Fundamenten van de psychologie samenvatting
Brysbaert, 2014
1.1 Een definitie van psychologie
Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij
die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die
aan dat gedrag ten grondslag liggen.
Reden dat psychologisch onderzoek beter is door nauwkeurigere
registratie
1.2 Ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben
Plato en Aristoteles (Griekse filosofen) stelden vragen over het universum en de
mens. Antwoorden hierop hadden oorsprong binnenin de mens.
Plato zag onderscheid tussen de ware, onzichtbare wereld van onveranderlijke,
ideale vormen en de zichtbare, veranderlijke wereld rondom ons, die een
onvolmaakte afspiegeling is van de ware wereld. Observatie was minder
belangrijk, kennis kwam uit de menselijke geest zelf.
Aristoteles, had meer belang aan observatie. Bij echte kennis moest je uitgaan
van onwrikbare uitgangspunten – axioma’s. De ziel herkend deze intuïtief als
zelfevident. Dit herkennen heet demonstratie.
Hieruit kon op basis van menselijke rede de rest van de kennis afgeleid worden.
Wiskunde was ideale wetenschap, Vooral meetkunde.
De wetenschappelijke revolutie
Grieken en katholieke kerk delen de mening dat ware kennis gebaseerd is op
nadenken, intuïtief aanvoelen en goddelijke ingevingen.
16-17e eeuw kennisvergaring in Europa en zij stelden dat kennis gebaseerd is
op systematische observatie en actief ingrijpen in de wereld wetenschappelijke
revolutie.
Factoren die hierbij een rol hebben gespeeld zijn:
- Verminderde macht rooms-katholieke kerk (door reformatie)
- Herwaardering van handel en handenarbeid
- Uitvinding boekdrukkunst
- Ontdekkingsreizen
- Confrontatie van de westerse wereld met de islamitische en Chinese
beschavingen
- Oprichting universiteiten
- Periode van relatieve welvaart
De copernicaanse revolutie
Katalysator wetenschappelijke revolutie was dat de kalender niet meer klopte.
Belangrijke bijdrage voor de wetenschappelijke revolutie was het voorstel van
Copernicus dat de aarde niet het centrum van het heelal vormde (copernicaanse
revolutie).
Galilei publiceerde in 1632 boek waarin hij het copernicaanse model verdedigde
met een reeks observaties onderbouwde. Deels door de uitvinding van de
telescoop. Newton heeft dit uitgewerkt met wiskundige formules. Beginpunt van
fysica, 1ste natuurwetenschap. Kennis komt voort uit observatie en experimenten.
,Helmholtz (1821-1894) meette de snelheid van zenuwimpulsen in de
zenuwvezels, 30m p/s.
Donders ging na hoeveel tijd mensen nodig hadden om eenvoudige taken op te
lossen. Hij was een Nederlandse oogarts en heeft met dit onderzoek de basis van
de mentale chronometrie gelegd. Hij dacht dat mentale handelingen een
verwerkingstijd nodig hadden.
Mentale chronometrie is een techniek waarbij men de psychologische
processen in informatieverwerking probeert te achterhalen door te kijken
naar de tijd die mensen nodig hebben om allerhande taken uit te voeren.
Evolutietheorie
Charles Darwin (1809-1882) levende wezens zijn het resultaat van
aanpassingsprocessen aan veranderende omstandigheden. Darwin stelde dat
menselijk gedrag op dezelfde manier bestudeerd kon worden als diergedrag, en
dat mensen kenmerken geërfd hadden die ook bij dieren voortkwamen.
De evolutietheorie stelde dat de verscheidenheid aan planten en dieren
op de wereld het gevolg is van genetische variatie en natuurlijke selectie
door veranderende omstandigheden.
1.3 Het ontstaan van de psychologie
Descartes (1596 – 1650): dualisme, rationalisme, nativisme en een mechanische
kijk op de wereld. Franse filosoof en wiskundige wonend in Nederland.
Dualisme mensen bestaan uit twee onafhankelijke elementen: lichaam én
geest.
Rationalisme kennis is gebaseerd op de rede die door het toepassen van
logica nieuwe informatie afleidt uit bestaande.
Nativisme De mens heeft aangeboren kennis die het uitgangspunt vormt voor
alle andere kennis. Dit ligt in lijn met de kerk en overtuigingen van Plato en
Aristoteles.
Ook dacht hij dat het universum een machine is die wiskundig beschreven
kon worden. Het menselijk lichaam was een onderdeel hiervan en dus aan
de natuurwetten onderworpen.
Dus, volgens Descartes was het universum een complexe machine die op basis
van aangeboren kennis (nativisme) en de menselijke rede (rationalisme)
begrepen en door wiskundige formules beschreven kon worden, het menselijke
lichaam was een deel van de machine, maar dit geldt niet voor de menselijke
geest, die losstond van het lichaam en de natuurwetten (dualisme).
John Locke (1632-1704), grondlegger van het empirisme, komt kennis voort uit
zintuigelijke ervaringen die met elkaar geassocieerd worden.
Wilhelm Wundt (1832-1920) grondlegger wetenschappelijke psychologie. Bouwde
in Leipzig het 1ste lab voor psychologie. Introspectie vanuit binnenuit naar
eigen bewustzijn kijken.
Structuralisme stroming in de psychologie die o.b.v. introspectie de structuur
van het bewustzijn probeert te ontdekken.
Binet (1857-1911) heeft de eerste bruikbare intelligentietest gemaakt. Tevens
het begin van toegepaste psychologie.
Functionalisme stroming in de Amerikaanse psychologie. Psychologie was
om onderwijs te optimaliseren. Het functionalisme werd beïnvloedt door Darwin.
,Belangrijk persoon binnen Amerikaanse psychologie – William James (1842-1910)
Was de eerste die verkondigde dat het succes van psychologie zou afhangen van
de mate waarin psychologie praktische oplossingen kon bieden.
John Watson (1913) psychologie is alleen een natuurwetenschap als het een
wetenschap over het gedrag werd Behaviorisme psychologische stroming
waarin men het standpunt huldigt dat enkel observeerbaar, meetbaar gedrag het
onderwerp kan vormen van psychologisch onderzoek en theorievorming.
Positivisme beweging die ervan uitging dat natuurwetenschappen de meest
succesvolle manier is om kennis te genereren.
De behavioristen haalden bij de positivisten:
1. Theorieën baseren op directe observaties die door anderen kunnen worden
herhaald.
a. Concept honger: het aantal uren dat iemand niet gegeten heeft, bv.
24 uur, i.p.v. dat honger het gevoel is dat ontstaat wanneer een
persoon niet gegeten heeft
2. Onderscheid tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen
a. Onafhankelijke variabelen zijn karakteristieken van de situatie
bijvoorbeeld voedsel, die op de persoon of het dier inwerken en die
de onderzoeker kan manipuleren.
b. Afhankelijke variabelen zijn gedragingen van de persoon of dier,
bv. Leerresultaten, die de onderzoeker meet om na te gaan of het
onafhankelijke variabele effect gehad heeft.
c. Op basis van deze twee begrippen kon het behaviorisme
gedefinieerd worden als ‘de studie van de invloed van een stimulus
(onafhankelijke variabele) op de reactie van de persoon of het dier
(afhankelijke variabele)’
d. Het behaviorisme wordt dan ook vaak omschreven als een S-R-
psychologie: stimulus lokt respons uit.
3. Een wetenschappelijke theorie bestond uit het beschrijven van de precieze
relatie tussen de onafhankelijke en de afhankelijke variabelen, liefst als
wiskundige wet.
a. Voorbeeld: kracht is gelijk aan de massa maal de versnelling (K= M
x V)
Functionalisme de geest en het bewustzijn; behaviorisme het gedrag.
Freud (1856-1939) en het hermeneutische alternatief
Psychoanalyse belangrijke invloed op psychologie bewustzijn en gedrag zijn
zeer oppervlakkige fenomenen. Persoonlijkheidsverschillen en mentale
stoornissen hebben oorsprong bij onbewuste krachten.
Hermeneutiek onderzoeksmethode van de psychoanalytische therapeut
waarbij het gaat om het begrijpen van het verleden (traditioneel filosofisch), dan
om het wetenschappelijk onderbouwen.
1.4 De moderne psychologie: drie invloeden op het gedrag
Ontwikkelingen cognitieve psychologie
- Informatie wordt in de hersenen verwerkt en men kan de mechanismen
van de informatieverwerking blootleggen door gebruik te maken van
natuurwetenschappelijke methoden;
- Het psychische staat niet los van het lichamelijke, psychologische
eigenschappen hebben een erfelijk component;
- Mensen zijn sociale wezens die zich door andere laten beïnvloeden.
, Al het functioneren is het gevolg van drie invloeden:
- Een biologische;
- Een psychologische (of cognitieve);
- Een sociale.
Freud stelde een van de eerste theorieën over agressie op.
Mensen hebben twee aangeboren instincten:
o Eros (levensdrift/levensbehoud) en thanatos (doodsdrift/destructie).
Bewijs voor deze biologische visie:
- Mate van agressie verschilt per individu en is deels genetisch bepaald.
- Limbisch systeem: evolutionair oud deel van de hersenen dat
medeverantwoordelijk is voor de regulatie van emoties.
- Tot slot een hoog niveau van testosteron gepaard gaat met verhoogde
agressie.
Maximaal 50% van de variabiliteit tussen mensen aan genetische factoren
ligt, betekent dat de andere helft van de verschillen een niet-biologische
oorzaak heeft.
Onderzoekers nemen aan dat een herhaaldelijk gebruik van een agressieve
oplossingsstrategie de kracht van deze strategie versterkt tot ze door
gewoontevorming automatisch geactiveerd wordt.
Sociale invloeden op agressie.
- Kinderen uit gewelddadige gezinnen reageren vaker agressief dan
kinderen uit niet-gewelddadige gezinnen, omdat ze dit zo geleerd en
gezien hebben.
- Situationele variabelen verhogen de kans op agressie: frustratie,
provocatie, bedreiging, hitte, hinderlijk geluid, pijn, drank of drugs.
- Agressievere personen richten hun sociale omgeving in naar hun
handelswijzen
1.5 Onderzoeksmethoden in de psychologie
Psychologisch wetenschappelijk onderzoek dient repliceerbaar te zijn zodat
anderen het ook kunnen testen.
Een theorie is een samenhangend geheel van ideeën dat gebruikt wordt om een
fenomeen te verklaren. Formuleer een onderzoeksvraag via literatuurstudie.
Beschrijvend onderzoek/descriptief onderzoek
Probeert men in eerste plaats informatie te verzamelen over het onderwerp.
Resulteert in een beschrijving van wat er is.
Naturalistische observatie, soort beschrijvend onderzoek. Nuttige 1 ste stap in
onderzoek. Het gedrag wordt systematisch geobserveerd in natuurlijke context.
Onderzoekers noteren hoe vaak, wanneer en in welke context allerhande
gedragingen getoond worden. Deze gegevens zijn waardevol voor het uitbrengen
van adviezen die evidence-based zijn. Gebruikt door antropologen, ethologen en
onderzoekers die het menselijk gedrag bestuderen.
Nadeel is dat wanneer mensen weten dat ze geobserveerd worden, ze zich
anders gaan gedragen. Dit zijn reactieve gedragingen.
Onderzoeksmethoden