Samenvatting Kuipers
Hoofdstuk 1
Hans – Jan Kuipers
, Hoofdstuk 1, Pedagogisch doen en denken
1.1 Pedagogisch erfgoed
Langeveld 1945 gaat niet uit van een overtuiging, maar van alledaags verschijnsel. Hij
bepaald de opvoeding vanuit de christelijke of Islamitische godsdienst of vanuit een andere
overtuiging.
Erasmus, vertelt dat mensen niet worden geboren maar worden gemaakt. Langeveld
erkent 450 jaar later dat iedere pasgeborene op opvoeding is aangewezen.
Langeveld wilt achterhalen wat de tijdloze kenmerken zijn van een verschijnsel dat
universeel voorkomt en wezenlijk is voor mens-zijn.
1.2 Hoe is de opvoeding georganiseerd?
Opvoeding verschilt naar plaats en tijd. De hoofdrol voor opvoeden is vaak voor ouders
weggelegd, maar er zijn ook medespelers. Ouders geven hun opvoedende rol zelden zonder
strijd uit handen.
Velazques: maakte een olieverfschilderij uit 1656. Hier zie je prinses Margaretha die
wordt opgevoed door hofdames. Zij hoeven niet bang te zijn voor boze ouders. Dit gebeurde
alleen in een koninklijk hof.
Er zijn rechten opgericht. Ieder opgroeiend individu heeft recht op bescherming,
verzorging en begeleiding, (Verdrag voor de Rechten van het Kind). Het recht op leven, een
naam, opvoeding en onderwijs. Rak, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of
andere overtuigingen. Nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, vermogen,
handicap, geboorte of andere omstandigheden van het kind of van een ouders of wettige
voogd.
1.2.1. Ouders en medeopvoeders
Sinds Valazques is het taboe om het ene kind voor te trekken en het andere achter te
stellen. Beschermen, verzorgen en begeleiden van kinderen is een primaire taak van de
ouders.
Drie ingrepen, bekend als kinderwetten, hebbende de rol van ouders in Nederland begrensd:
1. Het kinderwetje van Van Houten(1874): geen kinderen onder de twaalf jaar in fabrieken te
laten werken. Door jongeren buiten de fabriek te houden en leerplicht in te voeren, dacht hij
betere werknemers groot te brengen. In 1886-1887 werkte er nog steeds veel kinderen
onder de twaalf bij bedrijven. Hierna werd de arbeidsinspectie ingesteld.
2. De leerplicht (7 juli 1900): kinderen van zeven tot dertien jaar werden verplicht om naar
school te gaan. Dit recht verplicht de staat om te voorzien in degelijk onderwijs.
3. Ingrijpen in de ouderlijke macht(1901): werd aanvaard dat wetsovertreders van achttien
jaar en jonger op een gepaste manier berecht en bestraft zouden worden. Het beschermen
van kinderen tegen mishandeling en misbruik. Het recht van minderjarigen op genoeg eten,
gezondheid en een leven in overeenstemming van hun leeftijdsspecifieke mogelijkheden.
Hierdoor kregen jonge wetsovertreders het recht om anders behandeld en gestraft te worden
dan volwassenen.
In 1922 werd de gezinsvoogdij gecreëerd en de wettelijk gedwongen ondertoezichtstelling.
De ouders zijn bij de drie ingrepen nog steeds de hoofdverantwoordelijke voor de opvoeding.
Zo zijn er een groep medeopvoeders in het leven geroepen met specifiekte taken bij het
opvoeden van andermans kinderen. Denk hier bij aan de leraar, hebben direct contact met
de kinderen en zijn te vergelijken met Velazquez hofdames.
Interne begeleiders, leerplichtambtenaren, onderwijsinspecteurs en beleidsmedewerkers
staan verder van de kinderen. Zij verrichten indirecte taken. Zij lijken meer op de hofmeester
van Velazquez.