Samenvatting ‘Het veiligheidscomplex’ – Netwerksamenleving
1
,Inhoud
H1 – Veiligheidszorg en laatmoderniteit ................................................................................................. 3
H2 – Lokale veiligheidsnetwerken ......................................................................................................... 12
H3 – Burgerparticipatie en veiligheid .................................................................................................... 16
H4 – Bedrijfsleven en de aanpak van ernstige criminaliteitsrisico’s ..................................................... 20
H5 – Regulering van de publieke ruimte ............................................................................................... 23
H6 – Nieuwe toezichthouders in de publieke ruimte ........................................................................... 26
H9 – Veiligheidszorg als publiek goed ................................................................................................... 29
2
,H1 – Veiligheidszorg en laatmoderniteit
• Midden jaren ’90 concludeerden de vooraanstaande politiewetenschappers Bayley en
Shearing et al. dat in de ontwikkeling van criminaliteitsbeheersing en
rechtshandhaving in de meeste westerse landen een fundamentele breuk optrad.
Toekomstige generaties, zo meenden zij, zullen op ons tijdperk terugkijken als een
periode waarin het ene systeem van ‘policing’ eindigde en het vervangen werd door
een ander. Ook al lijken zij hiermee weinig oog te hebben voor de continuïteit die er
op dit terrein ook is en voor de diversiteit tussen verschillende landen, toch illustreert
deze opvatting dat de veranderingen die zich de afgelopen twee decennia hebben
voorgedaan in het veiligheidsbeleid en de veiligheidszorg door velen als ingrijpend
worden ervaren. ‘Veiligheidszorg’ is de zorg die overheid en particulieren delen om
voor de veiligheid zorgen van mens, dier en goederen, met inachtneming van de
wettelijke voorschriften en andere geldende regels, zowel preventief als repressief.
Laatmoderniteit en onzekerheid
• De overgang naar de laatmoderne samenleving die in de laatste decennia van de 20e
eeuw zichtbaar werd, is door Giddens geanalyseerd als het resultaat van drie al langer
lopende ontwikkelingen:
1. Proces van ‘globalisering’, waardoor activiteiten en gebeurtenissen die op
grote afstand van elkaar plaatsvinden, directer met elkaar verbonden raken.
2. Sociale activiteiten worden steeds meer losgekoppeld van hun lokale context
(‘ontlokalisering’), waardoor tradities aan gewicht verliezen en een
posttraditionele sociale orde ontstaat.
3. De ‘sociale reflexiviteit’ groeit, dit is de noodzaak voor mensen om steeds
meer te reflecteren op hun keuzes en handelingen. Hierdoor ontstaat er een
groeiende culturele pluriformiteit en fragmentering en een geleidelijk proces
van individualisering. Beck introduceerde de uitdrukking ‘keuzedwang’.
• Met deze ontwikkelingen verandert ook het sociaal vertrouwen van karakter. De
vertrouwensbanden waren eerst lokaal en persoonlijk, nu is dat op een meer grotere
afstand, zogenoemde ‘abstracte systemen’. Nooit werden zo veel tijd, aandacht en
deskundigheid besteed aan het verkrijgen van zekerheid en het bestrijden van risico’s.
Tegelijk is het vertrouwen in deskundigheid en interventie precair. Het lijkt zelfs dat
het op grotere schaal vergaren van risico-informatie en het vaststellen van telkens
weer nieuwe risico’s, evenals de uitgebreidere pogingen tot het voorkomen en
vermijden van risico’s uiteindelijk bijdragen tot het ontstaan van nieuwe
onzekerheden, zo vermeldde Giddens: ‘Living in a secular risk culture is inherently
unsettling, and feelings of anxiety may become particularly pronounced (…). They
concern anxieties generated by risk calculations themselves’.
• De drie ontwikkelingen en het wankele, abstracte vertrouwen dat daarmee gepaard
gaat, leiden ertoe dat de laatmoderne samenleving zich kenmerkt door onzekerheid en
een hoog besef van risico’s onder burgers. Mensen zouden geconfronteerd met een
‘ontologische onzekerheid’ in een wereld die hun lijkt te ontglippen.
• De processen van globalisering, ontlokalisering en groeiende sociale reflexiviteit
hebben ingrijpende gevolgen voor de economie van de westerse landen. Flexibiliteit
en mobiliteit in de productie en inzet van arbeid wegen zwaar en leiden tot nieuwe
onzekerheden. En verschuiving vindt plaats van een overwegend industriële,
manneneconomie naar een meer op dienstverlening en informatie gebaseerde
economie, met gevolgen voor maatschappelijke ongelijkheid en achterstand.
3
, • De ontwikkeling naar een laatmoderne samenleving heeft in veel westerse landen ook
consequenties voor de positie van de (centrale) overheid. De combinatie van een hoog
risicobesef, een groot beroep op de expertise van ‘abstracte systemen’ en tegelijk een
gebrek aan vertrouwen en hun capaciteiten, leidt ertoe dat het gezag en de legitimiteit
van de overheid in veel van deze landen sinds begin jaren ’80 aan vanzelfsprekendheid
hebben verloren. Onder druk van deze ontwikkelingen ontstaat er een ander politiek
klimaat, dat gevolgen heeft voor de positie van de nationale overheid. De taken en
verantwoordelijkheden gaan geheel of gedeeltelijk over naar andere partijen.
Onveiligheid als sociaal probleem
• Vaak wordt ervan uitgegaan dat de overgang naar een laatmoderne samenleving in de
meeste westerse landen gepaard gaat met een sterke stijging van criminaliteit en
onveiligheid, zeker in vergelijking met de naoorlogse periode. Door de groeiende
welvaart en grotere hoeveelheden consumptiegoederen is de gelegenheid tot
criminaliteit sterk toegenomen. Als gevolg van culturele fragmentering en
maatschappelijke individualisering hebben op vele terreinen normen en regels hun
duidelijkheid en gezag verloren. Dit stelt hogere eisen aan de zelfbeheersing en het
normbesef van burgers.
• Tegelijk zijn door de toegenomen mobiliteit en ontbedding van het sociale leven
informele of ingebouwde vormen van sociale controle en toezicht verdwenen of
hebben deels hun kracht verloren. Ook nieuwe vormen van sociale en economische
uitsluiting en onderklassevorming worden vaak aangewezen als factoren die hebben
bijgedragen tot een groei van de criminaliteit, vooral in de steden. Leden van de
nieuwe onderlaag, vooral jongens en jonge mannen, hebben in veel gevallen een
beperkte binding met de samenleving en zoeken hun eigen aanpassingsstrategieën die
hen in botsing kunnen brengen met de dominante samenleving en de daar gestelde
regels. Ook dit zou hebben bijgedragen tot een groei van de criminaliteit. Met de
komst van grote groepen migranten aan de onderkant van de Nederlandse samenleving
lijkt dit verschijnsel nadrukkelijker naar voren te zijn gekomen.
• Afgaande op politieregistraties is tussen 1960 en 2002 de criminaliteit in Nederland
sterk en onafgebroken gegroeid. Sinds 2002 is in zowel absolute als relatieve zin
sprake van een daling van de in Nederland geregistreerde criminaliteit. In vergelijking
met de jaren ’60 en ’70 is er nog steeds sprake van een hoog niveau van criminaliteit
en lijkt de typering van een ‘high crime society’ ook in de huidige situatie van
toepassing.
• Bevolkingsonderzoek, waarbij de omvang van de criminaliteit berekend wordt op
basis van slachtofferschap, biedt deels een ander beeld van de ontwikkeling van de
criminaliteit. Ook dit onderzoek geeft aan dat het relatief lage niveau van de jaren ’60
en ’70 nog niet bereikt is.
• Naast de kwantitatieve veranderingen treden in de onveiligheid ook kwalitatieve
ontwikkelingen op. De eerder genoemde maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de
individualisering, het meer mobiele en open karakter van de samenleving, de opkomst
van informatie- en communicatietechnologie en de verder globalisering, zijn daarin
vaak herkenbaar. Sommige van deze verschijnselen die ons nu als tamelijk ‘normaal’
voorkomen, kwamen in Nederland tot midden jaren ’60 niet voor, zoals
bankovervallen of georganiseerde bendes die zich bezighouden met wietplantages.
• Niet alleen de objectieve onveiligheid, maar ook de subjectieve, door burgers ervaren
onveiligheid bepaalt in hoeverre sprake is van veiligheid als sociaal probleem. Tot
ongeveer 1999 steeg over een lange periode het aantal Nederlandse dat zich (wel eens)
onveilig voelde. Sinds dat jaar neemt het aantal echter af.
4