Opgroeien in het hedendaagse gezin par. 2.2 - 2.4, 2.8 - 2.9
2.2 gezinshistorische benaderingen en gebruik van historische bronnen
Er zijn drie benaderingen in het onderzoek naar de geschiedenis van het gezin met
verschillende uitgangspunten en verschillend gebruik van bronmateriaal.
- De demografische benadering: verzamelt en interpreteert kwantitatieve,
demografische gegevens en probeert hiermee een beeld te vormen van de leef- en
opvoedingsomstandigheden van ouders en kinderen. hierdoor wordt inzicht gekregen
in de gezinssamenstelling, huwelijks vorming, geboorte en sterfte.
- De affectieve benadering: geeft aandacht aan menselijk gedrag, persoonlijke
beleving en motieven door kwalitatieve bronnen zoals dagboeken, brieven,
schilderijen, kleding en speelgoed.
- historische maatschappijwetenschappen: beschrijft de invloed van
sociaaleconomische, cultureel-maatschappelijke en technologische ontwikkelingen
op veranderingen in het gezin. bijvoorbeeld wetgeving, erfrecht en gezags- en
eigendomsverhoudingen worden bestudeerd om de samenhang tussen
gezinsstructuren, individuele gedragingen en belevingen, sociale relaties en
maatschappelijke instituties te zien.
Een combinatie van de drie benaderingen zal een compleet beeld geven van het
gezinsleven.
Wel moet er altijd bedachtzaam gekeken worden naar de bruikbaarheid van een bron, zoals
kwantitatief - het aantal bewaard gebleven documenten - en het kwalitatief opzicht - de
leeftijd, geslacht, sociale en godsdienstige achtergrond van de auteur.-
Bronnen kunnen niet altijd even betrouwbaar zijn door de uiting van de normen van de
schrijver.
Bronnen kunnen geschreven zijn door de elite, wat niet representatief is voor de
ongeletterde volksmassa gezien deze vaak niet in staat was brieven achter te laten.
Hierover zijn vaak alleen sterfte- en geboortecijfers beschikbaar.
Er kan ook sprake zijn van grote regionale verschillen: door geografische of geologische
verschillen, verschillen in gebruiken, wetgeving en culturele gewoonten.
Vaak is ook niet duidelijk of er bij een bron sprake is van prescriptie: hoe men geacht werd
te handelen of descriptie: hoe er feitelijk gehandeld werd.
2.3: pedagogische stromingen: humanisme, verlichting, romantiek
De Griekse filosoof Plato wordt gezien als een van de eerste belangrijke, systematische
denkers over de opvoeding. Dit hoofdstuk richt zich op de geschiedenis van het gezin vanaf
de vroegmoderne tijd: 1450-1800.
, Het humanisme (1400-1650): een elitebeweging die werd gevormd door christelijke denkers
die de klassieke cultuur wilde revitaliseren. doel van het humanisme: ‘klassieke’ homo
universalis (=universele mens). er werd uitgegaan van de vrijheid van de menselijke wil, wat
recht tegenover de opvattingen van de reformatie, de kerkelijke beweging die leidde tot de
afscheiding van de protestantse kerk van de katholieke, stond. er bestond een
invidualistische benadering waarbij eergevoel zat en aangespoord werd door competitie
waardoor lichamelijke straffen overbodig werde. Er werd veel nadruk gelegd op leren.
theoloog en filosoof desiderius erasmus (1466-1536) word gezien als exponent van de
humanistische pedagogiek. synthese van klassieke cultuur en christelijke vroomheid, dit
laatste zag hij als doel bam de opvoeding (voor jongens uit de gegoede burgerij). erasmus
wilde kinderen zo vroeg mogelijk op school zien om te voorkomen tot slecht gedrag. ze
zouden natuurlijk verlangen hebben naar kennis en hun maakbaarheid. hij legde de taak van
het opvoeden bij de vader (erasmus sprak over zonen, dochters had hij het niet over), die
had in de middeleeuwen vooral bij de vrouw gelegen. een moeder zou volgens erasmus oog
moeten hebben voor de verzorging terwijl vader zorgde voor de karaktervorming. de
leerkracht had ook invloed op deze vorming van het kind. hij was sterk tegen de destijdse
manier van onderwijs waarin lijfstraffen en tuchting centraal stond. hij vond dat
nieuwsgierigheid en intrinsieke motivatie van de leerling belangrijk waren. erasmus ging
ervan uit dat het kind belast was met de erfzonde : de zondigheid die iedere mens volgens
de christelijke leer bij zijn geboorte heeft door de zondeval van adam en eva, en het kind dus
van nature neigde naar het kwaad, maar dat het kind gevormd en gekneed kon worden.
kinderen leren vooral door imitatie, dus is een goede opvoedomgeving volgens erasmus van
groot beland.
de verlichting (1650-1800): een intellectuele stroming die uitgaat van de menselijke rede als
criterium bij het zoeken naar de waarheid. dit kan de mens behoeden voor onwetendheid,
bijgeloof, onbeschaafdheid en armoede. ze zagen god als de schepper van alles, maar
sinds de schepping heeft hij geen invloed in het proces van de natuurwetten. god als
afzijdige schepper: deïsme. de mens moet dus vertrouwen op het eigen handelen en denken
en het eigen verstand: hier werd de mens gezien als van nature goed, dus zou dit mogelijk
moeten zijn.
Er moest een duidelijk opvoedingsdoel worden gecreëerd.
John Locke (1623-1704): engelse arts, natuurwetenschapper, filosoof en pedagoog.
Exponent van de verlichting. Zijn belangrijkste pedagogische verhandeling: ‘Some thoughts
concerning education (1693). hij schreef brieven aan een engelse vriend over de opvoeding
die zijn zoon kreeg door een tutor of gouverneur. hij laat vooral zijn medische achtergrond
met nadruk op de lichamelijke ontwikkeling en hygiënische verzorging achter in zijn werk.
zijn belangrijkste uitgangspunt is dat het kind ter wereld komt als een tabula rasa: een
onbeschreven blad. dit komt overeen met erasmus’ beeld van een ‘vormeloze klomp’ en met
jacob cats’ metafoor uit 1623: ‘een kind is als een wit papier, dus let op dit onnoosel dier;
want soo daer iemant quaet inprent, so is dat edel wit geschent.’
Locke ging uit van het verkrijgen van kennis door ervaring. Niet de afkomst, maar ook de
opvoeding telde volgens hem waardoor zijn ideeën niet alleen de elite aansloegen.
Locke: ‘god een bepaald karakter op de menselijke geest heeft gestempeld, dat …
misschien iets aangepast kan worden, maar dat nauwelijks volledig kan worden veranderd