Samenvatting week 6 – verzekeringsrecht
Medewerkingsplicht/Verzekeringsfraude/Bereddingsplicht
Hoofdstuk 11 – Medewerkingsplicht na de verwezenlijking van het risico
Inleiding
Ingeval een in de polis genoemd evenement plaatsgevonden heeft, heeft de verzekeraar er belang bij
dat de tot uitkering gerechtigde hem zo snel mogelijk van dit voorval op de hoogte stelt. Art. 7:941 lid
1 BW bepaalt daarom dat de verzekerde de verzekeraar van de verwezenlijking van het risico in
kennis dient te stellen zodra de eerstgenoemde van de verwezenlijking op de hoogte is of daarvan op
de hoogte behoort te zijn. Men noemt deze verplichting de meldingsplicht.
Art. 7:941 lid 2 BW bepaalt in aanvulling van de meldingsplicht van lid 1 onder andere dat de
verzekerde binnen redelijke termijn de verzekeraar alle inlichtingen dienen te verschaffen welke voor
de verzekeraar van belang zijn om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Deze laatste verplichting voor
verzekerde was onder het oude recht niet expliciet in de wet verwoord. Uit het Benzol-arrest volgde
evenwel dat de onderhavige verplichting kon worden afgeleid uit de aanvullende werking van de
redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 2 BW).
Gezien art. 7:941 lid 2 BW is het juister om te spreken van een medewerkingsplicht na de
verwezenlijking van het risico dan alleen van een meldingsplicht.
Rust de medewerkingsplicht na de verwezenlijking van het risico alleen op de verzekerde?
Art. 7:941 lid 1 en 2 BW maken duidelijk dat de medewerkingsplicht zowel op de verzekeringsnemer
als de verzekerde rust.
Ratio en rechtskarakter van de medewerkingsplicht
De ratio van de medewerkingsplicht is bij schadeverzekeringen tweeledig: enerzijds dat de schade zo
laag mogelijk zal blijven en anderzijds dat de verzekeraar in staat wordt gesteld op een zo juist
mogelijke wijze de omvang van de schade vast te stellen. Voor wat betreft het eerste aspect kan
worden opgemerkt dat in sommige gevallen de schade zelfs ongedaan kan worden gemaakt. De
diefstalverzekeringspraktijk levert in dit verband een aardig voorbeeld op. Ook het tweede aspect
verdient nadere aandacht. Indien de verzekeraar direct na het ontstaan van de schade in de gelegenheid
is zelfstandig onderzoek te verrichten naar de gang van zaken met betrekking tot het plaatsvinden van
het schadevoorval, voorkomt dit dat hij later nog in discussie met de tot uitkeringsgerechtigde moet
treden over dit punt. Een snelle kennisgeving aan de verzekeraar is een absolute voorwaarde voor het
slagen van een dergelijk onderzoek nu de meeste sporten die voor dit onderzoek van belang zijn
spoedig na de gebeurtenis verdwijnen. Men kan bij dit laatste denken aan opruimwerkzaamheden na
een brand.
Verder is het voor de verzekeraar van groot belang dat hij bij de tot uitkeringsgerechtigde nog nadere
informatie kan inwinnen over belangrijke feiten die bij zijn zelfstandig onderzoek niet of slechts
gedeeltelijk boven wat zijn gekomen en die voor de bepaling van de omvang van de schade van belang
kunnen zijn. In dit kader kan men denken aan het vragen van verzekeraars naar aankoopbewijzen van
beschadigde of tenietgegane verzekerde objecten om op die manier de werkelijke schade beter te
kunnen vaststellen.
Over de vraag wat het rechtskarakter van de medewerkingsplicht is, kan ik kort zijn. Evenals bij de
bereddingsplicht is er discussie mogelijk over de vraag of het hier gaat om een verbintenis uit de wet
of een Obliegenheit, zoals wel wordt bepleit. Voor nadere bespreking van deze kwestie verwijs ik naar
hoofdstuk 18, § rechtskarakter van de bereddingsplicht, waar deze kwestie in het kader van de
bereddingsplicht uitgebreid wordt besproken.
Tijdstip van melding
Het huidige recht bepaalt terecht dat art. 7:941 lid 1 BW dat de meldingsplicht op de
verzekeringnemer of de tot uitkeringsgerechtigde rust zodra deze op de hoogte van de verwezenlijking
van het risico is of behoort te zijn.
1
,Onder het huidige recht is er geen onduidelijkheid meer op het punt binnen welke termijn gereageerd
moet worden. Art. 7:941 lid 1 BW bepaalt dat de melding zo spoedig mogelijk dient te geschieden. Er
is dus sprake van een termijn maar deze is weinig precies. De verzekeraar kan evenwel vrijwel geen
gebruik maken van de mogelijkheid van een andere concretisering van de meldingstermijn in de
verzekeringsvoorwaarden. Art. 7:943 lid 2 BW bepaalt dat de verzekeraar niet ten nadele van de
verzekerde mag afwijken van art. 7:941 lid 1 BW.
De vraag of er sprake is van ‘verwezenlijking van het risico’ zal bij objectverzekeringen over het
algemeen tot weinig discussie leiden maar bij aansprakelijkheidsverzekeringen ligt dit bijvoorbeeld
anders. Daar onderscheidt men de benadering van Wansink en de opvatting van Stadermann.
De benadering van Wansink komt er op neer dat van ‘wezenlijking van het risico’ reeds sprake is op
het moment dat de verzekerde de derde schade toebrengt. Wansink rechtvaardigt zijn opvatting door er
op te wijzen dat de aansprakelijkheidsverzekeraar reeds op het moment waarop een gebeurtenis
plaatsvindt waaruit voor hem en verplichting tot uitkering kan voortvloeien belang heeft bij de
meldingsplicht.
Stadermann verdedigt daarentegen de mening dat van ‘verwezenlijking van het risico’ slechts sprake
is wanneer de verzekerde door de benadeelde aansprakelijk wordt gesteld. Hij overweegt: ‘’dat de
verzekeraar niet het risico van het veroorzaken van schade door de verzekerde op zich heeft genomen
doch slechts het aan het veroorzaken van schade verbonden maar lang niet altijd zekere gevolg dat de
verzekerde daarvoor aansprakelijk zal zijn en dientengevolge in zijn vermogen wordt aangetast’.
Ik volg de opvatting van Stadermann. Essentieel voor de aansprakelijkheidsverzekering is dat er pas
sprake is van een opeisbare vordering onder de polis indien de benadeelde de verzekerde (terecht)
aansprakelijk stelt. Dat is mijns inziens het risico waartegen men zich verzekert in geval van een
aansprakelijkheidsverzekering. Het verzekerbaar belang bestaat voor de verzekerde bij de
aansprakelijkheidsverzekering immers in het veiligstellen van zijn vermogenspositie. Van een
(dreigende) aantasting van de vermogenspositie van de verzekerde is slechts sprake indien de
benadeelde de verzekerde (terecht) aansprakelijk stelt nadat de verzekerde deze derde schade heeft
toegebracht. Stadermann merkt verder op dat de zojuist weergegeven controverse in de praktijk tot
weinig problemen leidt nu in de verzekeringsvoorwaarden van de meeste
aansprakelijkheidsverzekeraar is bepaald dat melding dient te worden gemaakt zodra zich een voorval
voordoet dat tot aansprakelijkheid zou kunnen leiden.
Ik vraag mij af of een dergelijke clausule wel toelaatbaar is. Immers, indien de opvatting van
Stadermann (zoals door mij gesteund) gevolgd zou worden dient art. 7:941 lid 1 BW te worden
uitgelegd dat van ‘verwezenlijking van het risico’ slechts sprake is wanneer de verzekerde door de
benadeelde aansprakelijk wordt gesteld. De onderhavige clausule verlegt echter de meldingsplicht naar
een eerder moment, namelijk het moment waarop de verzekerde de derde schade toebrengt. Dat is
immers het moment waaruit voor de verzekeraar een verplichting tot uitkering kan voortvloeien. Een
dergelijke verruiming van art. 7:941 lid 1 BW is op grond van art. 7:943 lid 2 BW niet toegestaan.
Deze laatste wetsbepaling maakt duidelijk dat niet ten nadele van de verzekerde of de
verzekeringsnemer van art. 7:941 lid 1 BW mag worden afgeweken. Indien de opvatting van
Stadermann inzake de reikwijdte van art. 7:941 lid 1 BW wordt gevolgd, betekent een en ander dat de
onderhavige clausule vernietigbaar is gezien art. 3:40 lid 2 tweede gedeelte BW.
Ingeval de opvatting van Wansink wordt gevolgd is er geen probleem. De onderhavige clausule sluit
naadloos aan op zijn benadering. Ingeval het beding waarin is bepaald dat melding door de verzekerde
dient te worden gemaakt zodra zich een voorval voordoet dat tot aansprakelijkheid zou kunnen leiden
voorkomt in een lopende overeenkomst en het onderhavige beding is overeengekomen voor de
invoering van titel 7.17 BW ligt de situatie anders. Voor zover de leer van Wansink gevolgd wordt, is
er geen enkel probleem, omdat volgens die opvatting de lezing van art. 7:941 lid 1 BW in geval van
2
, een aansprakelijkheidsverzekering op hetzelfde neerkomt als hetgeen de onderhavige
verzekeringsvoorwaarde voor de verzekerde vereist.
Indien de leer van Stadermann wordt gevolgd – naar mijn mening de meest voor de hand liggende
optie – zou toepassing van art. 79 Ow meebrengen dat het onderhavige ruime meldingsbeding toch
door verzekeraars op dit moment kan worden ingeroepen voor zover dit beding voorkomt in een
lopende overeenkomst en het beding overeengekomen is voor de invoering van 7.17 BW.
De wet schrijft de verzekerde geen wijze van melding voor. Elke methode van inlichten mits de
verzekeraar naar behoren wordt ingelicht, is dan ook mogelijk (3:37 lid 3 BW): het is niet van belang
hoe de verzekeraar wordt ingelicht, wat slechts telt, is dat deze het bericht ontvangt. De schriftelijke
vorm heeft voor de verzekerde evenwel het voordeel dat het bewijs daarvan door middel van een kopie
gemakkelijk te leveren is. Natuurlijk kan in een polis een bepaalde meldingswijze zijn opgenomen,
maar waarschuwen op een andere wijze zal niet tot verval van het recht op uitkering voor verzekerde
kunnen leiden.
Voor wat betreft de consumentenverzekeringsovereenkomst kan worden opgemerkt dat clausules die
een bepaalde wijze van verzending, bijvoorbeeld gebruikmaking van een aangetekende brief,
onredelijk bezwarend en derhalve vernietigbaar zijn (art. 6:233 sub a jo. Art. 6:236 sub l BW). Anders
ligt het voor clausules die een verplichte vorm van de verklaring van verzekerde voorschrijven,
bijvoorbeeld schriftelijk: de tenzij-regel van art. 6:236 sub l BW noemt deze mogelijkheid immers
uitdrukkelijk. Deze laatstgenoemde clausules worden echter wel vermoed onredelijk bezwarend en dus
vernietigbaar te zijn indien niet-naleven van de verplichting daarvan de sanctie van verval van het
recht op uitkering wordt verbonden (art. 6:233 sub a jo. 6:236 sub h BW).
Sanctie bij schending van de medewerkingsplicht
Inleiding
Art. 7:941 lid 1 en 2 BW maken door middel van de woorden ‘zo spoedig mogelijk als redelijkerwijs
mogelijk is’ en ‘redelijke termijn’ duidelijk dat een recht op schadevergoeding alleen aan de orde is bij
wanprestatie. Verder bepaalt art. 7:941 lid 3 BW dat indien de verzekerde de medewerkingsplicht niet
is nagekomen de verzeraar de uitkering aan de verzekerde mag verminderen met de schade die hij
daardoor lijdt. De expliciete verrekeningsregeling in het huidige recht heeft evenwel voor de
verzekerde een groot voordeel. Deze maakt duidelijk dat hij niet meer schadevergoeding aan de
verzekeraar hoeft te betalen dan hij recht heeft op uitkering terwijl onder het oude recht de
mogelijkheid bestond dat de verzekerde naast volledig verlies van het recht op uitkering ook nog eens
een extra schadebedrag moest betalen.
Art. 7:941 lid 4 BW: de mogelijkheid voor verzekeraars om medewerkingsvervalclausules te hanteren
in hun verzekeringsvoorwaarden
Het feit dat de verzekeraar dient aan te tonen dat en tot welk bedrag schade had kunnen worden
voorkomen indien de verzekerde zijn medewerkingsplicht juist nagekomen was, kan de verzekeraar
voor grote bewijsproblemen plaatsen. Om deze bewijsproblemen te vermijden, maakten verzekeraars
onder het oude recht massaal gebruik van de mogelijkheid in de verzekeringsvoorwaarden en meer
praktische regel op te nemen. Onder het huidige recht blijft het voor verzekeraars mogelijk gebruik te
maken van meldingvervalclausules. Art. 7:941 lid 4 BW bepaalt dat de verzekeraar het vallen van
recht op uitkering wegens niet-nakoming van de medewerkingsverplichtingen ex lid 1 en lid 2 in de
verzekeringsvoorwaarden kan bedingen voor zover de verzekeraar daardoor in een redelijk belang is
geschaad. Deze bepaling is van dwingend recht: er kan niet ten nadele van de verzekerde van worden
afgeweken (art. 7:943 lid 2 BW).
Redelijk belang-vereiste
Wanneer is er sprake van een redelijk belang in de zin van art. 7:941 lid 4 BW? Uit de PG blijkt dat bij
de invulling van het begrip redelijk belang aansluiting moet worden gezocht bij de redelijk belang-
jurisprudentie zoals deze zich heeft ontwikkeld in het arrest Twaalfhoven/Railway Passengers. In het
arrest Twaalhoven/Railway Passengers overwoog de HR dat de redelijkheid en billijkheid in het
onderhavige geval niet meebrachten dat de verzekeraar een beroep op het vervalbeding moest worden
3
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper im6. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.