Week 2
Hoofdstuk 2
Zelf: het geheel van psychologische processen, gedragingen, gedachten en gevoelens die
bepalen hoe mensen hun eigen persoon ervaren.
• Vanaf ongeveer 18 maanden
• Naarmate we ouder worden, wordt het zelf(concept) steeds complexer
Zelfkennis: ideeën en gevoelens die mensen over zichzelf hebben.
Zelfbewustzijn: het vermogen om expliciete zelfkennis op te bouwen veronderstelt dat je een
bepaalde mate van bewustzijn hebt van jezelf.
Zelfconcept:
Ø De inhoud van het zelf
Ø Onze kennis over wie we zijn
Ø Oftewel: het geheel aan zelfschema’s
o Hoge zelfcomplexiteit; gunstig bij stress, ander domein vangt falen op
Wat bepaalt het zelfconcept:
Ø Rollen; student, partner, voetballer, muzikant, roker
Ø Sociale identiteiten; nationaliteit, religie, sekse, leeftijd, seksuele geaardheid
Ø Ervaringen
Ø Vergelijkingen met anderen
Ø Hoe anderen ons beoordelen
Ø Cultuur
Individualistische cultuur – onafhankelijk zelfbeeld: manier om zichzelf te definiëren in termen
van eigen, interne gedachten, gevoelen en handelingen.
Collectivistische cultuur – onderling afhankelijk zelfbeeld: manier om zichzelf te definiëren in
termen van de relaties met andere mensen.
Zelfbewustzijn (self-awareness): de handelingen van het denken over onszelf. werd
onderzocht met de vlekkentest. Door je eigen reacties te observeren en aan te nemen dat
anderen net zo zijn als jij, leer je van alles over je omgeving. Ook stelt het mensen in staat
om hun gedrag af te stemmen op normen en idealen.
Ø Ought self: hoe we vinden dat ze zouden moeten zijn
Ø Ideal self: hoe we vinden dat ze zouden willen zijn
Verhoogd zelfbewustzijn zorgt ervoor dat mensen hun normen en waarden beter naleven.
Nadelige gevolgen zelfbewustzijn:
Ø Choking under pressure: onderbreken van gedragsroutines waardoor je slechter
presteert op automatische taken (autorijden, penalty’s nemen)
Ø Kan leiden tot angstige of depressieve gevoelens (niet voldoen aan het ideaal)
Publiek zelfbewustzijn: jezelf bekijken door de ogen van een denkbeeldig publiek à pubers
denken vaak over hoe hun gedrag overkomt etc.
Privé zelfbewustzijn: je aandacht is gericht op je eigen ‘binnenkant’ à pubers mijmeren over
wie ze zijn, wat ze voelen en wat het allemaal betekent.
Regulering zelfbewustzijn (externe hulp):
• Met anderen praten
• Mantra’s, opzeggen Weesgegroetjes, dansen om ritmische muziek
• Meditatie, yoga, bidden
• Drugs; XTC, alcohol, marihuana, LSD; maar tasten op langere termijn structuren aan
die zelfbewustzijn mogelijk maken
, Zelfkennis:
Ø Accuraat en inaccuraat
Ø Bewust en onbewust
Ø Cognitief en affecties (gevoelsmatig)
Bronnen van zelfkennis:
1. Introspectie: we kijken bij onszelf naar binnen
a. Levert met name kennis op over affectieve voorkeuren
b. Mensen zijn niet goed op de hoogte van innerlijke processen die leiden tot
bepaalde beslissingen/handelingen/inzichten (Nisbett & Wilson), het gebeurt
onbewust
i. Dit is functioneel à cognitief efficiënt
ii. Adaptieve onbewuste: het is cognitief efficiënt dat allerlei dingen
vanzelf en automatisch gaan
iii. Omdat alles onbewust gebeurt klopt niet altijd alles, dit betekent dat
onze expliciete, bewuste zelfkennis vaak leidt tot een verkeerde
inschatting van ons eigen gedrag (Milgram)
2. Zelfwaarneming/zelfobservatie: door ogen van buitenstaander naar jezelf kijken
a. Zelfperceptie-theorie van Bem: theorie die stelt dat wanneer onze attitudes en
gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze conclusies daarover baseren op
observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt
i. Op een objectiverende manier naar hun eigen gedrag te kijken en
daaruit hun persoonlijkheidseigenschappen af leiden
ii. Mensen doen dit vooral wanneer ze geen sterke gevoelens of
voorkeuren ervaren
3. Persoonlijke ervaringen en gevoelens
4. Vergelijking met anderen
a. Sociale vergelijkingstheorie (Festinger): idee dat we over onze eigen
vaardigheden en attitudes leren door onszelf te vergelijken met andere
mensen
i. Opwaarts of neerwaarts? Afhankelijk van zelfevaluatiemotief
Zelfschema: abstract stukje kennis over jezelf dat geassocieerd is met allerlei meer concrete
attributen en voorbeelden. Het ontstaat waarschijnlijk op basis van ideeën die je sinds je
vroege jeugd over jezelf hebt geleerd, maar het kan ook later ontstaan.
Zelfcomplexiteit: de manier waarop de verschillende zelfschema’s binnen het zelfconcept zijn
georganiseerd.
• Hoge zelfcomplexiteit; biedt bescherming tegen stress wanneer je negatieve
ervaringen opdoet omdat je die ervaringen binnen één zelfdomein makkelijker kan
afschermen van andere domeinen
* Barnum-effect/Forer-effect: neiging van mensen om vage en algemeen geldende
uitspraken over de eigen persoon te accepteren als rake, typerende omschrijving, zonder
zich te realiseren dat diezelfde omschrijving voor bijna iedereen opgaat à verklaart
paragnosten, astrologen etc.
Zelfwaardering: waardering/evaluatie over onszelf.
Ø Expliciete zelfwaardering: is wat mensen antwoorden als je vraagt over hoe ze over
zichzelf denken
Ø Impliciete zelfwaardering: gaat over de onbewuste associaties die mensen hebben
over zichzelf
Stabiliteit van zelfwaardering: kan stabiel met weinig fluctuaties zijn, of onstabiel met veel
schommelingen.