Tentamen materieel strafrecht,
K2
Samenvatting leerdoelen week 1
Het materiele strafrecht regelt welk gedrag strafbaar is in Nederland.
Kenmerken van het strafrecht:
- Monopolypositie van de overheid om eigen richting tegen te gaan
- Verbod en tegengaan van eigenrichting
- Straf als vergelding of resocialisatie?
- Straf(recht) als ultimum remedium (=laatste redmiddel als het echt niet anders kan, gaan we
pas over op straffen)
Bronnen van het materiele strafrecht:
- Wet → Wetboek van Strafrecht en bijzondere strafwetten (o.a. WVW, WWM, Opiumwet)
- Jurisprudentie (voor de uitlegging van wettelijke bepalingen)
- Verdragen
- Rechtsbeginselen (o.a. legaliteitsbeginsel)
- Literatuur
Legaliteitsbeginsel: iets is pas strafbaar als daar een wettelijke grondslag voor is.
Grondbeginselen van het strafrecht:
- Nulla poena sine praevia lege poenali (= legaliteitsbeginsel)
Subregels:
o De straf moet berusten op een (voorafgaande) wet in formele zin (art. 1 Sv, art. 1 Sr, art. 17
Gw en art. 7 EVRM)
De strafbaarstelling zelf (strafbaarheid) kan ook in lagere wetgeving, maar dit moet
berusten op een wet in formele zin.
o Het verbod van terugwerkende kracht
De wet waarin iets strafbaar wordt gesteld moest er al zijn op het moment dat een
strafbaar feit werd gepleegd. Als pas later de wet wordt gemaakt, is deze niet van
toepassing op het gepleegde feit, want het heeft geen terugwerkende kracht (art. 1 lid
2 Sr).
o Bestimmtheitsgebot (lex certa)
Zekerheid dat er geen vage termen zijn. Als burger moet je meteen kunnen afleiden
wat er van je wordt verwacht.
o Het verbod van analogische interpretatie
De rechter moet zich strikt houden aan de letter van de wet. Wel moet hij meegaan
met de tijd, en soms dus een beetje aanpassen.
- Geen straf zonder schuld (je doet iets wat niet mag, maar je hebt daar een
rechtvaardigingsgrond voor)
o Verwijtbaarheid
o Onschuldpresumptie: verdachte wordt door onschuldig gehouden totdat schuld door de
rechter is vastgesteld (art. 6 lid 2 EVRM)
Onschuldig totdat tegendeel is bewezen
Straftheorieën:
,- Rechtvaardiging van de straf en bestraffing?
o Absolute theorieën → vergelding
Noodzakelijkheid van het opleggen van een straf, omdat er is gezondigd (vergelding).
o Relatieve theorieën → generale en speciale preventie
Niet gestraft worden omdat er gezondigd is (vergelding), maar om te voorkomen dat
iemand gaat zondigen (preventief).
Meer richting verharding en verzakelijking, maar ook preventie en mediation.
4 Materiële vragen (rechterlijk beslissingsmodel, art. 248-250 Sv):
1. Kan het tenlastegelegde bewezen worden?
o Zo niet, dan vrijspraak o.g.v. art. 352 lid 1 Sv
2. Is het tenlastegelegde/bewezenverklaarde strafbaar? (kwalificatievraag)
o Zo niet, ontslag van alle rechtsvervolging o.g.v. art. 352 lid 2 Sv.
3. Is de verdachte strafbaar (strafuitsluitingsgronden)?
Is het bewezenverklaarde wederrechtelijk?
Is het bewezenverklaarde aan schuld te wijten?
Strafuitsluitingsgronden
o Zo niet (dus verdachte niet strafbaar), dan ontslag van alle rechtsvervolging o.g.v. art. 352 lid
2 Sv.
4. Welke straf en/of maatregel moet worden opgelegd?
o Strafoplegging art. 351 Sv
In art. 352 Sv: gevolgen van de vragen
Bij strafuitsluitingsgronden, zul je geen straf krijgen, MAAR je kunt alsnog wel een maatregel
opgelegd krijgen, bijv. TBS
Samenvatting leerdoelen week 2
Delictsomschrijving = de omschrijving van een strafbaar feit in een wetsartikel. Hierin staan
bestanddelen (voorwaarden) waaraan voldaan moet worden om tot de delictsomschrijving te
komen. Met de elementen ‘wederrechtelijkheid’ en ‘schuld’ moet ook rekening gehouden worden.
Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid (schuld) zijn elementen wanneer deze niet in de
delictsomschrijving staan. De 3e vraag van art. 350 Sv: ‘’Is de verdachte strafbaar?’’ heeft betrekking
op de elementen wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid.
Als wederrechtelijk als bestanddeel in een delictsomschrijving is opgenomen, is dat zo omdat er
gevallen zijn waarin je wel het recht hebt om dit te doen. Bijv. vernieling is verboden, maar een
sloopgebouw heeft hier wel de bevoegdheid voor.
Gevolg als wederrechtelijkheid/schuld als bestanddeel is opgenomen i.p.v. element:
- Vraag 1 van art. 350 Sv: Is het tenlastegelegde bewezenverklaard?
- Wederrechtelijkheid en schuld moeten bewezen worden. Bij gebrek aan bewijs vrijspraak
o.g.v. art. 352 lid 1 Sv.
Schuld als element: schuld in de zin van verwijtbaarheid
Schuld als element is een uitwerking van "geen straf zonder schuld". In het arrest "Melk en water"
bepaalde de Hoge Raad dat voor elk strafbaar feit altijd een zekere verwijtbaarheid noodzakelijk is.
Het is aan de verdachte om gronden aan te voeren (en aannemelijk te maken) dat hij geen schuld
heeft aan de verboden gedraging: schulduitsluitingsgronden. Indien een beroep op een
, schulduitsluitingsgrond wordt aanvaard zal bij een ideaaltypische delictsomschrijving (waarin de term
"schuld" of een andere verschijningsvorm daarvan niet als bestanddeel van de delictsomschrijving
wordt gehanteerd) ontslag van alle rechtsvervolging volgen.
Schuld als bestanddeel: culpa
Culpoos delict: als schuld een bestanddeel is. Culpa vereist een zekere mate van onvoorzichtigheid,
nalatigheid of gebrek aan voorzorg. Kenmerkend in gevallen van culpa is dat een verdachte niet
willens en wetens de verboden handeling heeft gepleegd; hij heeft het niet gewild, maar is
onvoorzichtig geweest waardoor de verboden handeling tot stand is gekomen. Bij beoordeling van
culpa door de rechter moet altijd worden vastgesteld of een verdachte inderdaad onvoorzichtig heeft
gehandeld doordat hij niet aan een norm heeft voldaan. Die norm staat doorgaans niet in de
delictsomschrijving, maar zal voor culpa wel moeten worden vastgesteld.
Grofweg steunt culpa op twee pijlers:
- Men moest anders handelen (vermijdbaar, wederrechtelijk)
- Men kon anders handelen (verwijtbaar)
Als iemand die verdachte is van een culpoos delict zich met succes op een rechtvaardigingsgrond
beroept (= wederrechtelijkheid), krijgt de verdachte vrijspraak. Wederrechtelijkheid/vermijdbaarheid
is namelijk een onderdeel van culpa, wat in de delictsomschrijving staat. Aangezien niet voldaan is
aan de voorwaarden van de delictsomschrijving volgt er vrijspraak en geen OVAR
Het belang van het zorgvuldig opstellen van een tenlastelegging:
Alle bestanddelen moeten worden opgenomen in de tenlastelegging. Als dat niet zo is, kan de
rechter het feit niet kwalificeren. De tenlastelegging wordt dan wel bewezenverklaard, maar het
loopt mis bij de 2e vraag, de kwalificatievraag van art. 350 Sv. De rechter zal dan tot het oordeel
OVAR moeten komen o.g.v. art. 352 lid 2 Sv.
HIV-arrest: leer van redelijke strafrechtelijke toerekening van gedrag (van de Hoge Raad)
- Bestaat causaal verband tussen de door verdachte verrichte gedraging en het ingetreden gevolg?
- Kan het gevolg redelijkerwijs op grond van die gedraging aan verdachte worden toegerekend?
- Alternatieve causaliteit: Als een alternatieve oorzaak/alternatief causaal verband hoogst
onwaarschijnlijk is, mag je dit als rechter naast je neerleggen.
Criteria HIV-arrest:
1. De gedraging moet een onmisbare schakel (conditio sine qua non de ondergrens) kunnen
hebben gevormd in de gebeurtenissen EN
2. Het moet aannemelijk zijn dat het gevolg met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door
de gedraging van verdachte is veroorzaakt.
- Dit hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Hierbij worden de volgende
hulpmiddelen gebruikt:
o De gedraging moet naar haar aard geschikt zijn om het gevolg teweeg te brengen.
o Bovendien moet uit ervaringsregels blijken dat de gedraging heeft geleid tot het intreden
van het gevolg.
o Is aannemelijk geworden dat een alternatieve oorzaak hoogstwaarschijnlijk niet tot het
gevolg heeft geleid?
Samenvatting leerdoelen week 3
Het Nederlandse strafrecht kent 2 onvoltooide delictsvormen:
- Voorbereiding van een misdrijf, Art. 46 lid 1 Sr.
- Poging tot een misdrijf, art. 45 lid 1 Sr.