Week 2
Hoorcollege: Als opvoeden niet vanzelf gaat
Ontwikkelings- en opvoedingsopgaven: p.162, 208-211, 235/236, 266/267, 304-306
Ieder kind moet in zijn ontwikkeling een aantal ontwikkelingsopgaven gaan beheersen,
omdat deze van belang zijn voor de latere ontwikkelingsloop.
We gaan uit van 4 perioden:
Baby- en peutertijd (0-3 jaar)
Ontwikkelingsopgaven:
Sensomotorische fase (Piaget),fysiologische zelfregulatie, ontwikkelen van veilige
gehechtheid (separatie-angst, objectpermanentie), exploratie, autonomie, zelfbesef
Opvoedingsopgaven:
0-2 jaar: responsiviteit en sensitiviteit
> 2 jaar: inspelen op cognitieve ontwikkeling Vygotsky: zone van naaste ontwikkeling;
positieve en bevestigende houding
Peuter- en kleutertijd (3-6 jaar)
Ontwikkelingsopgaven:
Pre-operationele fase (Piaget), omgang met andere kinderen en communicatieve
vaardigheden, verinnerlijking van normen en waarden, genderidentiteit (jongen of meisje)
Opvoedingsfasen:
Fungeren als rolmodel
Basisschoolperiode (6-12 jaar)
Ontwikkelingsopgaven:
- Cognitief: concreet-operationele fase (Piaget), metacognitie, zelfregulatie
- Sociaal-emotioneel: inlevingsvermogen
- Moreel: normen van de groep worden belangrijker; groepsdruk
Opvoedingsopgaven:
Onderwijsondersteunend gedrag, democratische en warme opvoedingsstijl, bespreken
van sociale situaties
Vroege adolescentie (12-16 jaar)
Ontwikkelingsopgaven:
- Biologisch: hormonen, fysieke ontwikkeling, hersenontwikkeling
- Cognitief: formeel-operationele fase (Piaget), deductief redeneren
- Sociaal-emotioneel: ontwikkelen van een persoonlijke identiteit, ontwikkelen van eigen
waardesysteem, ontwikkelen van emotionele zelfstandigheid
- Seksueel: leren omgaan met de eigen en andere sekse
Opvoedingsopgaven:
Sturing en ondersteuning, voorbeeldgedrag, opvoeden verandert in begeleiden
De baby komt niet als een onbeschreven blad ofwel een ‘tabula rasa’ op de wereld, zoals
men vroeger wel dacht. Hij heeft bij de geboorte als het ware al een persoonlijke toerusting,
gebaseerd op enerzijds aanlegfactoren, zoals temperament, en anderzijds invloeden tijdens
de zwangerschap en de geboorte.
Hoe belangrijk de toerusting van een baby is, leren we als er problemen zijn op dit gebied.
Dit is het geval bij ernstige beperkingen, zoals zintuiglijke stoornissen of verstandelijke
beperkingen.
In het eerste jaar van de ontwikkeling zijn de fysiologische zelfregulatie en het ontwikkelen
van een basis voor veilige gehechtheid de belangrijkste ontwikkelingsopgaven.
- Het bereiken van fysiologische zelfregulatie houdt in dat de baby komt tot een evenwicht op
lichamelijk gebied, bijv. ontwikkelen van een slaap-waakritme of de voeding.
- Veilige hechtheid komt o.a. tot uiting in voldoende mate en diepging in de exploratie (het
gericht verkennen) van de omgeving.
Rond acht/negen maanden wordt de baby eenkennig. Dat betekent dat hij of zij onderscheid
gaat maken tussen de vertrouwde verzorger en anderen, terwijl het besef dat de persoon er
nog is als die weggaat (objectpermanentie), er nog niet is.
, Week 2
In de peuterfase staat toenemende autonomie centraal, evenals de ontwikkeling van functies
die dat mogelijk maken, zoals lopen en praten. De persoon ontwikkelt zich tot een unieke
persoon. Het ‘nee’-zeggen is daarvan een belangrijke exponent; het plaatst het ‘ik’ ten
opzichte van ‘de ander’. Op basis hiervan doorloopt de peuter het zogeheten separatie-
individuatieproces.
Tegen de eerste verjaardag ontwikkelt het kind objectpermanentie. Dit is het vermogen om
te beseffen dat iets aanwezig blijft, ook als het niet meer wordt waargenomen.
Opvoedingsopgaven:
In de eerste twee levensjaren van het kind is het vooral van belang dat de opvoeder goed
kan inspelen op zijn ritme en signalen. De mate waarin de opvoeder sensitief en responsief
kan ingaan op de signalen van de baby, vormt een belangrijke basis voor zijn welbevinden
en het proces van hechting.
Vanaf het tweede jaar komt daar ook bij het inspelen op de cognitieve ontwikkelingen van
het kind. Door zijn houding en handelingen in de omgang met de peuter daagt de opvoeder
hem uit tot nieuwe stapjes in zijn ontwikkeling. Bijv. opvoeder doet iets verkeerd tijdens het
spelen, zodat het kind hem kan corrigeren.
Vygotsky spreekt hier van de rol van de volwassene in de ‘zone van de naaste
ontwikkeling’. Veel gedrag van de opvoeder hierbij vindt spontaan plaats.
Een positieve en bevestigende houding van de opvoeder is een belangrijke voorwaarde voor
de ontwikkeling van het kind. Opvoeders die op een sensitieve manier kindgericht zijn en
duidelijke regels stellen maar die wel toelichten, blijken bij te dragen aan een positieve
ontwikkeling van het kind.