Algemene economie en financieel management
HOOFDSTUK 3 MARKTEN EN OVERHEID: CONJUNCTUUR
3.3: Overheidsbeleid en conjunctuur
Als de conjunctuur uit haar slop raakt, dan kan men weer lenen, stijgen de bestedingen en wordt
de werkloosheid lager. Hoe meer mensen een baan hebben, hoe meer geld er te besteden valt,
hoe minder de overheid hoeft bij te springen om het inkomstenverlies op te vangen. De overheid
kan voor een macro-economisch bestedingsimpuls door middel van begrotingspolitiek of een
monetair beleid zich bemoeien met de conjunctuur. De overheid heeft verschillende redenen om
zich met de conjunctuur te bemoeien:
• Schommelingen in de economische bedrijvigheid hebben tot gevolg dat werkloosheid en een
overspannen arbeidsmarkt elkaar afwisselen.
• Schommelingen in de conjunctuur hebben tot gevolg dat bedrijven minder goed kunnen
plannen op financieel gebied, maar ook op het gebied van personeelsbeleid en
afzetspanningen.
• Het op peil houden van de macro-economische vraag heeft tot gevolg dat investeringen op
peil blijven, wat noodzakelijk is voor een moderne kapitaalgoederenvoorraad.
3.3.1. Begrotingspolitiek: automatische stabilisatoren
Passief conjunctuurbeleid -> automatische stabilisatoren: overheidsbestedingen ontwikkelen zich
tegengesteld aan de conjunctuurbeweging door schommelingen in de sociale zekerheidsuitgaven
en belastingen die mee variëren met de conjunctuur. Dankzij de automatische stabilisatoren hoeft
de overheid geen beleidswijzigingen door te voeren bij een conjunctuuromslag. De automatische
stabilisatoren beginnen te werken als het nodig is. Bij een recessie wordt de economie
gestimuleerd en bij een hoogconjunctuur afgeremd.
Bij een laagconjunctuur is er een tekort op de overheidsbegroting en bij een hoogconjunctuur een
overschot. Mocht dit gebeuren, dan treden er automatische stabilisatoren in die anticyclisch zijn
om die schommelingen aan te pakken. Een voorbeeld is de sociale zekerheid voor werklozen: als
er een hoogconjunctuur is nemen de inkomsten (belastingen) toe en uitgaven (uitkeringen) af, in
een laagconjunctuur nemen de uitgaven toe, maar de inkomsten af.
Laagconjunctuur B<O O = Overheidsuitgaven voor sociale zekerheid
Hoogconjunctuur B>O B = Belastingen
Conjunctuurcyclus B=O
Overschotten moeten dus veiliggesteld worden voor slechtere tijden. Bij een tekort aan geld
neemt de staatsschuld toe, waardoor op termijn financiële markten het risico van lenen aan een
land vergroten en dat lenen dus ook meer geld gaat kosten, een negatieve spiraal voor de
overheid.
1
,3.3.2 Begrotingspolitiek: actieve begrotingspolitiek
Actief conjunctuurbeleid -> anticyclisch begrotingsbeleid: overheidsbestedingen ontwikkelen zich
tegengesteld aan de conjunctuurbeweging - belastingontvangsten variëren mee met de
conjunctuurbeweging.
De overheid kan de belastingen verlagen of de overheidsbestedingen verhogen. Dit betekent een
trekt op de overheidsbegroting in de toekomst. De bestedingen hebben als argument dat men
door meer te besteden uit de crisis groeit, omdat de overheid de bestedingen stimuleert,
waardoor de macro-economische vraag toeneemt, er werkgelegenheid is en dus ook de
bestedingen weer toenemen. In hoogconjunctuur lost men dan de schulden af.
Toch wordt deze manier van politiek niet toegejuicht door de burgers. Dit leidt namelijk er toe dat
de schulden van een land toenemen, waardoor de belastingen moeten stijgen om de gap te
overbruggen. De beslissingen van een belastingverlaging of bestedingsimpuls vergt tevens veel
tijd en politieke discussies. Ook worden bezuinigingen - in hoogconjunctuur - gezien als
impopulair.
Tevens zijn er verschillende lekken aanwezig in een open economie die een bestedingsimpuls
doen afzwakken. Dit effect heet het inverdieneffect. Voorbeelden zijn:
• Belasting- en premiebetalingen: gaat rechtstreeks terug naar de overheid
• Importlek: aanwenden van middelen voor aanschaf buitenlandse goederen/ diensten
• Sparen: niet uitgeven van geld op de binnenlandse markt.
Door een bestedingsimpuls neemt de inflatie toe, omdat de bestedingen sneller groeien dan de
capaciteit. Dit komt door de variërende bezettingsgraad in conjuncturele situaties. Drie soorten
inflatie die kunnen opkomen in hoogconjunctuur zijn:
• Kosteninflatie: doorbereken van prijsstijging in de verkoopprijs
• Bestedingsinflatie: productiecapaciteit is kleiner dan de vraag
• Winstinflatie: vergroten van het winstmarge
Door inflatie stijgen de prijzen van leningen, wat schade kan toebrengen aan de koopkracht en het
vermogen. De ECB stimuleer daarom een inflatiepercentage van 2% om een duurzame groei te
creëren.
Het verschil in korte- en langstermijn beleid veroorzaakt een dilemma. Er is door kortzichtig
denken enorm veel geld verloren gegaan en onrust ontstaan op de lange termijn. Dit heeft vooral
te maken met procyclische effecten (bezuinigen in laagconjunctuur, besteden in
hoogconjunctuur), waarbij de anticyclische effecten juist tot stabilisatie leiden.
In het korst zijn de risico en de nadelen van een actief conjunctuurbeleid:
• Wel een tekort in een laagconjunctuur maar geen compenserende overschotten in een
hoogconjunctuur.
• Stimulering word ondermijnd door het open karakter van de Nederlandse economie.
• Vertragingen in de uitwerking van het anticyclisch begrotingsbeleid.
3.3.3. Begrotingspolitiek structurele norm:
Automatische stabilisatoren zijn niet voldoende, beleidswijziging is nodig om de conjunctuur-
verschillen op te vangen. Een oplopende staatsschuld door een verkeerd bestedingsbeleid, door
bijvoorbeeld meer uit te geven of een belastingverlaging te organiseren in een hoogconjunctuur
moeten voorkomen worden. Hierdoor lopen de overheidsfinanciën uit de hand.
De structurele norm zorgt voor een interne rem op het actieve begrotingsbeleid. De trendmatige
ontwikkelingen van de economie staan centraal. De automatische begrenzer is in dit gevel aan
beperkt structureel tekort gebaseerd op de economische trendverwachtingen. Het structurele
tekort is het verschil tussen trendmatige overheidsuitgaven en trendmatige belastingontvangsten.
Het tekort ontstaat als de overheidsuitgaven stijgen - afhankelijk van het groeipercentage - als de
belastingontvangsten - afhankelijk van de conjunctuur - achter blijven.
De structurele norm van een bepaald tekort heeft een anticyclisch effect. Bij een groei onder de
trend wordt er meer uitgegeven, waardoor meer geld in de economie wordt gepompt dan dat eruit
2
, wordt gehaald, dit is positief. Bij een groei boven de trend wordt er meer geld uit de economie
gehaald - belastinginkomsten zijn groter dan de uitgaven -, dit remt de economie. Dit geldt dus
als stabilisatie en risicovermindering van hoge inflatie en dure rente.
De risico’s van een structureel begrotingsbeleid zijn:
• Te optimistische verwachtingen met betrekking tot het groeivermogen van de economie
• Verschillen in tijdsduur hoog- en laagconjunctuur
• Belastingontvangsten volgen de conjunctuur: hoe hoog is de belastingelasticiteit ->
(🔺 B/B) / (🔺 bbp/bbp) -> in Nederland 0.9
3.4. Monetair beleid
Naast het begrotingsbeleid kan ook het monetair beleid helpen om de economie uit de slop te
krijgen. De ECB kan de rente verlagen waardoor de economie weer langzaam op gang komt -
leningen worden goedkoper en aantrekkelijker voor consumenten, dit geld ook voor bedrijven. -
Een verlaging van de rente kan ook tegengesteld uitpakken, omdat een renteverlaging het beeld
kan oproepen dat het met de economie slechter gaat dan tot voor kort mogelijk werd gehouden.
Een lage rente draagt bij aan een leenimpuls, lenen is goedkoop geworden voor de banken. De
ECB regelt de rentestand in Europa voor de Eurolanden. Consumenten zullen - als het goed is -
ook meer kunnen lenen of goedkoper kunnen lenen, waardoor de bestedingen toenemen en de
economie door middel van bestedingen gestimuleerd wordt. Door een lage rentestand wordt de
eurokoers verzwakt, waardoor de sport naar het buitenland zal toenemen en het inkomen van een
land/ bedrijf - zal toenemen. - De lage wisselkoers ontstaat door des-interesse door de lage rente,
men wil minder in de euro’s beleggen. Een lagere rentestand kan ook wantrouwen in het herstel
van de economie opwekken. Vertrouwen in de economie vormt wist de basis bij de bestedingen.
Ook zal men kiezen voor sparen in plaats van beleggen, omdat men wantrouwen heeft in het
herstel van de economie, dit zorgt voor een negatief effect in de bestedingen.
De conjuncturele situatie bepaald de doeltreffendheid van een beleid. Zo is een monetair beleid in
een laagconjunctuur - niet of - vertraagd effectief, maar wel effectief in een hoogconjunctuur,
omdat een monetair beleid de groei sterker remt dan een economie stimuleert. Een te grote vraag
naar krediet verhoogt de renten, waardoor de economie weer remt en oververhitting wordt
voorkomen. Een begrotingsbeleid is juist doeltreffend in een laagconjunctuur, omdat men
rekening houdt met het op peil houden van de economie door bestedingen aan te zwengelen en
niet in een hoogconjunctuur, omdat extra financieren alleen zou leiden tot oververhitting.
Beleidsinstrument Laagconjunctuur Hoogconjunctuur
Monetair beleid Niet of vertraagd doeltreffend Doeltreffend
Begrotingsbeleid Doeltreffen Niet doeltreffend
3