Blok 2A - AFPF
INHOUD
CASUS 1 (deel 1)
Leerdoelen ............................................................................................................................................... 2
CASUS 2 (deel 1)
Leerdoelen ............................................................................................................................................... 8
CASUS 3
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 11
CASUS 4 (deel 1)
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 16
CASUS 4 (deel2)
Leerdoelen ............................................................................................................................................. 19
1
,Blok 2A - AFPF
CASUS 1 (DEEL 1)
LEERDOELEN
Lichamelijke, psychosociale en maatschappelijke factoren benoemen die tot overgewicht en
obesitas kunnen leiden.
Lichamelijk: hypothyreoïdie (te weinig schildklierhormoon), syndroom van Cushing (te veel
corticosteroïden), bepaalde geneesmiddelen, lichamelijke reactie op stofwisseling, genetische
factoren, stoppen met roken, vrouwen na een bevalling die geen borstvoeding geven, gebrek aan
slaap en lichaamsbeweging, alcoholgebruik.
Psychosociaal: eet- en beweegpatronen, waarden en normen over voeding, voorbeeldgedrag
ouders, zelfbeeld, rolmodellen tijdens de adolescentie, depressie, eetbuien, stress en emoties.
Maatschappelijk: gewicht binnen de samenleving, invloeden van reclame en modebeeld, SES.
Benoemen welke ziektes een verhoogde kans hebben te ontstaan bij mensen met obesitas.
● Diabetes Mellitus type 2 ● Pickwick-syndroom
● Gewrichtsklachten ● Metabool systeem
● Hart- en vaatziekten ● Hypertensie
● Slaapapneu ● Artherosclerose
● Kanker ● Astma
● Galstenen ● Verminderde vruchtbaarheid
Behandeling van overgewicht en obesitas verklaren.
Behandeling moet worden afgestemd op individuele situatie, motivatie van de persoon is belangrijk.
Het is complex en wordt gericht op het verlagen van de energie-inname en het verhogen van
energiegebruik.
2
, Blok 2A - AFPF
De oorzaken, pathofysiologie, symptomen, diagnostiek, behandeling en (late) complicaties
van DM1 (bij kinderen) en DM2 beschrijven.
Diabetes mellitus (suikerziekte): aandoening waarbij de hoeveelheid glucose in het bloed te groot is
door afwijkingen in de stofwisseling. Het overschot aan glucose wordt uit geplast. Het probleem in de
stofwisseling ontstaat als gevolg van een gebrek aan insuline of een verminderde gevoeligheid van
cellen voor insuline.
DM type 1 (insulineafhankelijke DM): alvleesklier kan weinig/geen insuline maken. Ontstaat vaak op
jonge leeftijd en in korte tijd. Er is een absoluut tekort aan insuline. Er speelt vaak een auto-immuun
mechanisme een rol die de eilandjes van Langerhans vernietigen.
Oorzaken: het immuunsysteem vernietigt onder invloed van omgevingsfactoren (virusinfectie of
voedingsfactoren in kindertijd) de insuline-producerende cellen in de alvleesklier.
Pathologie: door auto-immuunziekte worden de B-cellen van de eilandjes van Langerhans vernietigt.
Dit zorgt er weinig B-cellen overblijven en er een tekort aan insuline ontstaat. Vernietigingsproces
gebeurd onder invloed van ander factoren (virusinfecties, voedingsfactoren en erfelijke aanleg). Door
gebrek aan insuline kan het lichaam geen glucose meer opnemen, hierdoor gaat het vet verbranden.
Hierbij zal diegene afvallen en komen er veel zuren vrij. Vetten worden afgebroken tot vetzuren en
glycerol en in de lever worden zogenoemde ketonen en glucose gevormd. De vetverbranding
veroorzaakt een verzuring en dit kan leiden tot problemen in de hersenen en toename van
ademhaling. Gebrek aan insuline leidt tot gebrek aan glucose, waardoor de hersencellen ook
onvoldoende glucose krijgen dit zorgt voor een verstoorde hersenfunctie. Er wordt glucose uit
geplast, omdat nieren niet meer in staat zijn dit uit te scheiden, hierdoor neemt urineproductie toe.
Behandeling:
● Toediening van insuline subcutaan, onder de huid wordt insuline afgegeven aan bloedbaan.
● Goede afstemming tussen insuline, lichaamsinspanning en voeding.
● Alertheid op toenemend risico op infecties.
● Voedingsdieet volgen.
● Frequente bloedsuikerspiegel controle.
DM type 2 (insulineonafhankelijke DM): alvleesklier kan wel insuline maken, maar te weinig om de
behoefte van het lichaam te voorzien. Ontstaat op oudere leeftijd en mensen met obesitas. De
klachten ontstaan geleidelijke aan. Er is een relatief tekort aan insuline.
Oorzaken: overgewicht, veroudering, erfelijke aanleg, lichamelijke inactiviteit, voeding,
geneesmiddelen en roken.
Pathologie: B-cellen produceren nog wel insuline, maar niet voldoende.
Behandeling:
● Aanpassing leefstijl.
● Orale medicatie of soms insuline.
Eerste symptomen: veel plassen, veel dorst, afvallen, grote eetlust, duizeligheid en onscherp zien,
gevoelensstoornissen, pijn, misselijkheid en verminderd uithoudingsvermogen.
Diagnose: bloedonderzoek.
Late complicaties:
Urineweginfectie Schade aan voeten/benen
Schade aan bloedvaten Schade aan nieren
Schade aan zenuwen Schade aan huid
Schade aan hart Schade aan ogen
Schade aan hersenen Verhoogd infectiegevaar
3