H1. Driestappenaanpak in het sociaal werk
Stap 1: de persoonlijke archiefkast (PAK)
1e methodische stap die sw’er neemt is het verzamelen van info over de cliëntsituatie en
deze ordenen in de PAK (plussen en minnen inventariseren)
Om betrouwbare info te krijgen over/van de cliënt is een veilige basis v contact nodig
hierbij zet je non-directieve basismethode in
Door het tekenen vd PAK vd cliënt wordt elk aandachtsgebied voorgesteld als een ‘laatje’ vd
eigen archiefkast. Sw’er stelt voor om samen met cliënt orde te brengen in archiefkast dit
bevordert een proactieve en zelfregulerende houding bij de cliënt
Impactfactor = de invloed van life-events, de manier waarop we reageren en de steun die we
krijgen (3 aspecten)
1) life-impact is de positiviteit/negativiteit die iemand ervaart door 1/meer life-events
2) de eigen reactie die de life-events oproepen (“ik weet hier niet mee om te gaan”)
3) de ervaren steun tot dusver
Stap 2: Psychosociaal assessment (PSA)
Wanneer de plussen/minnen id cliëntsituatie in kaart gebracht zijn, probeer je samen met
cliënt de aanwezige behoeftegebieden tot in detail duidelijk te krijgen.
4 vragen om cliënt te helpen bij bewustwording van welke behoeften gerelateerd zijn aan de
knelpunten:
1. Reality testing: doet de cliënt uitspraken over eigen situatie waaruit blijkt dat de realiteit
vd eigen situatie onder ogen wordt gezien?
2. Gevoelens: spreekt de cliënt zich uit over wat een feeling-yes-gevoel (prettig) geeft en wat
een feeling-no-gevoel (minpunt) geeft?
3. Behoeften: welke onderliggende onvervulde behoeften ervaart de cliënt?
4. Wensen: vertaalt de cliënt de behoeften in wensen aan wie? (‘zou jij me willen helpen
met…’)
Methodische indicatiestelling = het onderscheiden + ontdekken vd meest passende
methoden in deze sw casus
PSA is bedoeld om aanwezige behoeften vd cliënt te matchen met mogelijke steunende
acties
Sw’er hebben 4 soorten praktijkmethoden in hun gereedschapskist:
1. Non-directieve basismethode: maakt vraaggestuurde hulp mogelijk, voorkomt
betutteling, cliënt staat altijd centraal, brengt bewustwordingsproces op gang
2. Individuele methoden: copinggerichte methoden om cliënt te helpen beter met
eigen behoeften om te gaan
3. Systemische methoden en macromethoden: supportgerichte methoden die het
sociale netwerk v cliënt helpen beter bij behoeften vd cliënt aan te sluiten
4. Casemanagementmethode: zorgcoördinatiemethode die helpt bij coördineren v
ingeschakelde zorgprofessionals
Stap 3: psychosociale interventie (PSI)
In deze stap wordt gewerkt aan het verminderen vd minnen en het versterken vd plussen
(uitvoeren van het bedachte plan)
Interventie = proces v informed consent (in goede samenwerking tussen cliënt & sw’er
doet sw’er een voorstel en met instemming v cliënt wordt er gewerkt aan behoeftevervulling
Bij PSI speelt de vraag: wat wil de cliënt? Wat zijn de doelen?
voor het behalen vd doelen is het antwoord op 2 vragen van belang:
1. Wat is het concrete doel dat de cliënt zichzelf stelt?
2. Welke wensen en verwachtingen heeft de cliënt wat betreft jouw rol als sw’er?
,H2. PIE-Empowermenttheorie (PIE-ET)
PIE = activeren vd kracht vd omgeving + persoon om kwaliteit van leven te behalen
Person-In-Environment (persoon in omgeving)
De PIE benoemt de 2 actoren (persoon + omgeving) die samen de verantwoordelijkheid hebben de
KvL te bewaken
bij een PIE mismatch blijven enkele levensbehoeften onvervuld en ontstaan er problemen omdat
de persoon + omgeving niet op elkaar aansluiten (bij mismatch spreken we van psychosociale stress)
‘bruikbare theorie’: theorie is bruikbaar wanneer het voldoet aan 2 functies; een bruikbare theorie:
1. geeft een verklaring vanuit een terugblikperspectief voor het ontstaan vd zorgen/problemen
waar cliënt meekomt (verklarende functie)
2. doet voorspellingen vanuit een vooruitkijkperspectief over mogelijke stappen vooruit, de
aanpak (voorspellende functie)
Scaling (bijv. 0 is geen stress en 10 is heel veel stress, welk cijfer geef je jouw stress?)
Verschillende vormen/meters van scaling om de balans op te maken vd vorderingen id cliëntsituatie
spanningsmeter: vaststellen hoe gespannen cliënt is op verschillende momenten sw contact
energiemeter: vaststellen hoeveel energie cliënt heeft op verschillende momenten in het
contact
voortgangsmeter: via een schaalvraag vaststellen hoe de cliënt de vooruitgang als geheel
inschat
Kwaliteit van leven (KvL) = einddoel van het sw en wordt ook als meetlat gebruikt om de effectiviteit
van sw te meten
Definitie: ‘het genieten van de vervulling van de natuurlijke levensbehoeften’. (wanneer er
voldoende levensbronnen (eten) zijn om je levensbehoeften (honger) te voorzien)
4 soorten levensbehoeften:
1. Bewustwordingsbehoefte (‘all you need is growing awareness’)
sw’er bevordert in goed contact met cliënt diens bewustwording vd behoeften in eigen leefsituatie.
Cliënt kan zich als persoon ontwikkelen en groeien wanneer er een zeker bewustzijn is vd aanwezige
behoeften die als ze vervuld zijn de KvL laten stijgen.
2. Veiligheidsbehoefte (‘all you need is safety’)
drie soorten:
1. behoefte aan fysieke veiligheid (bio): er is gebrek aan zuurstof/water/slaap/warmte/voeding
2. behoefte aan psychische veiligheid (psycho): er is gebrek aan psych. veiligheid door beangstigende
ervaringen
3. behoefte aan sociale veiligheid (sociaal): er is gebrekkig onderdak/werk/geld
Survivalstress ontstaat als deze biopsychosociale veiligheidsbehoeften onvoldoende vervuld zijn,
tijdens deze stress gaat men bijna ‘automatisch’ op zoek naar vervulling vd behoeften (fight-flight-
freeze-reflex komt op gang)
3. Affectieve behoefte (‘all you need is love’)
drie soorten:
1. behoefte aan emotionele nabijheid: behoefte aan respect, zorg, liefde, erbij horen.
2. behoefte aan creatieve expressie in de vorm van muzikale, kunstzinnige uitingen bij moeilijk te
uiten innerlijke ervaringen
3. behoefte aan afronding: waardig afscheid bij onaffe ervaringen.
,Affectieve stress ontstaat wanneer deze sociale behoeften (nog) niet vervuld zijn. Hierbij gaan we
‘instinctief’ op zoek naar emotionele troost en expressie en vormen van afscheid nemen.
4. Zelfbepalingsbehoefte (‘all you need is helping perspectives’)
drie soorten:
1. behoefte aan realistische informatieverwerking: gebrek aan inzicht, overzicht, effectieve
probleemoplossing
2. behoefte existentiële (her)oriëntatie: gebrek aan zingeving en identiteit door gebrek aan onder
woorden brengen, het gevoel deel te zijn van groter geheel
3. behoefte aan competentie en invloed: gebrek aan assertieve vaardigheden (sub assertief en
agressief gedrag)
Mentale stress ontstaat wanneer de zelfbepalingsbehoeften onvoldoende vervuld zijn. We gaan
vanuit ons verstand op zoek naar helpende perspectieven en naar het omzetten v gedachten in
helpende verhalen en assertief gedrag.
Satisfiers = een voorziening die een levensbehoefte adequaat vervult, kan id vorm van
product, activiteit of symbool (bijv. water bij dorst, nabijheid bij behoefte aan troost)
Pseudosatisfiers = (‘schijbare’ satisfiers) worden voorgesteld als effectieve satisfiers, maar
zijn eigenlijk aangeprate, ineffectieve consumptiesatisfiers. (‘neem een pil als je down bent’,
‘eet snoep om van het leven te genieten’)
3 KvL-factoren die samen de KvL bepalen en werkzaam zijn in elke cliëntsituatie
1. Impactfactor (+/-): geven transities je stress of kracht?
Gaat over impact v ingrijpende pos./neg. transities die tijdens de levensloop als up (+) of als down (-)
ervaren kunnen worden.
In de transitietheorie wordt gefocust op transities gedurende de levensloop, en niet op opzichzelf-
staande veranderingen. 3 fasen waar mensen doorgeen kunnen gaan wanneer ze een verandering
ervaren (wordt weergegeven in transitiecurve)
bewustwording vd transitie
afronden v oude levenshoofdstuk
opbouwen v nieuwe levenshoofdstuk
2. Copingfactor (+/-): hoe ga je ermee om?
De vraag die volgt: hoe gaat cliënt om met de transities die levenservaringen met zich meebrengen?
Locus of control: gevoel v invloed wat buitenwereld/jijzelf hebt op je leven (interne/externe locus)
, 3. Supportfactor (+/-) Hoe steunend is de omgeving bij het vervullen vd levensbehoeften?
sociale steun & geestelijke gezondheid:
Mensen die weinig sociale steun ervaren, hebben een grotere kans op mentale stoornissen en
suïcidale gedachten (bijv. depressieve klachten, PTSS) sterke sociale steun beïnvloedt de geestelijke
gezondheid positief
sociale steun & lichamelijke gezondheid:
Mensen met weinig sociale steun hebben groter overlijdensrisico door diversiteit van ziekten
Mensen met betere sociale steun hebben verhoogde overlevingskans
structurele steun ontleend aan voorzieningen:
Hoe ondersteunend zijn de omringende structurele voorzieningen?
Structurele steun = voorzieningen zoals organisatiebeleid, lokaal beleid, wetten, (mensen)rechten
Psychische conditie (KERN)
K: Controle ervaart de cliënt controle over zijn leven?
E: Eigenwaarde ervaart de cliënt zichzelf als waardevol iemand?
R: Rechtvaardigheid ziet de cliënt gebeurtenissen die hem zijn overkomen als (on)rechtvaardig?
N: Nu en toekomst ervaart de cliënt de toekomst als iets aanlokkelijks of helemaal niet?
3 soorten denken om onderlinge interactie vd beschreven KvL-factoren te begrijpen:
Systemisch denken
Biopsychosociaal denken
Circulair causaal denken
H3. De gereedschapskist van de sociaal werker: overzicht
Pragmatisme: filosofische stroming waarin focus ligt op het verbinden van de praktijk met de
theorie (die niet los van elkaar liggen) 4 principes
1. Bruikbaarheid: de visie is dat kennis moet bijdragen aan een beter leven.
Het bruikbaarheidsprincipe helpt de sw’er bijdragen te leveren aan verbeteringen in het leven van
cliënten
2. Dynamisme: Dynamiek van wederzijdse beïnvloeding van individuele cliënten in cliëntensystemen
en de buitenwereld
3. Pluralisme: Pluralistisch principe benadrukt dat de werkelijkheid uit meer waarheden bestaat en
dat aangesloten moet worden bij de werkelijkheid vd cliënt
4. Scepticisme: scepticismeprincipe helpt de sw’er te werken vanuit een persoonlijke professionaliteit
van voortdurend onbevangen insteken op een nieuwe clientsituatie, op maatwerk leveren, op
heuristisch sociaal werk (dat wil zeggen: steeds een theorie op maat vd casus maken)
Dialectisch existentialisme: filosofie die kritisch staat t.o.v. regierol vd maatschappelijke
context, maar ook t.o.v. regiel van individu. Houdt zich bezig met de crises in menselijk
bestaan, vragen over zingeving en vragen die ontstaan wanneer sprake is van grote verliezen.
Principes (6)
1. Persoonlijke keuzevrijheid & verantwoordelijkheid: zelfredzaamheid v mensen bevorderen en hen
verantwoordelijk laten nemen voor hun leven
,2. Ontologie: levenscrises en verlies leiden tot wezenlijke existentiële vragen
3. Samenhang tussen het persoonlijke/individuele en het sociale/collectieve:
Individu plaatsen in brede maatschappelijke context v klasse, ras, etniciteit, sekse of leeftijd;
maatschappelijke instanties verantwoordelijkheid laten nemen voor het faciliteren v individuele
geluk
4. Kritische opstelling: stoppen/verminderen v discriminatie en onderdrukking, die de menselijke
realiteit geweld aan doen, ontmenselijken
5. Onzekerheid: onzekerheden in het werk van sw’ers id alledaagse moerassige laaglanden in
contrast met de theoretische abstracte hooglanden
6. Dialectisch redeneren: verandering en conflict, als terugkerende these en antithese die elkaar
overstijgen in synthese
20 sociaalwerkmethoden:
De gereedschapskist bestaat uit 1 non-directieve basismethode (NDB) en 19 directieve methoden.
directieve methoden helpen alleen in combinatie met de NDB
Onder NDB wordt de methode verstaan die het ontwikkelen, onderhouden en afronden van een
positieve werkrelatie tussen sw’er en cliënt mogelijk maakt
Individuele sw-methoden: empoweren vd copingfactor
In het cliëntverhaal is duidelijk geworden (adhv NDB) welke specifieke individuele behoeften de
cliënt heeft. Nu gaan we verder in op de coping. Hoe adequaat gaat cliënt om met aanwezige
survival-, affectieve- en zelfbepalingsbehoeften.
Doordat sw’er zowel knelpunten id zelfzorg als de kracht vd cliënt in kaart brengt, wordt er al een
constructief proces op gang gebracht. Kracht vd client wordt versterkt door waardering op te
brengen (empoweren) voor diens doorzettingsvermogen tot dusver.
Systemische methoden en macromethoden: empoweren vd supportfactor
Wanneer duidelijk is welke individuele methoden mogelijk zijn voor het verbeteren vd coping, is de
vraag welke methoden beschikbaar zijn voor het verbeteren vd support vanuit omgeving.
hoe staat het met de kwaliteit vd sociaalnetwerksteun? = de vraag bij iedere client
Bij het maken van een PSA kan er op het overzicht vd PAK (getekende archiefkast) de support vanuit
het sociale netwerk in kaart worden gebracht.
Methodisch profiel als standaard; 2 redenen waarom wordt gesproken v ‘methodisch profiel’ ipv
‘methodisch protocol’
1. SW is vooral een praatberoephandelingen v sw’er zijn meestal verbaal. Verbale
handelingen lenen zich voor ideaalbeschrijvingen maar niet voor vaste toepassingsvorm id
praktijk
2. Toepassing vd methode hangt sterk af vd situatie vd client. Toepassing id praktijk is
afhankelijk vd psychische toestand v client en daardoor minder sterk te protocolliseren.
De aard + opbouw van methodische profielen
Methodisch profiel = beschrijving vd afzonderlijke kenmerken van een methode (volgens de
op dat moment heersende inzichten in die methode):
1. Begripsafbakening en toelichting
2. Historie
3. Doelen
4. Indicaties
, 5. Contra-indicaties
6. Technieken
7. Sociaalwerkresultaat
8. Evidence
9. Valkuilen
10. Literatuur
Methodische profielen sociaal werk
Sociaalwerkmethode: verzameling v specifieke technieken die door een sw’er worden uitgevoerd
om stress v client te verminderen. (= dus alle methodische handelingen)
Doelstellingen
Profielen kunnen de volgende doelen hebben:
- kwaliteit van hulpverlening toetsen, bewaken en bevorderen
- adequaat inwerken van nieuwe collega’s
- (onderwijs): aanleren van handelingen
- definiëren van taken en verantwoordelijkheden
Structuur
Elk profiel is opgebouwd uit items. Onder de items wordt benodigde info geordend, zodat die voor
gebruiker makkelijk terug te vinden is. Items zijn:
naam vd methode: uit de naam blijkt welke methodische handeling het profiel beschrijft
begripsafbakening en toelichting: beschrijving vd methode met uitleg v betekenis vd termen
historie vd methode: belangrijke grondleggers etc.
doelen: methodische handeling die moet worden bereikt
indicaties: de reden waarom, of situatie waarin, een methodische handeling kan of mag
worden verricht
contra-indicaties: reden waarom, of situatie waarin, een methodische handeling niet kan of
mag worden verricht
technieken: geheel v handelingen dat nodig is om doel te bereiken
sociaalwerkresultaat: betreft effecten vd methode
evidence: in hoeverre wetenschappelijke bewijzen bestaan voor de effectiviteit vd methode
valkuilen: mogelijke fouten die sw’er kan maken bij toepassing vd methode
Uitgangspunten
Specifieke kenmerken vd opbouw van elk methodisch profiel:
- voor elke methode is afzonderlijk profiel opgebouwd
- bij formulering is uitgegaan v iemand die de handeling nog niet eerder heeft uitgevoerd
- formulering vd technieken wordt gevolgd door een praktijkvoorbeeld
- formuleringen zijn kort + duidelijk
Verantwoording
Elk theoretisch profiel is id praktijk getoetst door deskundigen. Elk profiel is tot stand gekomen op
basis van beschikbare vakliteratuur en deskundigheid op de werkplek.
H4. Non-directieve basismethode
, De non-directieve basismethode (NDB) wordt gebruikt om de client bewust te maken vd
onderliggende levensbehoeften om zo uit te komen op een hulpvraag. Dus om de PAK en voor een
deel ook de PSA vast te stellen.
NDB is gebaseerd op:
Rogeriaanse counseling = de methode waarbij de werkrelatie tussen de hulpverlener en de
client centraal staat. Adequate hulp is alleen mogelijk vanuit non-directieve benadering
(geen sturende sw’er maar vanuit de client zelf)
→vernoemd naar Amerikaanse psycholoog Rogers (grondlegger vd luisterende
gesprekstechnieken)
Narratieve of constructivistische methode
→gaat ervanuit dat het levensverhaal vd client geen toevallige verzameling v feiten is.
Verhalen helpen ons bewust te worden van onze geschiedenis. ‘start where the client is’
wordt concreet wanneer een sw’er iemand zijn/haar verhaal laat doen.
Social casework
Client wordt ertoe aangezet zijn zelfredzaamheid te versterken. Social casework probeerde
te breken met de betuttelende hulp door charitas en kerken, door uit te gaan van
gelijkwaardige relatie tussen sw’er en client.
NDB stimuleert de client om:
Zelfonderzoek te doen
Aandachtsgebieden te inventariseren
Knelpunten en blokkades te lokaliseren
Zichzelf beter te leren kennen
Zichzelf te respecteren
Eigen kracht te analyseren
Regie te nemen over het eigen leven
Inzicht in eigen hulpvraag en wensen te krijgen
Cliëntgerichte grondhouding bestaat uit:
1. Congruentie (echtheid)
→hiervoor moet je als professional eerlijk zijn voor jezelf en allerlei gedachtens/gevoelens
m.b.t. client toelaten en nagaan wat je er evt. in het contact mee kan doen (bijv. wat is dit
een lastige man)
Congruent blijven door op sensitieve wijze te luisteren, zonder overspoeld te raken door
gevoelens vd client. Je helpt de ander niet met medelijden, je hoeft zelf niet mee te lijden.
2. Empathie (inlevingsvermogen)
‘de wereld even zien door de ogen vd client’, de client laten merken dat je hem aanvoelt en
dat je begrijpt wat er in hem omgaat.
3. Onvoorwaardelijke positieve aandacht
De client accepteren zoals hij is, op een niet-veroordelende manier.
NDB-methode geeft handen +voeten aan clientgerichtheid + de non-directiviteit met een aantal
gesprekstechnieken, 2 hoofdindicatiegebieden voor het inzetten van die technieken zijn:
Behoefte aan ordening + structuur bij de client (‘ik zie geen begin en geen eind meer’)
Existentiële vragen (betreffen de manier waarop iemand in het leven staat bijv. ‘waarom ik?’)
Doelen NDB-methode
- client herkent de bronnen van onrust +spanning (alg. doel)
- client ervaart minder negatieve spanning (alg. doel)
Specifieke doelen
- client heeft helderheid over eigen situatie