Week 8: de week van het sociale gedrag H11: Hoe wij met elkaar omgaan
Omstandereffect of bystander effect: het verschijnsel dat hoe groter het aantal omstanders is dat
getuige is van een noodgeval, hoe kleiner de kans is dat een van hen hulp biedt. Elk individu op zijn
beurt denkt dat iemand anders wel belt of iets gaat doen.
- Mensen zijn geneigd om de leden van de groep waartoe zij behoren aardiger te vinden dan
‘onbekenden’. Dit wordt het bevoorrechten van de in-groep (ingroup) genoemd, ook wel wij-groep,
en de onbekende hoort dan tot de uitgroep (outgroup), ook wel zij-groep.
- De kleinste groep bestaat uit twee mensen. Meestal noemen we dat een paar, een duo of een stel.
In de psychologie spreekt men van een dyade. Bijv. een getrouwd stel.
- Lid zijn van een groep is belangrijk voor het vergroten van onze overlevingskansen. Ook draagt de
onderlinge verbondenheid van een groep bij aan het ontstaan van sociale identiteit van een individu
(het besef dat iemand tot een bepaalde groep behoort).
Primaire groep: persoonlijke en emotionele relaties, bijv. in gezin/familie, bffs
Secundaire groep: onpersoonlijke, formele relaties, bijv. collega’s
Open groep: laat nieuwe leden toe, bijv. groepje jongens voetballen op straat
Gesloten groep bijv. gamespel voor 2 personen, of een echtpaar uit 2 personen
Groepen kunnen verschillen in de mate van betrokkenheid tussen leden en de invloed op de leden.
Bij een referentiegroep oefent de groep grote invloed uit op jouw gedrag, houding en gevoelens,
bijv. bij een sportteam of als student. Je herkent jezelf in de groep en past je aan.
Maar bij een lidmaatschapsgroep voel je je niet heel erg betrokken bij de groep, je naam staat
ergens genoteerd op een lijstje. Bijv. bij een uitje of lid zijn van een Facebookgroep.
Groepsnormen zijn sociale regels:
- Expliciete normen: letterlijk geschreven regels, bijv. wetten, regels bij voetbalwedstrijd
- Impliciete normen: niet afgesproken normen, bijv. schoenen uit thuis
Groepsnormen kunnen disciplineren. Conformeren is de sociale invloed waarbij individuen hun
houding of gedrag veranderen door ‘aan te haken’.
Bij meer permanente groepen maakt men onderscheid tussen een formele leider (‘officieel’
aangesteld, bijv. een directeur) en informele leider (niet aangesteld, maar heeft toch invloed door
speciale talenten).
- Sociale facilitatie: betere prestatie door aanwezigheid/druk van anderen
Bijv. wielrenner, in een groepje, bereikt een hogere snelheid dan iemand die alleen fietst
- Sociale interferentie: slechtere prestatie door aanwezigheid/druk van anderen
Bijv. plankenkoorts
- Social loafing: ‘meeliften’ op andermans prestatie; minder individuele inspanning bij taken in
groepen (waar jouw bijdrage niet goed zichtbaar is), dan alleen.
Teveel groepscohesie (samenhang) kan resulteren in groupthink of groepsdenken: het verschijnsel
dat een groep een verkeerde beslissing neemt, mede omdat elke kritiek door de hoge groepscohesie
min of meer wordt verboden. Groepsleden letten vooral op overeenstemming en eensgezindheid.
‘Onmogelijk dat we het mis hebben.’ of ‘We zijn het er allemaal over eens’.