Samenvatting week 3 – verzekeringsrecht
Mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomst, premierestorno en
risicoverzwaring/risicovermindering
Hoofdstuk 6 – De mededelingsplicht bij het aangaan van verzekeringen
Inleiding
De precontractuele mededelingsplicht is terug te voeren op het algemene beginsel van de redelijkheid
en billijkheid. De verzekeringsovereenkomst is een contractus uberrimae fidei, dat wil zeggen een
overeenkomst die in sterke mate beheerst wordt door de goede trouw. Voor het vergaren van relevante
informatie is de verzekeraar immers in grote mate afhankelijk van de medewerking van zijn
contractuele wederpartij, de (aspirant-)verzekeringnemer, waardoor de verstrekking van die gegevens
tot een plicht wordt. Er is in deze sprake van asymmetrische informatie. Veel informatie is immers van
persoonlijke aard met als gevolg dat de verzekeraar daar niet of moeilijk bij kan komen zonder
medewerking van de aspirant-verzekeringnemer en/of de aspirant-verzekerde. Ook kent de verzekerde
in beginsel beter het risico dat hij loopt dan de aspirant-verzekeraar.
Daarnaast kan worden opgemerkt dat voor zover de informatie wel toegankelijk is voor de verzekeraar
in het algemeen geldt dat informatievergaring door de verzekeraar zonder medewerking van de
aspirant-verzekeringnemer en/of de verzekeraar zonder medewerking van de aspirant-
verzekeringnemer en/of aspirant-verzekerde een kostenpost is voor verzekeraar. Deze kostenpost zal
uiteindelijk meegenomen worden bij het vaststellen van de verzekeringspremie.
Vastgesteld kan dus worden dat zowel verzekeraar als (aspirant-)verzekeringnemers en
(aspirant-)verzekerden belang hebben bij een zo goed mogelijke informatievoorziening in de
precontractuele fase.
Dogmatisch gezien is de meldingsplicht van de verzekeringnemer een zogenoemde: obliegenheit: men
moet iets doen om verval of beperking van zijn rechten te voorkomen. Het betreft hier niet een uit een
verbintenis voortkomende verplichting, nu de verzekeringsovereenkomst op dat moment nog niet
bestaat. Schending van de verplichting leidt niet tot een tekortkoming of de verplichting om schade te
vergoeden. Het schenden van de rechtsplicht (in het onderhavige geval de mededelingsplicht) leidt
ertoe dat de verzekeringnemer het hem toekomende recht niet meer kan doen gelden.
De aanvullende precontractuele mededelingsplicht van de verzekeraar bij het sluiten van een
verzekeringsovereenkomst langs elektronische weg
Inleiding
Allereerst zijn er de regelingen inzake elektronische contracteren in het algemeen (met name art.
6:277b en c BW); daarnaast zijn er tal van aanvullende regels bij webtrade. Voor verzekeraar bestaat
op grond van de Wft geen bijzondere gels inzake websites. Enige randvoorwaarden hiervoor zijn te
vinden in het BW, met name de regels inzake oneerlijke handelspraktijken (art. 6:193a e.v. BW).
Commerciële communicatie moet als zodanig duidelijk herkenbaar zijn; daarbij moeten identiteit van
de aanbieder en aanvullende gegevens beschikbaar worden gesteld (art. 3:15 BW i.s.m. 6:277a BW).
Het wettelijke kader nader bezien
Een eventuele verzekeringsovereenkomst kan vervolgens langs elektronische weg tot stand komen.
Daarbij gelden de informatieplicht inzake eventuele algemene voorwaarden (art. 6:234BW), maar
tevens de informatieplichten die voortvloeien uit art. 6:227b en c BWL op begrijpelijke en
ondubbelzinnige wijze moet informatie worden verstrekt over onder meer de wijze waarop de
overeenkomst tot stand zal komen in het bijzonder welke handelingen daarvoor nodig zijn; het al dan
niet archiveren van de overeenkomst nadat deze tot stand zal zijn gekomen, alsmede, indien de
overeenkomst wordt gearchiveerd, op welke wijze deze voor de wederpartij te raadplegen zal zijn; de
wijze waarop de wederpartij van door hem niet gewilde handelingen op de hoogte kan geraken,
alsmede de wijze waarop hij deze kan herstellen voordat de overeenkomst tot stand komt; de talen
waarin de overeenkomst kan worden gesloten en de gedragscodes waaraan hij zich heeft onderworpen
en de wijze waarop deze gedragscodes voor de wederpartij langs elektronische weg te raadplegen zijn.
Tevens stelt de dienstverlener voor of bij het sluiten van de overeenkomst de voorwaarden daarvan,
1
,niet zijnde de algemene voorwaarden als bedoeld in art. 6:231 BW, op zodanige wijze aan de
wederpartij ter beschikking, dat deze door hem kunnen worden opgeslagen zodat deze voor hem
toegankelijk zijn ten behoeve van latere kennisneming. Aanvullende eisten zijn te vinden in art. 6:227c
BW: de aanbieder stelt de wederpartij passende, doeltreffende en toegankelijke middelen ter
beschikking waarmee de wederpartij voor de aanvaarding van de overeenkomst van door hem niet
gewilde handelingen op de hoogte kan geraken en waarmee hij deze kan herstellen.
Een verklaring als bedoeld in art. 6:227c lid 2 BW en de ontvangstbevestiging orden geacht te zijn
ontvangen, wanneer deze toegankelijk zijn voor de partijen tot wie zij zijn gericht.
Sluiten van een nieuwe verzekeringsovereenkomst of verlenging van een lopende
verzekeringsovereenkomst
Inleiding
In de praktijk is niet al altijd duidelijk of er sprake is van een verlenging van een lopende
overeenkomst of het sluiten van een nieuwe verzekeringsovereenkomst. In de literatuur is relatief
weinig aandacht geschonken aan deze belangrijke kwestie. De kwestie is met name van belang voor de
vraag of er op de verzekeringnemer (opnieuw) een mededelingsplicht ex art. 7:928 BW rust. De
mededelingsplicht van de verzekeringnemer ex art. 7:928 BW is immers allen aan de orde voor het
sluiten van een verzekeringsovereenkomst.
In de onderhavige paragraaf zal een viertal vuistregels worden geformuleerd die gebruikt kunnen
worden bij het beantwoorden van de vraag of er in een bepaald geval sprake is van een verlening van
een lopende verzekeringsovereenkomst of van het sluiten van een nieuwe verzekeringsovereenkomst.
Vier vuistregels
Door Mijnssen wordt opgemerkt dat de vraag of een bestaande verzekeringsovereenkomst wordt
vervangen door een nieuwe verzekeringsovereenkomst dan wel dat de bestaande
verzekeringsovereenkomst doorloopt, zij het in gewijzigde vorm, zal moeten worden beantwoord aan
de hand van art. 3:35 (vertrouwensleer). De vertrouwensleer van art. 3:35 BW geeft evenwel geen
eenduidig criterium om onderhavig onderscheid te kunnen maken. De omstandigheden van het geval
zijn van doorslaggevende betekenis. Om de praktijk toch enige houvast te bieden aangaande deze
weerbarstige materie zal hieronder een viertal vuistregels worden geformuleerd die mede zijn
gebaseerd op de talrijke rechtelijke uitspraken over deze kwestie.
Als eerste vuistregel kan worden opgemerkt dat ingeval het verzekerd object wijzigt en de
verzekeringsovereenkomst voortaan betrekking heeft op het nieuwe object er sprake is van het sluiten
van een nieuwe verzekeringsovereenkomst. Voor zover er sprake is van een ruimere dekking ten
aanzien van het nieuwe object is dat een extra argument om aan te nemen dat er sprake is van het
sluiten van een nieuwe verzekering.
Als tweede richtsnoer kan worden genoemd het uitganspunt dat van het sluiten van een nieuw
verzekeringsovereenkomst geen sprake is ingeval een bestaande verzekering overgaat op een nieuwe
verzekerde: de verzekeringsovereenkomst loopt door ten guste van de nieuwe rechthebbende op het
verzekerde goed zonder dat daarvoor een daartoe strekkend besluit van de verzekeraar nodig is. Deze
situatie doet zich onder ander voor indien het verzekerde object wordt overgedragen aan een andere
persoon. Op grond van art. 7:948 lid 1 BW volgt in dat geval dat de verzekering het belang, zij het dat
lid 2 de looptijd na de voergang ten gunste van de nieuwe rechthebbende beperkt tot een maand tenzij
de nieuwe rechthebbende binnen die termijn aangeeft de verzekeringsovereenkomst te willen
voortzetten en de verzekeraar niet binnen twee maanden na die voortzettingsverklaring de
overeenkomst opzegt. Art. 7:948 BW is van regelgevend recht: verzekeraar kunnen dus in hun
verzekeringsvoorwaarden bepalen dat de verzekeringsovereenkomst niet mee overgaat bij overdacht
van een verzekerd object aan een ander.
In de derde plaats kan worden opgemerkt dat verhoging van een verzekerde som omdat de waarde van
een verzekerd object of, bij een brandverzekering, de verzekerde herbouwkosten zijn gestegen in de
2
, regel niet als het aangaan van een nieuw verzekeringsovereenkomst, maar als het verlengen van een
bestaande verzekeringsovereenkomst moeten worden beschouwd. Dit is evenwel anders indien voor
de verhoging van de verzekerde som een aanvraagformulier moet worden ingevuld.
Meer in het algemeen zouden wij – als vierde vuistregel – naar voren willen brengen dat ingeval de
verzekeringnemer een nieuw aanvraagformulier met vragenlijst heeft ingevuld de verzekeringnemer
een nieuw aanvraagformulier met vragenlijst heft ingevuld er sprake is van het sluiten van een nieuwe
verzekeringsovereenkomst. Deze vragenlijst maakt immers duidelijk dat er sprake is van een nieuwe
precontractuele fase met een mededelingsplicht voor de aspirant-verzekeringnemer waarna een
acceptatiebeslissing volgt van de verzekeraar en die bij een acceptatie van het door de aspirant-
verzekeringnemer aangeboden risico leidt tot een nieuwe verzekeringsovereenkomst.
Wij zouden de vierde vuistregel zelfs nog willen aanspreken: naar onze mening kan van een nieuwe
verzekeringsovereenkomst in beginsel slechts sprake zijn indien de verzekeraar een nieuw
aanvraagformulier met vragenlijst verstrekt, of op een andere manier nieuwe vragen stelt en daarbij
benadrukt dat er sprake is van een nieuwe verzekeringsovereenkomst en dat dus ook de meldingsplicht
ex art. 7:928 BW weer actueel wordt. Enkel in die situatie is er de zekerheid dat de verzekeringnemer
ook daadwerkelijk heeft beseft dat er sprake is van een nieuwe overeenkomst met de daaraan
belangrijke rechtsgevolgen zoals de (hernieuwde) mededelingsplicht ex art. 7:928 BW.
Het verstrekken door een verzekeraar van een vragenlijst of het op andere wijze stellen door de
verzekeraar van nieuwe vragen duidt objectief gezien op een nieuwe verzekeringsovereenkomst en een
onafhankelijk verzekeringstussenpersoon of een in verzekeringsrecht gespecialiseerde advocaat die
een verzekeringnemer of een verzekerde bijstaat, dient dit te weten.
De waarschuwingsplicht van de verzekeraar omvat niet alleen de duur van de vervaltermijn maar ook
de beslissing van de verzekeraar om bij overschrijding van die termijn zich ook daadwerkelijk op de
termijn te beroepen. Deze laatste overweging van de verzekeraar is subjectieve kennis die ook niet
voor een onafhankelijk verzekeringstussenpersoon of een in verzekeringsrecht gespecialiseerde
advocaat die een verzekeringnemer of een verzekerde bijstand herkenbaar is.
Hendrikse heeft de stelling verdedigd dat het feit dat de verzekerde is bijgestaan door een
onafhankelijke verzekeringstussenpersoon kan meebrengen dat bepaalde clausules als duidelijk
worden aangemerkt. De clausule dient dan te worden uitgelegd in de zin zoals die door de verzekeraar
wordt voorgestaan, omdat de verzekeraar ervanuit mocht gaan dat de onafhankelijke
verzekeringstussenpersoon op de hoogte was van de door de verzekeraar voorgestane reikwijdte van
de clausule. De verzekeraar mocht erop vertrouwen dat die reikwijdte door de onafhankelijke
verzekeringstussenpersoon aan de verzekerde zou worden kenbaar gemaakt. Ool hier gaat het dus om
objectieve kennis.
De precontractuele mededelingsplicht van de aspirant-verzekeringsnemer en feiten betreffende derden
wier belangen zijn mee-gedekt op de verzekering
Allereerst bepaalt art. 7:928 lid 2 BW dat indien de belangen van een bij het aangaan van de
verzekering bekende derde worden gedekt, de precontractuele mededelingsplicht van de aspirant-
verzekeringnemer mede omvat de feiten die deze derde betreffen en die deze derde kent of behoort te
kennen en waarvan deze derde weet of behoort te begrijpen dat daarvan de beslissing van de
verzekeraar afhangt of kan afhangen. Het komt er dus op neer dat de geobjectiveerde wetenschap van
de derde aan de verzekeringnemer wordt toegerekend: de precontractuele mededelingsplicht van de
aspirant-verzekeringnemer ex art. 7:928 lid 1 omvat ook hetgeen een hem bekende derde wiens belang
bij het sluiten van de verzekering is gedekt, had moeten mededelen indien deze derde zelf aspirant-
verzekeringsnemer was geweest.
Art. 7:928 lid 3 geeft een van art. 7:928 lid 2 BW afwijkende regeling voor het geval dat er sprake is
van een persoonsverzekering (levensverzekering, arbeidsongeschiktheidsverzekering,
ongevallenverzekering). Mijnssen vat de bepaling treffend samen: ‘’deze bepaling is belangrijker voor
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper im6. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.