met hun ouders te komen. Door hun eisen over te nemen en
op hen te gaan lijken, worden ouders goedgunstig gestemd.
Sociale benadering: slaan als straf is het slechtste middel dat je kunt gebruiken. De ouders
worden voor kinderen minder waard als liefdesfiguren bij wie ze graag willen horen. Wie iets wil
verbieden, kan beter alleen ‘nee’ roepen.
Ook hier is wat goed of slecht is volstrekt willekeurig. Het is afhankelijk van de normen en
waarden van de cultuur waarin hij/zij opgroeit.
Verstandelijke ontwikkeling: voor het kunnen begrijpen van goed en kwaad, moet een bepaald
verstandelijk niveau zijn bereikt. Hier verdwijnt de rol van de ouders als uitdelers van beloning en
straf, als identificatiefiguren of als mensen met wie een kind zich verbonden voelt, volledig naar de
achtergrond. Hier is te zien dat kinderen niet hoeft te worden aangeleerd dat zij zich aan normen
moeten houden. Dat inzicht ontstaat vanzelf, naarmate zij zich verstandelijk ontwikkelen.
Piaget: de ontwikkeling wordt beschouwd als een universeel menselijke ontwikkeling. Volgens Piaget
is de morele ontwikkeling een proces dat onvermijdelijk is verbonden met het mens-zijn. Een kind
heeft het als mens nu eenmaal in zich om door de ervaringen die het opdoet gaandeweg te gaan
inzien dat er regels nodig zijn om de orde in de natuur en de samenleving te bewaken. Welke regels
dat zijn, is wel weer afhankelijk van de cultuur waarin het kind opgroeit.
Kohlberg sluit nauw aan bij Piaget: voor een moreel niveau is wel een bepaald verstandelijk niveau
nodig, maar het omgekeerde geldt niet. Een bepaald verstandelijk niveau garandeert niet dat daardoor
ook een hoger moreel inzicht wordt bereikt.
Wat een kind leert hanteren als innerlijke waarden, is volledig afhankelijk van de cultuur waarin het
opgroeit. Niet de omgeving brengt een kind moraal bij, maar een kind heeft een aangeboren gevoel
voor rechtvaardigheid en probeert daarmee de ervaringen die het met de omgeving opdoet te
ordenen.
Pre-conventionele stadium (peuter/kleuter)
Fase 1: goed gedrag vervult eigen behoeften, slecht gedrag levert straf op
Fase 2: beloning verkrijgen
Conventionele stadium (basisschoolkind)
Fase 3: het goede is wat anderen goed vinden, wat als goed wordt bestempelt
Fase 4: autoriteit, sociale orde, regels en wetten
Post-conventionele stadium (adolescent/volwassene)
Fase 5: eigen waardepatroon ontwikkelen op basis van wetten/normen
Fase 6: individuele principes/persoonlijk geweten
Er worden 4 aspecten aan moraal en geweten onderscheiden:
- Rem die het mogelijk maakt verleiding te weerstaan
- Schuldgevoel als je tegen je geweten in handelt
- Altruïsme: alles wat je voor een ander doet, waarvoor een offer wordt gebracht
- De morele maatstaven die je hanteert bij het beoordelen van anderen
, Week 3
Schuldgevoel is de emotie die opkomt als je iets doet wat tegen je geweten ingaat.
Schuld en schaamte moeten uit elkaar worden gehouden. Je schuldig voelen beslaat ene beperkter
terrein dan je schamen, omdat het betrekking heeft op je opvattingen over goed en kwaad. Schaamte
blijft niet geïsoleerd: zoals de rode kleur van het blozen, je voelt je ontmaskerd. Schaamte lijkt dieper
in te grijpen. Schuld wordt veelal gevolgd door de neiging het goed te willen maken. Schaamte
daarentegen maakt dat je je het liefst verbergt.
Problemen die tijdens de gewetensvorming ontstaan, vallen in twee groepen uiteen: er komt een te
zwak of een te sterk geweten. Een zwak geweten wil zeggen dat een kind zelden of nooit last heeft
van schuldgevoel en schaamt zich ook niet voor de eigen misdragingen. Kinderen met een gebrekkig
geweten zijn een last voor hun omgeving.
Kinderen met een streng geweten zijn daarentegen een last voor zichzelf. Zij gaan voortdurend
gebukt onder de angst niet te voldoen aan wat eigenlijk zou moeten.
Ontwikkelingspsychologie III, de puberjaren
Het centrale thema van deze levensfase is de seksuele onthouding, die Pubertatsaskese. De
adolescentie is de periode waarin het Ego zich tegenover het Es moet bewijzen om uiteindelijk als de
sterkste uit de strijd te komen. De jongere moet zichzelf overtuigen dat het goed is niet toe te geven
aan zijn aandrang. Volgens Erikson beweegt het Ego tussen identiteitsgevoel en identiteitsverwarring
als het gaat om de adolescentie. Volgens hem is het belangrijk dat de jongere kan experimenteren.
Hechting als basis voor de verdere ontwikkeling
Erik Erison zag nadrukkelijk het belang van een gevoel van een basisveiligheid voor de ontwikkeling
van een kind. Een goede hechting en een goed basisvertrouwen geven een kind de beste
mogelijkheden zich verder evenwichtig te kunnen ontwikkelen.
Erikson heeft de ontwikkeling van mensen beschreven in een stadiumtheorie. Alle mensen doorlopen
alle stadia, in een vaste volgorde. Hij benadrukt de ontwikkeling van een mens in interactie met zijn
omgeving. Zijn theorie wordt daarom ook wel psychosociale theorie genoemd. Ze beschrijft 8 stadia,
die de hele levensloop van een mens omvatten.
Hij beschrijft zijn stadia in termen van ontwikkelingscrises waarin een bepaald conflict moet worden
opgelost. Slaagt iemand er niet goed in een bepaald conflict op te lossen, dan heeft dat weer
negatieve gevolgen voor de ontwikkeling in zijn verdere leven.
1. Basisvertrouwen vs. basaal wantrouwen
In het eerste levensjaar zijn kinderen bezig met het verwerven van een gevoel van
basisvertrouwen: dat goed voor hem wordt gezorgd en aan behoeften wordt voldaan.
2. Initiatief vs. schuldgevoel
De manier waarop de omgeving reageert op het kind, bepaalt hoe goed het kind deze
ontwikkelingscrisis doorstaat.
3. Vlijt vs. minderwaardigheid
Vanaf ongeveer 6 jaar. Kinderen ontwikkelen op school de capaciteit om te werken en hun
mogelijkheden te ontplooien.
4. Identiteit vs. rolverwarring
In de puberteitsperiode is de jongere bezig met het ontdekken van de eigen identiteit.
Marcia onderscheidt 4 identiteitsstatussen. Het gaat daarbij niet alleen om de keuzes, standpunten en
bindingen van de jongere, maar ook om hoe hij daaraan is gekomen.
Identiteitsstatus 1: identity achievement-status (zelf verworden identiteit)
Na een periode van exploratie, commiteren adolescenten zich aan waarden, geloven en
doelen die zij belangrijk vinden.
Identiteitsstatus 2: foreclosure-status (voortijdig afgesloten identiteitsvorming)
Gecommiteerd aan doelen en waarden zonder alternatieven te hebben uitgeprobeerd,
accepteren een voor hen gemaakte identiteit (waarden en normen van zijn ouders).
Identiteitsstatus 3: moratorium-status (uitstel van identiteit)
De adolescent is nog bezig met proces van uitvinden, vergaren van informatie, het
uitproberen van activiteiten (exploratie), maar heeft nog geen keuze gemaakt (commitment).
Identiteitsstatus 4: identity diffusion-status (identiteitsverwarring)