Dieetleer
Samenvatting
Handboek Diabetes Mellitus
Hoofdstuk 7. Voeding bij Diabetes mellitus
1. Inleiding
Wijze waarop patiënten met voeding en voedingsadviezen omgaan is een belangrijke factor voor
bereiken van goede glucosecirculatie.
Voedingsadviezen voor diabetes type 1 en type 2 komen grotendeels overeen. Maar wel andere
uitgangspunten:
- Type 1 voedingspatroon, koolhydraatverdeling en insulinewerkingsprofiel moet op elkaar
afgestemd zijn en is het van belang complicaties uit te stellen of te voorkomen.
- Type 2 bereiken en handhaven van gezond lichaamsgewicht, voldoende
lichaamsbeweging, en optimaal cardiovasculair risicoprofiel.
2. Doelstelling van de dieetbehandeling
Doelstellingen van de diabetesbehandeling
- Beperken acute klachten van hypo- en hyperglykemie
- Voorkomen of uitstellen van late complicaties (ten gevolge van micro- en macroangiopathie).
- Behoud of verbetering van kwaliteit van leven
Doelstellingen die met voedingstherapie kunnen worden bereikt:
- Optimaliseren bloedglucosewaarden
- Goede afstemming op bloedglucoseverlagende medicatie
- Optimaliseren lipidenprofiel en bloeddruk
- Volwaardige en leefstijdsadequate voeding
- Handhaven/normaliseren lichaamsgewicht en middelomtrek
3. Macronutriënten
3.1 Energie
Basale stofwisseling en lichamelijke activiteit (zoals ook bij gezonde personen). Overgewicht
toenemende insulineongevoeligheid of -resistentie, een verslechterde glucoseregulatie en verhoogd
risico op micro- en macrovasculaire complicaties. Vooral overmaat visceraal vet gerelateerd aan
insulineresistentie en dyslipidemie. Ook bij type 1 overgewicht geassocieerd met micro- en
macrovasculaire complicaties, insulineresistentie en verslechterende glucoseregulatie.
Gewichtsreductie bij BMI>25 of buikomvang mannen >102 en vrouwen >88.
, 3.2 Koolhydraten
Belangrijke bron van energie en zit in brood, aardappelen, pasta, rijst, peulvruchten,
melk(producten), groenten, fruit, suiker (bevattende middelen). Hoeveelheid koolhydraten in een
maaltijd is een belangrijke voorspeller van postprandiale glykemische respons. Koolhydraatarm op
langer termijn geen voordeel op glucoseregulatie.
Fructose leidt tot een minder sterke bloedglucosestijging dan glucose, maar in grote
hoeveelheden verhoogt het triglyceridengehalte en daarom wordt het afgeraden.
Sacharose (suiker) kan gewoon gebruikt worden mits diabetesmedicatie de mogelijke pieken in
bloedglucose kan opvangen (beter is dranken met zoetstof, maar niet suikervrije producten kopen).
Mensen die zelfregulatie toepassen (schema of pomp) kunnen hoeveelheid afstemmen op
hoeveelheid koolhydraten die zij gewend zijn te gebruiken.
Ultrakortwerkend insuline aan de hand van gebruikte insuline met de diëtist de eigen insuline-
koolhydraatratio bepalen.
De respons hangt niet alleen af van hoeveelheid koolhydraten maar ook van glykemische index (GI)
van het voedingsmiddel (maat voor effect op glucosewaarden, het is de toename van de
bloedglucosespiegel gedurende twee uur na consumptie van een product dat 50g koolhydraten
bevat). Lage GI (<55%) geeft minder snelle en hoge stijging van bloedglucosespiegel dan
voedingsmiddelen met hoge GI (>70%).
,Alleen wel nadeel is verschil in factoren zoals structuur, GI verandert dan.
Glykemische belasting (houdt rekening met portiegrootte) GI/100*aantal ingenomen grammen.
3.3 Voedingsvezels
In volkoren graanproducten, aardappelen, groenten, fruit en peulvruchten. Mensen met diabetes
lijkt een hoge vezelinname een gunstig effect te hebben op bloedglucoseregulatie en lipidenprofiel,
en daarmee risico op hart- en vaatziekten.
Advies 30-40 gram (met 1,5 liter drinken om obstipatie te voorkomen).
3.4 Zoetstoffen
Intensieve zoetstoffen (zoeter dan suiker) leveren geen energie en zijn (rekening houdend met
ADI) veilig te gebruiken. Het zijn acesulfcaam-K, cyclamaat, sacharine, stevia, aspartaam.
Extensieve (minder zoet dan suiker) worden gebruikt in speciale suikervrije producten voor
mensen met diabetes, maar voor mensen die gewicht willen verliezen niet zinvol aangezien ze meer
energie leveren dan intensieve zoetstoffen en vaak ook gebruikt in producten met veel verzadigd vet.
Het zijn sorbitol, xylitol, maltilol.
3.5 Vetten
20-40% mensen met gezond gewicht en bij overgewicht 20-35%.
Verzadigde vetten verhogen LDL en daarmee risico op hart- en vaatziekten maar hoge inname
vermindert insulinegevoeligheid.
Transvetten verhogen LDL en verlagen HDL.
Verzadigd vet (<10%) en transvet (<1%) zo laag mogelijk houden.
Je moet vooral op letten door welke producten deze vervangen worden onverzadigde vetzuren en
niet door koolhydraten onverzadigde heeft gunstiger effect op totaal/HDL-cholesterol.
Omega-3-vetzuren
Hogere inname EPA en DHA hangt samen met minder gevallen van fatale hartziekten en hartdood.
Advies 450mg visvetzuren per dag (dus tweemaal per week portie vis waarvan 1 vette vis). Voor
mensen die geen vis eten capsules EPA en DHA een alternatief.
Plantensterolen en -stanolen
Dagelijkse inname 2-3g (hoger geen beter effect) plantensterolen bij diabetes type 2 verlaging
opname cholesterol in darm. Berust op remming van cholesterolresorptie doordat de sterolen plaats
innemen van cholesterol in micellen van de darm.
Ze worden toegevoegd aan zuivelproducten en broodsmeersels en moeten dagelijks geconsumeerd
worden voor het beoogde effect (bij 6 boterhammen met smeersels genoeg).
3.6 Eiwitten
Minimaal 10en% dus 60g per dag voor mannen en 50g per dag voor vrouwen (0,8g/kg
lichaamsgewicht). Bij diabetes kan hoge inname wel schadelijk zijn voor nieren, dus max 20en%.
Voeding rijk aan dierlijk eiwit bevat vaak ook veel verzadigd vet en heeft daarom niet de voorkeur
boven plantaardig.
Diabetische nefropathie
Type 1 en microalbuminurie heeft eiwitreductie tot 0,8-1 een gunstige werking op hoeveelheid
eiwitverlies in urine. Bij type 1 en macroalbuminurie wordt de progressie van nierinsufficiëntie wel
vertraagd door eiwitbeperkt dieet van 0,8g/kg lichaamsgewicht.
,