Persoonlijkheidsleer volledige samenvatting
Week 1 1.1.1, 1.2.3, 3.3.4, 4.1.2, 4.3.1, 4.3.2, 5.1.1, 5.2.1, 5.2.2, 6.1.1, 6.1.2, 6.1.3, 6.2.2,
6.3.1, 6.3.3, 7.1.1, 7.1.2, 7.1.4, 7.2.1, 7.3.2, 7.3.3.
Fysieke ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw
van het lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de
spieren, de zintuigen en de behoefte aan eten, drinken
en slaap.
Cognitieve ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop
het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en
verandering in de eigenschappen en die de ene persoon
van de andere onderscheiden. Kijkt naar intellectuele
vermogens, zoals leren, geheugen, het oplossen van
problemen en intelligentie.
Sociale ontwikkeling: kijkt naar de ontwikkeling en de verandering van sociale
relaties en interacties met anderen.
Persoonlijkheidsontwikkeling: kijkt naar de duurzame eigenschappen die de ene
persoon van de andere onderscheiden.
Student herkent theorieën omtrent nature en nurture ontwikkeling
Nature: aangeboren eigenschappen. Ontwikkeling vanuit hersenen
en genen.
- Ontwikkelingsfasen (Freud)
- Cognitief ontwikkelingsmodel (Piaget)
Nurture: aangeleerde eigenschappen. Denk hierbij aan
conditionering en straffen en belonen.
- Conditioneringstheorieën (Watson, Skinner)
- Sociale leertheorie (Bandura)
6 bedreigingen voor de ontwikkeling tijdens de prenatale periode
Teratogene effecten: omgevingsfactor die leidt tot een geboorteafwijking. Ook
wel schadelijke effecten van buitenaf. Hieronder vallen
onder anderen, het voedingspatroon, leeftijd en
substantiegebruik van de moeder.
Apgar score: een standaard meetsysteem waarmee de gezondheid
van een pasgeboren baby kan worden bepaald aan de
hand van verschillende factoren.
Bij de geboorte wordt er na de eerste minuut, vijf minuten wordt de score gemeten en na 10
mintuten wordt deze vastgesteld. Het meet vijf factoren waaronder huidskleur, hartslag,
,gezichtsuitdrukking, activiteit en reactievermogen. Scoort een baby laag op deze schaal dan
is er reden voor zorgen en moet er zo spoedig mogelijk iets aan worden gedaan. Bij een
score van 4-7 kan behandeling nodig zijn, bij een score van 3 of minder moet het kind
meteen behandeld worden.
Anoxia: zuurstofgebrek van een paar minuten bij de baby kan
leiden tot hersenbeschadiging. Dit kan voorkomen tijdens
de bevalling.
Reflexen aangeboren fysieke vaardigheden. Niet aangeleerde,
gestructureerde onvrijwillige respons die automatisch
optreedt in aanwezigheid van bepaalde stimuli.
Reflexen ontwikkelen zich gedurende de eerste paar jaar. Er zijn reflexen die blijven,
anderen veranderen en sommigen verdwijnen na een aantal maanden tot een jaar.
Groei
Cefalocaudaal principe: groei vormt een patroon dat begintmet het hoofd en de
bovenste lichaamsdelen en zich vervolgens uitstrekt naar
de rest van het lichaam.
Om deze reden hebben baby’s andere verhoudingen dan volwassenen, het hoofd groei na
de geboorte het minst.
Motorische ontwikkeling
Grove motoriek: de motorische vaardigheden van pasgeboren baby’s zijn
niet erg complex, toch zijn ze tot bepaalde bewegingen in
staat. Zoals het rechtop zitten en lopen.
Fijne motoriek:
Motorische problemen:
Sensomotorische fase en de cognitieve fase (Piagnet) Cognitieve ontwikkeling (Piaget).
Piaget stelt dat een mens 4 fasen doorloopt in het leven. Gedurende deze leerlijn zullen alle
vier de fasen ook voorbijkomen, de formeel operationele fase is volgens Piaget het hoogste
denken wat iemand kan bereiken. Ondanks de vele kritiek op deze theorie wordt er toch
veel gebruik van gemaakt in de cognitieve psychologie.
Sensomotorische fase: is het eerste stadium in Piagets theorie, waarin het kind
sterk afhankelijk is van zijn aangeboren motorische
reacties op stimuli. Deze periode is onder te verdelen in
zes stadia
1. Eenvoudige reflexen (0-1 maand)
In deze periode vormen verschillende aangeboren reflexen. Ook treden er in een
aantal reflexen veranderingen op als gevolg van de ervaringen die de baby opdoet uit
de buitenwereld.
2. Eerste gewoonten en primaire circulaire reacties (1-4 maanden)
In deze periode beginnen baby’s eerder afzonderlijke acties tot geïntegreerde
activiteiten te coördineren. Acties volgen elkaar op en krijgen reden.
, Er zal ook veel herhaling van activiteiten plaatsvinden, simpelweg omdat de baby de
ervaring wil blijven ondergaan. Deze herhaling van een willekeurige motorische
handeling helpt de baby ene begin te maken met de ontwikkeling van cognitieve
schema’s, dit proces heet circulaire reactie.
3. Secundaire circulaire reacties (4-8 maanden)
Schema’s die betrekking hebben op herhaalde reacties die een gewenst resultaat
opleveren.
Baby’s verleggen in deze periode hun cognitieve horizon naar de wereld buiten
zichzelf en beginnen in te spelen op hun omgeving.
Ze zullen vanaf nu proberen om prettige gebeurtenissen in hun omgeving die ze met
toeval hebben veroorzaakt te herhalen
4. Coördinatie van secundaire circulaire reacties (8-12 maanden)
In dit substadium gaan baby’s gebeurtenissen op een meer gecoördineerde manier
opwekken. Ze geven in dit stadium blij van intentioneel gedrag
Voor deze tijd bestaat het gedrag van een baby vooral uit directe actie op objecten
5. Tertiaire circulaire reacties (12-18 maanden)
Schema’s die betrekking hebben op de doelbewuste variatie van acties die tot
gewenste resultaten leiden
Ze herhalen niet alleen maar prettige activiteiten maar lijken mini-experimenten uit
te voeren om te zien wat de consequenties zijn
6. Het begin van denken (18-24 maanden)
De belangrijkste verworvenheid in dit substadium is het vermogen tot mentale
representatie of symbolisch denken.
Mentale representatie is een innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object.
Mentale representatie maakt ook een andere belangrijke ontwikkeling mogelijk
het vermogen om te doen alsof, dit noemt Piaget indirecte imitatie.
Circulaire reactie: een activiteit die de ontwikkeling van cognitieve schema’s
mogelijk maakt dankzij de herhaling van een willekeurig
motorische handeling.
Wat is babytaal en welke functie heeft het? Noem 4 kenmerken
Babytaal: een manier van praten tegen baby’s die bestaat uit korte,
eenvoudige zinnetjes, een hoge toonsoort en zangerige
intonatie. Hoe anderen tegen baby’s praten, niet hoe
baby’s zelf praten.
Prelinguïstische communicatie: communicatie door middel van geluiden,
gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-
linguïstische middelen.
Brabbelen: baby’s spreken hun eerste woordje rond het eerste jaar,
het maken van op spraak lijkende maar betekenisloze
geluiden.
Herinneringen: het proces waarmee informatie wordt opgenomen,
opgeslagen en opgehaald
, Infantiele amnesie: de afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van vóór
het derde levensjaar echter blijkt dat er uit deze
periode meer onthouden wordt dan gedacht
Expliciete herinneringen:
Impliciete herinneringen:
Hoe ontwikkelt het zelfbeeld zich tijdens de baby- en peuterfase
Jonge baby’s lijken zich niet te beseffen dat ze onafhankelijk van anderen en de rest van de
wereld bestaan en ze een zelfstandig individu zijn. Ook herkennen ze zichzelf niet in foto’s en
in spiegels lijken ze zich niet van anderen te kunnen onderscheiden.
Zelfconcept: Het besef dat men losstaat van de rest van de wereld
bestaat begint te groeien rond de leeftijd van 12 maanden.
Tussen de 18 en 24 maanden zijn kinderen zich enigszins
bewust van hun eigen fysieke eigenschappen en
capaciteiten.
Zelfbesef: het bewustzijn dat men los van de rest van de wereld
bestaat. Dit besef begint te groeien rond 12 maanden
Ontwakend zelfbesef: besef van lichamelijke toestand
Beïnvloeden van de omgeving
Egocentrisme
Visuele zelfherkenning
Autobiografisch geheugen
Egocentrisme:
3 typen temperament bij baby’s en uitleggen wat het verschil is
Temperament: patronen van prikkeling eb emotionaliteit die de
consistentie en duurzame eigenschappen van een individu
vormen. het lijkt erop dat geen enkel type
temperament onveranderlijk voordeling of nadelig is.
Volgens Thomas en Chess kunnen baby’s scoren op temperament kenmerken:
Activiteit
o De verhouding tussen actieve perioden en inactieve perioden
Sterkte en duur van de aandacht
o De hoeveelheid tijd die een kind aan een activiteit besteedt en het effect van
afleiding op die activiteit
Regelmaat
o De regelmaat van basisfuncties als honger, ontlasting, slapen en wakker zijn
Stemming
o Het aantal vriendelijke, opgewekte en plezierige reacties versus het aantal
onplezierige, onvriendelijke reacties
Aanpassing
o Het gemak of de moeite waarmee het kind zich aanpast aan veranderingen in zijn
omgeving