College 1, Deel 1: Jeugd
________________________________________________________
4 Hoorcolleges Kind – Tentamen
3 Hoorcolleges Jeugd – Opdracht
In deze samenvatting de 4 hoorcolleges behorende bij gedeelte kind, omdat daar het tentamen over
gaat.
College 4: Kind. Visies op de kinderopvang
________________________________________________________
Kinderopvang begin 20e eeuw.
3 Thema’s:
- Praktijk
- Beleid
- Wetenschap
Hoe meer aandacht hiervoor is, hoe meer spanningsvelden tussen:
- Moderne opvattingen en tradities
- Professionaliteit, kwaliteitszorg en vanzelfsprekendheid aan de ene kant willen we het
beste voor onze kinderen (monitoring van ontwikkeling, objectief benaderen), maar aan de
andere kant moeten leidsters ook lief zijn (sensitief, responsief). Soms spreken deze elkaar
tegen.
- Continuïteit en discontinuïteit
Wat willen we eigenlijk voor onze kinderen? Moeten bso’s enkel oppassen of ook educeren? Moeten
kinderen spelen of moeten ze op de opvang ook leren? Etc.
Functie van de kinderopvang blijft soms constant en varieert soms. Over het algemeen 3 functies:
- Economische functie ouders moeten kunnen werken
- Educatieve functie Kinderen moeten iets leren
- Sociale functie sociale ontwikkeling van kinderen en de sociale ongelijkheid verkleinen.
Bijvoorbeeld voorschoolse educatie programma’s voor kinderen wier Nederlands niet de
moedertaal is taalachterstand inhalen.
- Veranderingen vinden plaats onder invloed van maatschappelijke context (wat willen we),
wetenschappelijk (wat is er uitgevonden) en machtsrelaties (wie bepaalt wat er belangrijk is)
,Machtsrelaties
- Relatie tussen de individu-samenleving
- Michel Foucault:
Kennis is macht
Niet alleen repressief/onderdrukkend
Producerend, sturend, controlerend, disciplinerend
- Dominant discours = disciplinerende macht, heersende norm zorgt ervoor dat bepaalde
dingen onder de aandacht komen, het bepaalt waarover wordt gesproken en op wat voor
manier er over wordt gedacht. Maar, het zorgt er ook voor dat andere dingen onzichtbaar
blijven.
Discours wordt bepaald door de wetenschappelijke context (kennis), maatschappelijke
context (politiek, beleid) en onderwijs (wat krijg je mee op school).
Het is afhankelijk van de belangen die men heeft. Deze belangen veranderen gedurende de
tijd. Je kan het vergelijken met een spotlight, je ziet die persoon heel goed, maar het decors
verdwijnt naar de achtergrond. Als je de spotlight verplaatst zie je weer heel andere dingen.
Discours kan dus leiden tot beperkingen, je niet alles ziet en weet.
Praktijken/beleid ontstaan als gevolg van het discours. Degenen die de discours bepalen
hebben dus de macht in handen, de mensen met de kennis.
- Power produces practices in many fields, including education (…) determining how problems
are constitued, how people are classified and what are considered appropiate ways to shape
behaviour. Maar, zegt Foucoult, mensen zijn geen willoze wezens. Tegengeluid/tegenkracht
is altijd mogelijk. De mens zelf, heeft invloed op dit discours en hoe de algemene norm
verandert.
-
Het analyseren van macht relaties. Beter begrijpen van praktijken en ideeën rond de zorg voor jonge
kinderen, 3 thema’s die steeds terug komen:
- Moeder-kind relatie
- Ontwikkeling van het kind
- Relatie gezin en samenleving
‘wie zijn geschiedenis niet kent, is gedoemd ze te herhalen’
Kinderopvang begin 20e eeuw (hoofdstuk 1), gaat over Vlaanderen, echter wel veel overeenkomsten
met NL.
Vlaanderen, begin 20e eeuw
, Industrialisatie: veel mensen trekken naar de grote steden (urbanisatie), slechte leefomstandigheden
in de grote steden:
- Grote armoede
- Slechte huisvesting
- Slechte hygiëne
zeer hoge kindersterfte
vrouwen aan het werk, voornaamste reden is het schamele loon van de mannen aan te
vullen. Wordt iets lager wanneer het verbod op kinderarbeid wordt ingevoerd.
- Inspectie in Luik (1897): ‘In de meeste wijken zijn de huizen in deplorabele staat, zowel
bezien vanuit de toepassing van morele regels als van die van de gezondheid’.
Dit zorgt voor bezorgdheid, vanuit de middenklasse en overheid. Ze zijn bang voor sociale onrust, dat
de arbeidersklasse in opstand komt. En de slechte levensomstandigheden zorgen voor
gezondheidsrisico’s die ook voor de middenklasse en hogere klassen problemen oplevert.
Er ontstaat dus angst voor onrust, epidemieën en daling van het geboortecijfer. Door de daling van
het geboortecijfer komt het behoud van een sterke natie in gevaar. Er zijn minder arbeiders, maar
juist van de arbeiders is de burgerij afhankelijk.
De algemene opvatting is dat de hoge mate van kindersterfte wordt veroorzaakt door dat vrouwen
aan het werk gaan. Arbeidersvrouwen verwaarlozen hun kinderen, hun opvoedkundige taak en zijn
daarmee de bron van de potentiële onrust. Daarom vindt de overheid dat vrouwen moeten stoppen
met werken. Hoewel ze deze schuld toeschreven aan het werken van vrouwen, zeggen ze ook dat
kindersterfte voortkomt uit onwetendheid. Arbeidersklassen weten niet beter, hebben daardoor
slechte opvoedgewoonten, zie hieronder.
L’ignorance assasine: Onwetendheid over opvoedgewoonten: de arbeidersklasse gebruikt:
- Kunstmatige voeding niet genoeg geld voor kunstvoeding, kinderen krijgen het eten wat
over is (bv. aardappelpuree).
- Melk en spenen van slechte kwaliteit
- Kalmeringsmiddelen (ether en papaver) voor kinderen omdat zij te veel huilen (waarschijnlijk
door buikkrampen van de slechte voeding).
- Kinderen sterven door diarree en andere ziekte.
- Dit wordt dus losgeplaatst van de context waarin de moeders leven. Het wordt alleen
toegeschreven aan gebrekkige kennis, maar niet dat het praktische oplossingen zijn voor
slechte leefomstandigheden. Niet de schuld van te lage lonen van de vaders, maar de schuld
van de moeders die gaan werken en dus verantwoordelijk zijn voor de slechte
opvoedsituatie.
Zorgen om denataliteit (= dermate laag geboortecijfer dat de bevolking veroudert en niet in stand
gehouden wordt. Denataliteit kan leiden tot bevolkingsdaling, vergrijzing en ontgroening):
- Abortus en geboortebeperking. Arbeidersklasse wil minder kinderen, omdat ze anders niet
alle monden kunnen vullen.
- Wet verzekering tegen kindersterfte (1906) verzekeringen mogen niet meer uitkeren bij
het overlijden van kinderen. Dit laat zien wat voor wantrouwen er heerst vanaf hogere
klassen tegen de lagere klassen (alsof zij expres hun kinderen lieten sterven om meer geld te
krijgen).