Samenvattingen Stoornis en
delict
Week 1
Hoofdstuk 1 De psychische stoornis in het strafrecht
De ‘beslisboom’ van de strafrechter
De eerste stap in deze wettelijke beslisboom is de bewezenverklaring van het
tenlastegelegde feit. Vervolgens moet de rechter nagaan of het bewezen verklaarde ook een
strafbaar feit oplevert. Als ook die horde is genomen, komt de vraag aan de orde of de
verdachte (inmiddels dader) strafbaar is. Alleen in het geval van ontoerekeningsvatbaarheid
kan een strafrechtelijke maatregel worden opgelegd. Als de rechter de verdachte wel
strafbaar acht, komt hij ten slotte toe aan de vraag of en zo ja welke straf of maatregel moet
worden opgelegd.
Waarheidsvinding
In de fase van de waarheidsvinding wordt vaak een beroep gedaan op ‘technische’
deskundigen zoals DNA-experts. Echter ook gedragsdeskundigen kunnen bij de
waarheidsbevinding betrokken worden. Zij kunnen in elke fase van de besluitvorming door
de rechter worden gevraagd om tot een goede beoordeling van de strafzaak te komen.
Ontoerekeningsvatbaarheid
De stoornis als vertrekpunt bij de beoordeling van de wilsvrijheid
Een psychische stoornis kan tot gevolg hebben dat iemand de reikwijdte van zijn handelen
niet overziet of misschien niet in staat is naar het wel bestaande inzicht te handelen. De
ontoerekeningsvatbaarheid moet, op grond van de wet, leiden tot een ontslag van
rechtsvervolging, waarmee de strafbaarheid van de verdachte wordt uitgesloten. Omwille
van de veiligheid van de samenleving (en dus niet bedoeld als verwijt aan de dader) biedt de
wet in die gevallen wel de mogelijkheid tot het opleggen van een strafrechtelijke maatregel.
Met enige regelmaat komt de rechter in de praktijk tot het oordeel van
ontoerekeningsvatbaarheid, maar meestal is sprake van een situatie waarbij de psychische
stoornis de wilsvrijheid van betrokkene wel heeft beperkt maar niet in die mate dat hij de
sturing over zijn gedrag volledig kwijt was. We spreken dan over een vermindering van de
toerekeningsvatbaarheid. De daaraan gekoppelde kwalificaties, licht verminderd, verminderd
en sterk verminderd toerekeningsvatbaar, zijn niet in de wet terug te vinden, maar zijn in de
rechtspraktijk ontstaan. Als de rechter het opleggen van een strafrechtelijke maatregel
overweegt, is hij, op grond van de wet, zelfs verplicht om twee gedragsdeskundigen in te
schakelen.
De stoornis is het kernbegrip bij de toerekening
De psychische stoornis, door de wetgever in artikel 39 Wetboek van Strafrecht omschreven
als ‘gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens’, vormt het
kernbegrip bij de beoordeling van de toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. De
vaststelling van de stoornis is op zich echter niet voldoende om een vermindering van de
toerekeningsvatbaarheid aan te nemen. Genoemd artikel postuleert de niet-strafbaarheid
slechts indien het feit wegens de stoornis niet kan worden toegerekend. Dat veronderstelt
dat die stoornis zich voordeed ten tijde van het tenlastegelegde delict en dat er een
verklarend verband tussen de stoornis en het delict bestond. Voor dit moment is voldoende
vast te stellen dat:
- ook een zeer ernstige stoornis ten tijde van het plegen van het feit niet hoeft te
betekenen dat betrokkene niet het feit kan worden toegerekend. Een persoon die
zwaar psychotisch is, kan niettemin een delict plegen dat geen verband houdt met die
psychose;
, - voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk zal moeten worden nagegaan of de
eventuele stoornis redengevend is voor een vermindering van de
toerekeningsvatbaarheid.
Het advies van de deskundige over de (mate van) toerekening
Mooij spreekt over ‘de toerekenbaarheid (van het feit) dat een overwegend normatief oordeel
betreft en de toerekeningsvatbaarheid (van de dader) dat een overwegend feitelijk oordeel
betreft, zonder dat dit oordeel verabsoluteerd hoeft te worden’. Het is gebruikelijk om de
mate van toerekeningsvatbaarheid in vijf gradaties (de bekende ‘vijfpuntschaal’) aan te
duiden. Benadrukt wordt dat uitspraken van deskundigen over de toereken(ingsvat)baarheid
niet meer dan een advies aan de rechter kunnen inhouden, waarbij dat advies wordt
uitgebracht in het besef dat de deskundige zich begeeft in het domein van de rechter.
Impliciet wordt afstand genomen van de vijfpuntschaal en in overweging gegeven niet verder
te gaan dan in voorkomende gevallen vast te stellen dat bij een doorwerking van de stoornis
op het delictgedrag die invloed:
- hetzij: relevant en sturend dan wel beperkend is geweest (met het advies verminderd
toe te rekenen);
- hetzij: overheersend en onontkoombaar is geweest (met het advies niet toe te
rekenen).
De beschrijving van de relatie tussen stoornis en delict
Waar het uiteindelijk om draait, is dat de rechter door de rapporteur pro justitia adequaat van
informatie wordt voorzien, ook op het punt van de toerekening. Van meer belang dan het
advies over de mate van toerekeningsvatbaarheid is het inzicht dat de deskundige aan de
rechter verschaft over de wijze waarop een eventuele stoornis heeft doorgewerkt in het
delictgedrag. Toerekeningsvatbaarheid is geen kenmerk van de dader maar ook niet van het
delict. Het weerspiegelt als begrip de samenhang tussen enerzijds de stoornis van de dader
en anderzijds het daarmee samenhangende gedrag tot uiting komend in een bepaald delict.
Het stoornisperspectief
Om delictgedrag vanuit de stoornis te kunnen begrijpen, zullen kenmerken of symptomen
van de stoornis moeten worden vertaald naar met die stoornis samenhangende
gedragskenmerken, hier ook wel disfuncties genoemd. Ten behoeve van de beantwoording
van de vraagstelling rond de toerekening wordt een denkschema gepresenteerd, waarbij, na
het stellen van de diagnose, de disfuncties worden beschreven die uit de stoornis
voortvloeien en die een rol hebben gespeeld ten tijde van het tenlastegelegde delict. Als
voorbeelden van forensische mogelijk relevante functiestoornissen worden onder andere
genoemd:
- agressieve prikkelbaarheid;
- impulsiviteit;
- frustratietolerantie;
- realiteitstoetsing;
- vermogen tot empathie, reflectie, anticipatie en introspectie.
Het delictperspectief
Onder het delict wordt verstaan: de gedragsdeskundig relevante reconstructie van de
toedracht van het tenlastegelegde delict, uitgaande van de hoofdlijnen in die tenlastelegging,
het zogeheten delictscenario. De rapporteur wordt geadviseerd de onderzochte te bevragen
op onder andere:
- diens relaas van de feitelijke gebeurtenissen;
- de redengeving voor het delict;
- zijn voelen, denken en handelen ten tijde van het plegen van het delict;
- een ‘verklaring’ voor afwijkingen van het huidige verhaal met de verklaringen in het
proces-verbaal;
- uitingen van schaamte, spijt en dergelijke.
,Het resultaat van het uitvoeren van deze beide ‘bewegingen (vanuit de stoornis en vanuit het
delict) is dat door de ‘vertaling’ van de stoornis naar disfuncties en gedragskenmerken en de
beschrijving van het delict in gedragskundig relevante termen beide domeinen in dezelfde
sleutel zijn geplaatst, waarmee een verband te onderzoeken en te beschrijven is.
Invloed van externe factoren op psyche en wilsvrijheid (psychische overmacht en
noodweerexces)
Niet alleen een psychische stoornis maar ook andere, buiten de persoon van betrokkene
gelegen, factoren kunnen van invloed zijn op de wilsvrijheid. Als iemand jarenlang moet
leven in een situatie waarin sprake is van bedreiging en mishandeling en er geen reële
mogelijkheid is zich daaraan te onttrekken kan dat zodanig van invloed zijn op de psychische
toestand van betrokkene dat deze op een gegeven moment geen andere mogelijkheid meer
zich dan het plegen van geweld tegen degene die hem tot slachtoffer heeft gemaakt. De wet
spreekt dan van ‘overmacht’ en in het hier beschreven geval gaat het dan om een specifieke
vorm namelijk de ‘psychische overmacht’. Overmacht is, naast de
ontoerekeningsvatbaarheid, een tweede wettelijke strafuitsluitingsgrond die, als de rechter
de aanwezigheid daarvan vaststelt, moet leiden tot ontslag van rechtsvervolging. Het kan
gebeuren dat iemand in een situatie waarin hij zichzelf (of een ander) verdedigt, komt tot het
plegen van geweld tegen een aanvaller. Strikt genomen kan dat geweld in strafrechtelijke zin
een mishandeling (of erger) opleveren. Maar het ligt voor de hand dat, zolang het gaat om
proportioneel geweld, het slachtoffer dat niet kan worden aangerekend. De wet kent
daarvoor het begrip ‘noodweer’ als strafuitsluitingsgrond. Maar de wet gaat verder en houdt
ook rekening met de mogelijkheid dat het slachtoffer zodanig van streek raakt van de aanval
dat hij, populair uitgedrukt, de kluts kwijtraakt en in zijn verdediging veel verder gaat dan
strikt noodzakelijk is. De wet heeft het dan over een ‘noodweerexces’.
Het ontbreken van de opzet
Tot slot is er een mogelijkheid dat de verdachte strafrechtelijk vrijuit gaat in verband met zijn
(psychische) toestand ten tijde van het delict zonder dat sprake is van een van de hiervoor
genoemde strafuitsluitingsgronden. Gedoeld wordt op het ontbreken van de opzet. Als het
gaat om een misdrijf moet tevens bewezen worden dat de verdachte de opzet (in de zin van
‘willens en wetens’) had tot het plegen van dat misdrijf. Schuld (in de zin van
onzorgvuldigheid/onoplettendheid) is niet voldoende. Over het algemeen wordt aangenomen
dat ook een verdachte lijdt aan een psychische stoornis het delict, ondanks die stoornis,
opzettelijk pleegt. Gedacht kan worden aan de zogenaamde ‘dissociatieve toestand’ en
andere vormen van ‘veranderd bewustzijn’ (al dan niet pathologisch), zoals slaapwandelen
en een epileptische schemertoestand en complexe epileptische toevallen. Het komt er
eigenlijk op neer dat in die gevallen geen sprake is van een strafrechtelijk relevante wil. Ook
op opleggen van een strafrechtelijke maatregel (tbs of plaatsing in een psychiatrisch
ziekenhuis) is dan niet mogelijk.
Gevaarsprognose
De psychische stoornis bij de gevaarsprognose
De gevaarsprognose in strafzaken heeft twee kanten: een juridische en een
gedragsdeskundige. Aan de ene kant hebben we te maken met de strafrechtelijke relevantie
van de gevaarsprognose. De wet biedt de mogelijkheid het gedrag van de justitiabele in de
toekomst te sturen, als de verwachting bestaat dat deze opnieuw tot delictgedrag komt. Aan
de andere kant staat de gedragsdeskundige benadering. Hierbij gaat het om (de ontwikkeling
van) gedragsdeskundige technieken die het mogelijk maken uitspraken te doen over de
recidivekans. Daarbij zijn, grofweg, twee hoofdstromen te onderscheiden. Van oudsher
kennen we de gevaarsprognose van de psychiater of psycholoog op basis van het
aangetroffen ziektebeeld, of wel: de ‘klinische risicotaxatie’. Meer recent zien we technieken
tot ontwikkeling komen waarbij, op basis van statistische data, voorspellingen worden
gedaan over de kans dat bepaald gedrag zich zal voordoen.
, Het wettelijke gevaarscriterium
De formulering in de wet
Voor het opleggen van een strafrechtelijke maatregel geldt als wettelijk vereiste dat is
voldaan aan het zogenaamde ‘gevaarscriterium’. De verwachting dat betrokkene in de
toekomst wederom voor zijn omgeving een gevaar zal opleveren vormt dit de legitimatie voor
het strafrechtelijk ingrijpen. In de formulering van het gevaarscriterium zijn bij de vier
(gedrags-)maatregelen die het strafrecht kent wel nuanceverschillen te ontdekken die
samenhangen met het doel van de betreffende maatregel. Bij de tbs, ppz en de pij geldt dat
sprake moet zijn van een ‘gevaar voor anderen of voor de algemene veiligheid van personen
of goederen. Met ‘gevaar voor anderen’ wordt bedoeld een rechtstreeks gevaar voor een of
meer individueel bepaalde personen. Het ‘gevaar voor de algemene veiligheid van personen
en goederen’ is een ruim begrip en ziet op de veiligheid van een brede kring van personen
en goederen. De ppz (plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis) kent een voor het strafrecht
opmerkelijk aanvullend gevaarscriterium. Daar geldt namelijk tevens ‘het gevaar voor
zichzelf’ als mogelijke grondslag voor de maatregel. Een eveneens ‘strafrechtvreemd’
‘bestwilcriterium’ is te vinden bij de pij, waar altijd als voorwaarde geldt dat de oplegging van
de maatregel in het belang van ‘een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling’ van
betrokkene moet zijn. Bij de isd-maatregel geldt alleen het brede criterium dat sprake moet
zijn van een gevaar voor de algemene veiligheid van personen.
De betekenis van de stoornis
Oplegging van tbs is, naar het oordeel van de Hoge Raad, slechts mogelijk als er tussen de
psychische stoornis en het gevaar voor herhaling van het delict een causaal verband
bestaat. Met de introductie van de zogeheten risicotaxatieinstrumenten is bij de
gevaarsprognose de aandacht verlegd/verbreed naar andere factoren dan de stoornis.
Hoewel het niet altijd eenvoudig is de verschillende verklarende factoren in de risicotaxatie
uit elkaar te halen is het toch aan te bevelen, waar mogelijk, in het rapport te specificeren of
en in welke mate de stoornis redengevend is voor het herhalingsgevaar. Aangezien voor de
pij en de isd de aanwezigheid van een stoornis geen voorwaarde is voor het opleggen van
die maatregel, kan een verklarend verband tussen een eventuele stoornis en het
gevaarscriterium in die gevallen niet als eis gelden.
Gevaarsprognose bij een voorwaardelijk kader
Geen wettelijke regeling
Bij een (geheel of gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen de voorwaarden
betrekking hebben op schadevergoeding, een straat- of contactverbod en elektronisch
toezicht. Bij het streven naar een meer structurele gedragsverandering zal doorgaans een
reclasseringstoezicht worden opgelegd, maar ook kan een opname in een kliniek als
voorwaarde gelden. De rechter zal de veroordeelde niet kunnen verplichten tot het
ondergaan van een behandeling als niet aannemelijk is dat daarmee de kans op recidive
wordt verminderd.
Tbs en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (ppz)
Aanwezigheid van een stoornis
Voor het opleggen van een tbs of een ppz moet, op grond van de wet, vaststaan dat ten tijde
van het plegen van het strafbaar feit bij de verdachte sprake was van een psychische
stoornis of zoals de wet dat zegt, ‘een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de
geestvermogens’. Van belang is dat de deskundige bij de beschrijving van de diagnostiek
aangeeft of naar zijn oordeel al dan niet sprake is van psychopathologie die aan te merken is
als een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.