Samenvatting Politicologie
Week I: Nederlandse politiek
Andeweg, hoofdstuk 2:
In historisch opzicht zijn er drie mogelijke bedreigingen voor politieke stabiliteit in
Nederland: het ontbreken van een meerderheidspartij (waarmee het een land van
minderheden is), het bestaan van tenminste twee ideologische dimensies (wat
coalitieformatie vermoeilijkt) en de verzuiling.
De mate van verzuiling kan bepaald worden aan de hand van vijf criteria (Lijphart, 1971):
i. De rol van ideologie of religie in deze zuil;
ii. De grootte en dichtheid van het netwerk aan organisaties binnen de zuil;
iii. De cohesie van dit netwerk (m.b.t. bijv. coördinatie, overeenkomende directoraten);
iv. De mate van absentie van niet-verzuild sociaal gedrag;
v. De mate waarin verzuild gedrag en trouw wordt aangemoedigd door diens zuilelite.
De vijf vastgestelde zuilen (Katholiek, Protestants-Gereformeerd, Protestants-Hervormd,
Liberaal en Socialistisch) verschillen elk sterk in de mate van verzuiling, waarbij de
katholieken het sterkst verzuild waren.
Lijphart’s typologie van democratieën:
Ten aanzien van de massa
Niveau van de Overbrugging: Segmentatie:
elite kruisende sociale parallelle/samenvallend
scheidslijnen e sociale scheidslijnen.
Coöperatie Depolitised Consociational
democracy democracy
Concurrentie Centripetal Centrifugal democracy
democracy
1
,Een ‘stabiele democratie’ vereist zowel sociale homogeniteit (ten behoeve van stabiliteit)
alsook tenminste een kleine mate van onenigheid (ten behoeve van democratie). De theorie
van ‘cross-pressures’ verklaart deze ambiguïteit. Een sociale scheidslijn (en: ‘social
cleavage’) wordt hierdoor onderbroken. Een individu ervaart meerdere loyaliteiten, wat een
matigend effect heeft op politieke voorkeur, en dus politieke polarisatie tegenwerkt.
Voorbeeld: een protestant die lid is van een vakbond waar ook socialisten bijzitten.
In een verzuild sociaal systeem is hier geen sprake van; wat dus tot politieke instabiliteit zou
moeten leiden. Echter kan sociale heterogeniteit gecompenseerd worden op het niveau van de
elite, indien zij samenwerken zoals in het verzuilde Nederland. Een concurrerende elite in
combinatie met een gesegmenteerde samenleving leidt onvermijdelijk tot instabiliteit.
In een dergelijke ‘consociational democracy’ (segmentatie maar samenwerkende elites)
worden volgens Lijphart de volgende zeven regels gevolgd:
i. Politiek als serieuze zaak, geen spel;
ii. Instemming om het niet eens met elkaar te zijn (en: ‘agreement to disagree’);
iii. Top (‘summit’) diplomatie tussen elites;
iv. Proportionaliteit;
v. Depolitisering;
vi. Geheimhouding; en
vii. Het recht voor de overheid om te regeren, zonder overdreven storing van het
parlement of politieke partijen.
Deze zeven regels kunnen worden gereduceerd tot vier principes:
i. Minderheidsveto: bij gevoelige zaken voor minderheden wordt er niet doorgedrukt;
ii. Proportionaliteit: evenredige vertegenwoordiging (dus geen districtenstelsel, wiens
afschaffing een wens was van de liberalen);
iii. Autonomie in eigen kring;
iv. Meerderheidskabinetten.
2
,Ten behoeve van ‘zero-sum’ besluiten (geen zichtbaar verlies voor minderheden, dus minder
wrok bij latere besluitvorming) worden problemen gedelegeerd, gecompromitteerd of
proportioneel verdeeld. Indien dit niet mogelijk is (vb: abortus) wordt het maken van
besluiten op drie manieren ontweken, vaak in combinatie: uitstelling, depolitisering
(onschadelijk maken door technische argumenten) en verwijdering verantwoordelijkheid van
de overheid. Deze technieken worden gefaciliteerd door het institutionele raamwerk van de
Nederlandse politie.
Marxistisch kritiek op Lijphart: verzuiling is geen probleem waar de elite op moest
antwoorden door samen te werken, maar verzuiling was een strategie voor sociale controle
om hun eigen posities te bestendigen.
Na de oorlog begon het proces van ontzuiling, door een viertal redenen:
i. Afname rol van ideologie of religie binnen de zuil (ontkerkelijking);
ii. De hoeveelheid en grootte van niet-verzuilde organisaties namen toe;
iii. De cohesie binnen de zuilen nam af, doordat formele banden tussen organisaties
binnen de zuil waren afgebrand;
iv. Afname sociale apartheid. Te zien in open competitie in verkiezingen (individu) en
fusies organisaties (vb: VNO-NCW, CDA).
v. Verzuiling werd niet meer aangemoedigd door de elites.
Het ontzuilingsproces begon door emancipatie (onder toedoen van individualisering: afname
identificatie met sociale groep; grotere individuele bewustwording), het falen van elites
(marxistisch, m.b.t. sociale controle) en globalisering (toegenomen sociale en geografische
mobiliteit).
Een nieuwe sociale scheidslijn: etnische diversiteit. Autochtonen denken zeer verschillend
hierover. Een ‘allochtone’ of ‘islamitische’ zuil is onwaarschijnlijk, doordat men
georganiseerd is naar land van herkomst. Accommodatie vindt bijvoorbeeld plaats in
bestaande partijen.
3
, Het politieke systeem is veranderd, te zien in de nieuwe opgestelde politieke regels volgens
Pennings en Keman (2008):
i. Kritisch op de ambtenarij en politieke partijen;
ii. Conflict op bepaalde onderwerpen (vb: etnische minderheden, EU);
iii. Selectieve topdiplomatie;
iv. Polarisatie en one-issue partijen;
v. Politisering;
vi. Geheimhouding met een open imago;
vii. Selectieve politisering van de samenstelling van de overheid.
Nederlandse politiek wordt gekenmerkt als minderhedenpolitiek: niemand heeft een
meerderheid (anders gezegd: iedereen is een minderheid) en elke partij moet men anderen
samenwerken. Dit vereist samenwerking i.p.v. concurrentie door de politieke elite.
4