Sociale zekerheidsrecht
1
,Inhoudsopgave
1.3 en 1.4
2.1 tot en met 2.9 en 2.10.2 en 2.11
3.1 tot en met 3.7
4.2 en 4.3 35 blz
5.3 en 5.4 18 blz
6.1 tot en met 6.3.4
7.1 tot en met 7.5
9.1., 9.2. en 9.4
10.1 en 10.2
11.1 tot en met 11.5
13.1 tot en met 13.5
15.1 tot en met 15.6.4
2
,1 Inleiding
1.3 Recht op sociale zekerheid en overheidsverantwoordelijkheid
Sociale zekerheid impliceert een bepaalde overheidsverantwoordelijkheid. Het dragende beginsel
van aansprakelijkheid van de gemeenschap geldt nog steeds. De verantwoordelijkheid van de
overheid is terug te vinden in art. 20 Gw: het gaat hier om een sociaal grondrecht. De burger mag van
de overheid daarom een bepaalde inspanning verwachten. Er moet op worden toegezien dat er een
stelsel tot stand komt dat ons beschermt tegen de onzekerheden van het bestaan Er zijn echter geen
concrete normen voor de inrichting van het stelsel af te leiden. De CRvB zal het grondrecht niet snel
bestempelen als een ieder verbindend als bedoeld in art. 93 en 94 Gw: daarvoor is de bepaling te
vaag en onbestemd.
Waar burgers, werkgevers en werknemers zelf hun eigen bestaanszekerheid kunnen organiseren die
iedereen ten goede komt, is er voor de overheid geen noodzaak om in actie te komen. Kortom: het
recht op sociale zekerheid impliceert niet noodzakelijk een directe verantwoordelijkheid voor de
overheid, maar wel een eindverantwoordelijkheid voor de bestaanszekerheid van haar burgers.
1.4 Sociale zekerheid: publiek en privaat
1.4.1 Publieke sociale zekerheid
Sociale zekerheidsregelingen geven aanspraak op bepaalde prestaties. Indien deze aanspraak
rechtstreeks is gefundeerd op een publiekrechtelijke regeling, is sprake van een publieke sociale
zekerheid. De oudste tak hiervan is de sociale bijstand (1854), hoewel het om het absolute minimum
ging. Pas in 1964 werd deze armenzorg een echt recht op bijstand door de komst van de Algemene
bijstandswet.
Ook sociale verzekeringen hebben zich tot publieke regelingen ontwikkeld. De achtergrond hiervan
lag in de noodzaak om de deelname aan verzekeringen tegen bepaalde risico’s verplicht te stellen.
Burgers zijn dus niet vrij om te kiezen of zij meedoen aan het stelsel van sociale verzekeringen.
Voldoet men aan de gestelde voorwaarden, dan behoort men van rechtswege tot het stelsel.
Uitzondering: Zorgverzekeringswet (Zvw): hierbij is geen sprake van een verzekering van rechtswege,
hoewel er wel een verplichting tot verzekering bestaat bij een particuliere ziektekostenverzekeraar.
1.4.2 Private sociale zekerheid
Er is sprake van private sociale zekerheid als de aanspraak op een prestatie (uitkering of voorziening)
is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst. Denk hierbij aan verschillende
pensioenproducten of een fonds. Bij een broodfonds zijn zzp’ers aangesloten omdat zij niet verplicht
verzekerd zijn op grond van de Ziektewet (ZW) en Wet WIA zodat zij geen hoge premies hoeven te
betalen op de private verzekeringsmarkt.
Met privatisering van de publieke sociale zekerheid wordt bedoeld dat de sociale zekerheid steeds
meer naar het publiekrecht wordt overgeheveld.
- Het bekendste voorbeeld hiervan is de inkomensvoorziening bij ziekte. Sinds 1996 ontvangen
de meeste werknemers geen ziekengeld meer bij ziekte, maar hebben zij recht op
doorbetaling van loon(bezoldiging). Deze verplichting vloeit voor de werkgever voort uit de
arbeidsovereenkomst. Er wordt door de overheid wel een kader voorgeschreven: de
minimumomvang van de aanspraak is dwingend voorgeschreven: de werkgever mag niet
minder betalen dan 70% van het loon, en het eerste jaar niet minder dan het minimumloon.
- Ander voorbeeld: Zvw. De aanspraken op medische voorzieningen die deze wet biedt
bloeiten niet voort uit de wet, maar uit de overeenkomst die de burger afsluit met de
particuliere ziektekostenverzekering. De wetgever heeft wel randvoorwaarden gesteld: de
burger is verplicht zich te verzekeren voor de basisverzekering en ziektekostenverzekeraars
moeten iedereen zonder meer accepteren (acceptatieplicht).
3
, 1.4.3 Driepijlerstelsel
De eerste pijler wordt gevormd door het wettelijke socialezekerheidsstelsel. Deze laag wordt
aangevuld door aanspraken die de werknemer heeft ten opzichte van de werkgever (collectieve
sociale zekerheid). De grondslag van deze aanspraken is te vinden in de collectieve
arbeidsovereenkomst. Dit is de tweede pijler. De derde pijler is opgebouwd uit zuiver private
voorzieningen, denk bijvoorbeeld aan lijfrentepolissen en spaarregelingen.
De verdeling tussen de drie pijlers is relevant voor de rol van de overheid in het stelsel van sociale
bescherming. In de meest zuivere modelmatige benadering is deze rol beperkt tot het in stand
houden en uitvoeren van het wettelijke socialezekerheidsstelsel. Dit beeld moet echter worden
genuanceerd.
- Ten eerste is het mogelijk dat er ook private actoren in de eerste pijler actief zijn, denk aan
de loondoorbetalingverplichting voor werknemers bij ziekte. Ook kan werkgevers de
mogelijkheid worden geboden om uit het stelsel te treden zodat zij hun eigen
verantwoordelijkheid dragen. Zo’n opt-outmogelijkheid bestaat bijvoorbeeld in de Wet WIA.
De werkgever kan als eigenrisicodrager dan het arbeidsrisico zelf dragen de eerste 10 jaar.
- Ten tweede laat de overheid zich bepaald niet onbetuigd in de tweede en derde pijler. Een
voorbeeld hiervan is aanvullende pensioenen. Werknemers en werkgevers mogen hierover
afspraken maken, maar zodra de werkgever een toezegging heeft gedaan, krijgt deze te
maken met dwingende overheidsregulering die deels vastligt in de Pensioenwet. Hierin is ook
het toezicht door DNB geregeld en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kan
interveniëren: hij kan deelname aan pensioenfondsen verplicht stellen voor gehele
bedrijfstakken of beroepsgroepen.
- Naast marktreguleerder kan de overheid ook optreden als faciliteerder van sociale zekerheid.
Denk hierbij aan de situatie waarin spaarvormen fiscaal aantrekkelijk worden gemaakt door
de overheid. Hierbij wordt ook wel de term fiscale sociale zekerheid gehanteerd.
2 Het socialezekerheidsstelsel
2.1 Inleiding
Het stelsel van sociale veranderlijk en nogal ondoorzichtig nu het stelsel erg gevoelig is voor de
frequent wisselende politieke wind uit Den Haag.
2.2 Socialezekerheidsregelingen
Het stelsel van sociale zekerheid is het geheel van regelingen gericht op het bevorderen van
bestaanszekerheid en van de instanties die bij die regelingen als uitvoerder, toezichthouder of
rechter betrokken zijn. Er is een groot aantal socialezekerheidsregelingen. De volgende sociale
risico’s worden behandeld: ziekte, arbeidsongeschiktheid, werkeloosheid, ouderdom, overlijden,
kinderen en gezondheid(szorg). De meeste van deze risico’s vallen onder het ministerie van SZW,
daar waar het gaat om medische zorg en maatschappelijke ondersteuning vallen de risico’s onder het
ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS).
Onder de socialezekerheidsdefinitie vallen ook regelingen die het bestaansminimum garanderen,
zoals de Participatiewet en Toeslagenwet(TW). De Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen(AWIR) is een sociaal-fiscale kaderwet en biedt een eenvormig regime voor de vaststelling
en berekening van allerlei toeslagen die mindervermogende burgers kunnen krijgen, zoals de
zorgtoeslag, huurtoeslag, het kindgebonden budget en de kinderopvang.
2.3 Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen
Een veelgebruikte tweedeling van de socialezekerheidsregelingen is die in sociale verzekeringen en
sociale voorzieningen. De sociale verzekeringen zijn oorspronkelijk tot stand gekomen om
4