Chapter 21: Ideologies and Upheavals
Op het Congres van Wenen (1814 – 1815) besloten de conservatieve, aristocratische monarchieën van Rusland,
Pruisen, Oostenrijk en Groot-Brittannië, ook wel de Quadrupel Alliantie genoemd, hoe ze om zullen gaan met het
verloren gegane Frankrijk van Napoleon en de indeling van Europa die zou zorgen voor vrede en rust:
De Alliantie wilden oppassen met eventuele wraakacties van de Fransen en droegen geen
herstelbetalingen op aan Frankrijk.
Hoofdoelen van het congres:
Restauratie – Frankrijk mocht de grenzen behouden die zij in 1792 had verkregen tijdens het
eerste Verdrag van Parijs.
Legitimiteit – Terugkomst van het Ancien Régime: het huis van Bourbon, via Lodewijk XVIII.
Solidariteit – Wederzijdse bescherming van vorstelijke belangen tegen revolutionaire ideeën en
bewegingen.
De afgevaardigden van de Alliantie en enkele kleinere afgevaardigden hebben enkele zaken besloten
tijdens het Congres van Wenen, dat duurde van september 1814 tot juni 1815:
De Lage Landen unificeerde onder één Nederlands koningshuis om zo een sterker blok te vormen
tegen de Fransen.
Pruisen kreeg territorium van de Oostkant van Frankrijk als schildwacht van de Rein. Ook kreeg
het Saksen, alsook delen van hedendaags Duitsland aan de rand van Nederland.
Oostenrijk gaf gebieden in België en Zuid-Duitsland op, maar kreeg terug de gebieden Venetië en
Lombardije, voormalig Poolse gebieden en nieuw gebied aan de oostkust van de Adriatische zee.
Rusland kreeg het kleine koninkrijk Polen.
Groot-Brittannië verkreeg enkele koloniën van Frankrijk.
Napoleon ontsnapte echter van Elba, de honderd dagen, om vervolgens in 1815 verslagen te worden bij
de Slag van Waterloo. Daarna volgde het tweede Verdrag van Parijs, waarmee deze maatregelen officieel
van kracht werden. Daarbovenop moest het 700 miljoen Franc betalen en vijf jaar buitenlandse legers
toestaan in Frankrijk.
De vertegenwoordigers van de landen waren als volgt:
Oostenrijk – Klemens Von Metternich.
Groot-Brittannië – Robert Castlereagh.
Frankrijk – Charles Talleyrand.
Pruisen – Hardenberg.
Rusland – Tsaar Alexander I.
Klemens Von Metternich was de buitenlandminister van Oostenrijk van 1809 tot 1848:
Metternich geloofde dat liberalisme verantwoordelijk was voor het bloedvergieten van de afgelopen
eeuw. Hij gaf de middenklasse de schuld, welke volgens hem de onderste bevolkingslagen opruiden.
Het liberale gedachtegoed van nationale zelfbeslissing zou volgens Metternich gevaarlijk zijn voor het
multi-etnische Oostenrijk en Centraal-Europa. Voordeel van de multi-etniciteit was de grote bevolking
(groot leger en belasting), nadeel de mogelijke versplintering van verschillende nationaliteiten. Dit laatste
zou dor het liberalisme gesteund worden: iedere groep heeft recht op zelfbestuur.
De ideeën werden gesteund door de Ottomanen en Russen, beiden rijken die een geschiedenis van
expansie kennen en daardoor ook multiculturele rijken waren geworden.
Terwijl in Frankrijk en Amerika revoluties plaatsvonden, werkte Metternich, met Rusland, Oostenrijk en Pruisen
aan het bestrijden van liberalistische en revolutionaire gedachtes. Dit gebeurde via de Heilige Alliantie:
Was de eerste stap ter bestrijding van deze gedachten en werd gevormd in 1815.
Werd voorgesteld door de Russische tsaar Alexander I.
In 1820 zouden liberalen constitutionele monarchieën vestigen in Spanje en het Koninkrijk der Beide
Siciliën. Metternich en Alexander I besluiten via het Conferentie van Troppau steun te verlenen aan alle
autocratische regimes als zij bedreigd werden te vallen.
In 1821 zou Oostenrijk Napels binnenvallen en de macht terugbrengen aan Ferdinand I van de
Beide Siciliën.
In 1823 valt Frankrijk Spanje binnen en herstelt eveneens de koninklijke macht aldaar.
, Na de dood van Alexander I, nam Nicolas I het stokje van tsaar over. Op deze troonoverdracht volgde ook
revolutionaire protesten in 1825, welke snel onderdrukt werden.
Metternich had van het HRE, dat voorheen bestond uit meer dan 300 prinsdommen, 38 administratieve regio’s
gemaakt, geleid door Oostenrijk en Pruisen. Liberalen wenste echter de volledige unificatie en kwamen in
opstand. Oostenrijk en Pruisen kwamen daarom met de Decreten van Karlsbad in 1819 waarin stond dat de
naties binnen de Duitse Confederatie gehoorzaam diende te zijn aan het conservatieve model van Metternich en
liberale organisaties en ideeën te onderdrukken.
De conservatieve macht zoals Metternich deze voorzag was echter gelimiteerd:
Veranderingen in de monarchie in Frankrijk in 1830.
België dat van Nederland onafhankelijk wordt in 1831.
Revoluties in Zuid-Amerika, wat leidt tot de onafhankelijkheid van de Spaanse koloniën:
De opstand ontstond tijdens de Napoleontische Oorlogen, toen Frankrijk Spanje bezette in 1808
en de aristocratische macht afnam.
De creolen waren al langer kritisch over het Spaanse bestuur. Ze waren echter afwachtend uit
vrees voor sociale wanorder. Toen mestiezen eenmaal opstonden tegen Spanje, besloten de
creolen pas om ook mee te doen. Deze revolutie kwam dus van onderop.
De landen werden naar liberalistisch gedachtegoed ingericht.
Een van de opkomende leiders was Simón Bolívar, die Groot-Colombia (1819 – 1830) oprichtte. Hij
droomde van een geünificeerd, federaal Zuid-Amerika naar Amerikaans model.
José de San Martín was ook zo’n leider, die in 1825 de Spaanse controle wegnam.
Zuid-Amerika bleek moeilijk te unificeren door:
Het gebrek aan ervaring met een constitutie.
Een gebrek aan stemrecht bij vrouwen en de onderste laag van de niet-Creolen
De hieraan gerelateerde opkomst van politieke system geleid door caudillos (krijgsheren)
die slecht kleine gebieden konden beheren door hun beperkte militaire kracht.
De beginselen van het liberalisme – vrijheid en gelijkheid – waren geenszins verslagen met het Congres van
Wenen van 1815. Liberalisme stond voor representatieve regeringen, gelijkheid voor de wet en individuele
vrijheden (pers, meningsuiting, geloof, ed.).
Via de Amerikaanse Revolutie en deels via de Franse Revolutie werden deze ideeën gerealiseerd.
In Europa kon je het alleen vinden in Engeland met haar parlement en Frankrijk onder Lodewijk XVIII.
Liberalen steunde het idee van laissez faire, dat uitgaat van vrijhandel en geen overheidsbemoeienissen
in de economie. Een idee dat reeds in 1776 door Adam Smith was voorgedragen (vrijhandel kapitalisme).
Na 1815 komt ook steeds meet het idee van nationalisme op: mensen hebben een eigen identiteit dat zich
manifesteert door een gemeenschappelijke taal en geschiedenis, en zoekt naar een eigen onafhankelijke,
politieke staat.
Voor veel staten zou dit desintegratie betekenen, aangezien zij bestaan uit vele identiteiten. Voorbeelden
hiervan zijn Oostenrijk, Rusland en het Ottomaanse Rijk.
In tegenstelling tot voorgaande was er ook veel noodzaak naar unificatie, vanwege een gezamenlijke
identiteit, zoals het geval was in de Duitse- en Italiaanse staten.
Nationalisme werd aangewakkerd door urbanisering en het toenemende contact tussen mensen. Dit
benodigde één nationale taal, zoals in Frankrijk, waar allerlei kleinere streektalen gesproken werden.
Naties zijn nieuwe creaties. Natiestaten werden daarom in de 19 e eeuw gezien als imagined communities.
Nationalisme zou leiden tot een wij-zij gevoel, met als gevolg een gevoel van nationale superioriteit.
Meer radicaler dan het liberalisme en nationalisme was het socialisme. Dit was een kritische kijk op het
opkomende individualisme (door hen gezien als een gevolg van industrialisatie en het laissez faire beleid) en
fragmentatie van de gemeenschap. Zij bepleitten meer sociale gelijkheid, economische planning en
staatsregulering voor eigendommen. Voorbeelden van socialisten zijn: Henri de Saint-Simon, Charles Fourier,
Robert Owen, Pierre-Joseph Proudhon en Louis Blanc.
,Vanuit het oogpunt van Karl Marx hebben bepaalde klassen de anderen altijd al uitgezogen. Na de komst van de
industrie werd deze maatschappelijke kloof zichtbaarder in de vorm van de bourgeoisie (middenklasse) en
het proletariaat (werkende klasse). Twee kernpunten
Economisch: winst was loon gestolen van de werkenden, wie onderdrukt werden in de fabrieken.
Geschiedenis:
Geschiedenis is patroonmatig met een uiteindelijk doel (Hegel).
Net zoals de bourgeoisie over de feodale heersers triomfeerde na de Franse Revolutie, zou het
proletariaat de bourgeoisie omverwerpen na een revolutie.
Een systeem waarin iedereen aan elkaar gelijk is zou volgen: het communisme.
Marx zou het boek ‘Das Kapital’ schrijven en samen met Friedrich Engels het ‘Communistisch Manifest’ in 1848.
De Romantiek zou in 1790 opkomen in Europa en rond 1840 plaatsmaken voor het realisme:
De Romantiek is een artistieke beweging dat onderdeel uitmaakte van de revolutie tegen het classicisme
en de Verlichting en gekenmerkt wordt door emotionele uitbundigheid, ongelimiteerde fantasie en
spontaniteit, zowel in de kunst als het echte leven.
Waar mensen uit de Verlichting kozen voor wetenschappelijke methodes kozen mensen uit de Romantiek
voor intuïtie en nostalgie.
De Romantiek had veel waardering voor de natuur en uitte dit in de kunst.
De Romantiek zag het universum als organisch en dynamisch, waar de Verlichting het zag als mechanisch
en statisch.
Een bekende literaire stroming binnen de Romantiek was die van ‘sturm und drang’ in de jaren 1770-80.
Ook sprookjes, zoals die van de gebroeders Grimm, waren typerend voor de Romantiek.
In de muziek zijn Chopin en Beethoven de meest bekende namen wat betreft de Romantiek.
Griekenland, Groot-Brittannië en Frankrijk bestreden op eigen wijze al voor 1815 het conservatisme:
Griekenland –
Was sinds de 15e eeuw al onderdeel van het Ottomaanse Rijk.
Ondanks de succesvolle onderdrukking van revolutie in Spanje en het Koninkrijk der Beide Siciliën,
lukte het in de jaren 1820 wel in Griekenland.
De opstand startte in 1821 onder leiding van Alexander Ypsilanti.
In eerste instantie waren de Europese grootmachten, en vooral Metternich, tegen de opstand,
maar onder publieke druk verklaarden zij uiteindelijk toch hun steun aan de rebellen.
Als de Ottomanen een verzoek tot wapenstilstand weigeren, zenden de Britten, Fransen en Russen
in 1827 hun vloot naar Navarino waar ze de Ottomaanse vloot verslaan.
In 1827 zou Rusland ook Roemenië binnenvallen, dat ook onder de Ottomanen viel, en maakte
hier een Russisch protectoraat van.
In 1830 maakten de Britten, Fransen en Russen Griekenland onafhankelijk en maakten een Duitse
prins koning in 1832.
Groot-Brittannië –
Tijdens de Napoleontische oorlogen konden de Britten geen graan importeren vanuit Oost-
Europa. Hierdoor stegen de prijzen voor burgers en namen de inkomsten voor aristocraten toe.
Na de oorlog daalde de prijzen weer en profiteerde iedereen daarvan, behalve de aristocraten. Via
de Corn Laws van 1815 verbood de important van buitenlands graan waardoor de prijzen hoog
bleven.
In 1819 keurde het parlement de Six Act goed, wat pers censureerde en (religieuze)
samenscholingen verbood. Dit leidde tot protesten in Manchester die door de cavalerie werd
neergesloten en tegenwoordig bekend staat als de Slag van Peterloo.
In de 1820’s geeft de regering grotere economische vrijheid, gelijkheid voor katholieken en stond
gelimiteerde invoer van graan toe. Door de hervormingen drong de middenklasse aan op
hervormingen, zij wilden grotere zeggenschap in politiek. Als reactie hierop kwam er in 1832 de
reform bill, waarmee geïndustrialiseerde gebieden een stem kregen in het parlement.
De hervormingen gingen sommigen nog niet ver genoeg. Zij eisten stemrecht voor alle mannen.
Het parlement verwierp dit voorstel tot drie maal toe, namelijk in 1839, 1842 en 1848.
, In 1845 mislukt de oogst in Ierland, wat tot prijsstijgingen in Engeland leidt. Velen opperen dan
ook de afschaffing van de Corn Laws, wat dan ook gebeurt in 1846. Vrijhandel zou hierna een
heilig dogma worden in Groot-Brittannië.
De periode van 1845 tot 1815 staat in Ierland bekend als de Grote Hongersnood. Dit bracht twee
gevolgen met zich mee:
Anti-Engels sentiment én Iers nationalisme.
Migratie uit Ierland (vooral naar de VS en Canada), hogere huwelijksleeftijden en derhalve
een dalende bevolking.
In 1847 wordt de Ten Hours Act ingevoerd, wat betekent dat een werkdag nog maar maximaal
tien uur mag zijn, zowel voor mannen als voor vrouwen.
Frankrijk –
Het constitutionele handvest van Lodewijk XVIII garandeerde de restauratie van de Bourbons in
1814 en was in principe een liberale constitutie. Het creëerde een parlement met twee huizen, gaf
intellectuele en artistieke vrijheden, en beschermde de economische en sociale winst van de
middenklasse en de burgerij in de Franse Revolutie.
Na de 100 dagen van Napoleon opperde sommige om deze revolutionaire veranderingen
ongedaan te maken, maar Lodewijk XVIII hield ze in stand.
Zijn opvolger, Karel X (1824 – 1830), was meer conservatief en wenste terug te keren naar de
oude situatie.
Om support te genereren onder de bevolking voor zo’n verandering en om nationalisme aan te
wakkeren, viel hij Algerije aan in 1830. Na een lange oorlog, zou het uiteindelijk Frans grondgebied
worden in 1847. Dit markeerde de wedergeboorte van het Franse kolonialisme.
Als reactie op de succesvolle inval in Algerije trok Karel X het constitutionele handvest in. Wat hij
niet verwachtte gebeurde wel, namelijk dat er opstanden optraden in Parijs, waardoor hij moest
vluchten. Hierop werd zijn neef, Lodewijk Filips (1830 – 1848) op de troon gezet. Hij activeerde het
handvest weer. Tevens werd de blauw-wit-rood tricolor de nieuwe Franse vlag.
De gebeurtenis in Parijs verspreidde zich over Europa. Zo ook in Nederland waar België zich zou
gaan afscheiden.
Ondanks het blijven uitvoeren van het handvest, bleef de roep naar hervormingen onbeantwoord,
wat nog verschillende opstanden in gang zou zetten.
De Revolutie van Frankrijk op 22 februari 1848:
De mislukte oogsten, het weigeren van wetsvoorstellen, grote financiële schandalen en een gemeend
gevoel van stagnatie brachten Fransen van alle lagen van de bevolking bij elkaar.
Lodewijk Filips weigerde een leger op te roepen om de rebellen te bevechten en abdiceerde ten gunste
van zijn kleinzoon, Philippe. Het volk was echter klaar met de monarchie.
De Tweede Franse Republiek werd uitgeroepen en alle mannen verkregen stemrecht. De drieslag van
gelijkheid, broederschap en vrijheid werd weer de orde van de dag.
Binnen het revolutionaire kamp heerste twee dominante stromingen:
De gematigde liberalen van de middenklasse zagen algemeen kiesrecht als een concessie voor
gevaarlijke populistische krachten, dus zij waren fel tegen verdere ontwikkelingen.
De radicale republikeinen, die geïnspireerd werden door utopisch socialisten, wilden een
samenleving zonder armoede en misère ter been zetten.
Als compromis tussen de twee werden en nationale werkplaatsen opgericht, waar uiteindelijk niemand
tevreden mee zou zijn.
Tijdens de nieuwe verkiezingen in april verloren de republikeinen aanzienlijk. Twee republikeinen die wel
gekozen waren, waren:
Alexis de Tocqueville, een gematigde republikein die schetste dat het gematigd liberalisme en
radicaal socialisme gaan botsen na de verkiezingen.
Louis Blanc, de vertegenwoordiger van de werkende klasse.
De overheid zou Blanc echter afzetten, waardoor de vertegenwoordiging van de werkende klas wegviel.
Dit leidde tot een bestorming van de Nationale Vergadering door arbeiders Dit leidde tot gevaarlijke
nationale werkplaatsen die daarom door de overheid werden afgeschaft.