Samenvatting ontwikkelingsstoornissen (H1 t/m H6, H8, H10 en H13)
Wicks-Nelson, R. (2015). Abnormal Child and Adolescent Psychology with DSM-V Updates.
Psychology Press. Eight edition. ISBN: 978-0-13-376698-1
Hoofdstuk 1: Introductie
Criteria voor abnormaliteit is voornamelijk gebaseerd op hoe een persoon zich gedraagt of wat hij
zegt en gaat nauwelijks over een specifiek kenmerkende marker van de stoornis.
Belangrijke vraag: Wanneer beschouwen we iets als abnormaal?
Definitie stoornis volgens APA: een syndroom met klinisch, significant gedrag, cognitieve of
emotionele verstoring dat dysfuncties in onderliggende mentale processen reflecteert en dat
geassocieerd is met stress of onkunde in belangrijke gebieden van functioneren.
Een stoornis komt van binnenuit of kan ontstaan door iemand reacties op de omgeving.
Ontwikkelingsnormen: beschrijven typische groeisnelheid, volgorde van groei en vormen van fysieke
vaardigheden, taal, cognitie, emotie en sociaal gedrag. Standaarden waarmee je kijkt of er iets mis is.
Cultuur: het idee dat groepen mensen georganiseerd zijn op specifieke manieren, leven in specifieke
omgevingen en specifieke attitudes, geloven, waarden, handelingen en gedragsstandaarden delen.
Wordt van generatie op generatie doorgegeven. Dit zorgt ervoor dat stoornissen op verschillende
manieren geuit kunnen worden.
Culturele normen: normen die invloed hebben op verwachtingen, beoordelingen en overtuigingen
over gedrag van jongeren.
Etniciteit: gemeenschappelijke gewoonten, waarden, taal en trekken die geassocieerd zijn met
nationale afkomst of een geografisch gebied.
Ras: onderscheid gebaseerd op fysieke karaktertrekken, kan ook geassocieerd worden met
gemeenschappelijke gewoonten, waarden etc.
Gendernormen: wat als normaal wordt gezien voor jongen en meisjes. Zo wordt van jongens
verwacht dat ze meer agressief, dominant, actief en avontuurlijk zijn en van meisjes dat ze meer
passief, afhankelijk, stil, gevoelig en emotioneel zijn. Dit zijn stereotypen die een rol spelen in
beoordelingen van wat als normaal wordt gezien.
Situationele normen: wat wordt verwacht in specifieke settings of sociale situaties.
Bovenstaande normen hebben allemaal invloed op de identificatie van problemen bij jongeren.
Daarnaast spelen de rol van de volwassenen en een veranderende kijk op abnormaliteit ook een rol.
Seculaire trends: wereldlijke, historische trends. Onderzoeksuitkomsten variëren hierin.
Het 'beginnen' van een stoornis hangt af van gender, omgevingsfactoren, ontwikkelingslevel.
Vroeg ontstaan wijst op genetica en vaak strenge symptomen, laat ontstaan wijst op ontwikkeling.
Angst, depressie en eetstoornissen komen van voor bij vrouwen.
Sommige genderverschillen zijn gerelateerd aan leeftijd.
Mannen zijn meer vatbaar voor neuro-ontwikkeling stoornissen vroeg in het leven, vrouwen
meer voor emotionele en eetproblemen die vaak voorkomen in adolescentie.
Verschil in stoornissen hangt ook af van verschil in externaliserende en internaliserende
problemen.
Verschil kan ook komen door mate waarin mannen en vrouwen problemen rapporteren of
voor zichzelf houden.
2 Verklaringen van mentale ziektes bij volwassenen in de 19e eeuw:
, Demonologie: gedrag wordt veroorzaakt doordat iemand in bezit wordt genomen of
beïnvloed wordt door een boze geest of demon.
Somatogenese: het geloof dat een mentale stoornis kan bijdragen aan lichamelijke
disfuncties of disbalans. Hippocrates was hier voorstander van (vader van medicijn).
Kraeplin deed een poging om een classificatiesysteem op te stellen en herkende specifieke
symptomen en vormden zo groepen = syndromen.
Psychoanalytische theorie van Freud: 1e moderne systematische poging om mentale stoornissen in
psychologische termen te begrijpen.
Psychogenese: het geloof dat mentale problemen veroorzaakt worden door psychologische
variabelen.
Ego, Id, Superego -> zie HC 1.
Een kind doorstaat 5 fases: oraal (spenen), anaal (wc-training), fallisch (crisis oplossen die wordt
veroorzaakt door het verlangen de ouder van het andere geslacht te bezitten), latentie en genitaal.
Behaviorisme: geïntroduceerd door Watson. Het meeste gedrag kan verklaard worden door
leerervaringen.
Pavlov = klassieke conditionering.
Thorndike = Law of Effect (gedrag wordt gevormd door de consequenties, pos -> gedrag wordt
versterkt in toekomst).
Skinner = operante conditionering.
Bandura = leren door observeren (sociale context en cognitie is belangrijk).
Mentale hygiëne beweging: wilde het begrip van psychopathologie, de behandeling en preventie van
stoornissen verbeteren.
Child guidance movement: nu focus op kinderen.
Therapeutische alliantie: een vertrouwelijke en persoonlijke band vormen en samenwerken aan de
behandeling.
Hoofdstuk 2: Het ontwikkelingspsychologie perspectief
Paradigma: een perspectief dat gedeeld wordt door onderzoekers. Bevat assumpties, concepten en
manieren om deze te evalueren.
Theorie: een formeel, geïntegreerde set van principes en proposities die een fenomeen verklaren.
Interactioneel model: de assumptie dat variabelen een onderling verband hebben om een uitkomst
te produceren. Een voorbeeld: vulnerability-stress model. Beide zijn noodzakelijk voor de uitkomst.
Transactioneel model: assumptie dat ontwikkeling het resultaat is van non-stop, wederkerige
transacties tussen de individuele en omgevingscontext.
Systeem modellen: bevat verschillende levels van functioneren waarin de ontwikkeling gezien wordt
over tijd heen. Systemen interacteren.
Developmental psychopathology perspective: integreert de studie naar normale
ontwikkelingsprocessen met psychopathologie in kinderen en adolescenten. Geïnteresseerd in
ontstaan, adaptatie en competentie.
Voor het begrip 'ontwikkeling' zijn veel verschillende definities en er bestaat onenigheid over.
Medisch model: verklaart discrete entiteiten als resultaten van specifieke en gelimiteerde biologische
oorzaken in het individu.
Mediator: een factor of variabele die een uitkomst verklaart.
, Moderator: een variabele die de richting of kracht van de relatie tussen de afhankelijke en
onafhankelijke variabele beïnvloedt.
Necessary cause: oorzaak die perse aanwezig moet zijn voor een stoornis om op te treden.
Sufficient cause: zou verantwoordelijk kunnen zijn voor de stoornis.
Contributing cause: is niet noodzakelijk of voldoende voor een stoornis om op te treden.
Vormen van adaptatie en maladaptatie:
Stabiele adaptatie
Stabiele maladaptatie
Omkering van maladaptatie (rii adaptatie)
Afname van adaptatie (rii maladaptatie)
Tijdelijke maladaptatie (adaptatie - maladaptatie - adaptatie)
Equifinality: verschillende factoren kunnen geassocieerd worden met dezelfde uitkomst. Dus
kinderen kunnen andere ervaringen hebben maar toch dezelfde problemen ontwikkelen.
Multifinality: eenzelfde factor kan leiden tot verschillende uitkomsten.
Risico's: variabelen die voorafgaan aan en de kans op psychologische problemen vergroten.
Kenmerken:
Meerdere risico's zijn gevaarlijk
Ze neigen te clusteren
Van belang is intensiteit, duur en timing