Samenvatting Educational Psychology – Anita Woolfolk (2015)
Inhoudsopgave
1. Learning, Teaching, and Educational Psychology
Part I: Students
2. Cognitive Development
3. The Self, Social, and Moral Development
4. Learner Differences and Learning Needs
5. Language Development, Language Diversity, and Immigrant Education
6. Culture and Diversity
Part II: Learning and Motivation
7. Behavioral Views of Learning
8. Cognitive Views of Learning
9. Complex Cognitive Processes
10. The Learning Sciences and Constructivism
11. Social Cognitive Views of Learning and Motivation
12. Motivation in Learning and Teaching
Part III: Teaching and Assessing
13. Creating Learning Environments
14. Teaching Every Student
15. Classroom Assessment, Grading, and Standardized Testing
Vertaling inhoudsopgave
1. Leren, onderwijzen en onderwijspsychologie
Deel I: Studenten
2. Cognitieve ontwikkeling
3. Het eigene, sociale en morele ontwikkeling
4. Verschillen tussen leerlingen en leerbehoeften
5. Taalontwikkeling, taalverscheidenheid en immigranteneducatie
6. Cultuur en diversiteit
Deel II: Leren en motivatie
7. Gedragsopvattingen van leren
8. Cognitieve opvattingen over leren
9. Complexe cognitieve processen
10. De leerwetenschappen en het constructivisme
11. Sociale cognitieve opvattingen over leren en motivatie
12. Motivatie bij leren en onderwijzen
Deel III: Onderwijzen en beoordelen
13. Leeromgevingen creëren
14. Lesgeven aan elke student
15. Beoordeling, beoordeling en gestandaardiseerde tests in de klas
1
,1. Learning, Teaching, and Educational Psychology (= Leren, onderwijzen en onderwijspsychologie)
1.1 Learning and teaching today
Educational psychology = studie naar ontwikkeling, leren, motivatie, onderwijzen en assessment
binnen en buiten de school.
Leerlingen in deze tijd
• Leerlingen zijn meer technologische geletterd dan hun leerkrachten
• Leerlingen in de klas verschillen steeds meer van elkaar in ras, etniciteit, taal en economische
status. Leerkrachten zijn minder divers (91% is blank)
Confidence in every context (=vertrouwen in elke context)
• Teachers sense of efficacy (=gevoel van effectiviteit, ‘Iemands gevoel om effectief met een
bepaalde taak om te kunnen gaan) à het vertrouwen vd leerkracht dat hij de moeilijke
leerlingen kan helpen met leren. Zij zijn volhardener bij moeilijk lerende leerlingen
(vertrouwen in kind)
o Leraren met een hogere sense of efficacy (SE) hebben minder kans op een burn out
o SE = belangrijke voorspellen van succes bij leerlingen
o Toename SE eerste jaar, afname SE tweede jaar (omdat je dan pas ziet wat het vak
inhoud en hoe ingewikkeld het is)
à Het geloof vd leerkracht in zichzelf is hoger als:
• Schoolomgeving met hoge verwachtingen van leerkrachten/leerlingen
• Administratieve ondersteuning
• Werkelijke succes vd leerlingen.
• Hoge verwachtingen
o No Child Left Behind (NCLB) = leerlingen worden getest op lezen/rekenen, om te
bepalen of leerlingen jaarlijks voldoende vooruitgang maken
§ Scholen moeten doelen ontwikkelen en scores rapporteren
§ In 2010 hervorming visie NCLB, blauwdruk met 5 prioriteiten
1) Leerlingen die klaar zijn voor een studie/carrière
2) Goede leerkrachten/leiders in elke school
3) Gerechtigheid en kansen voor elke leerling
4) De lat hoog leggen + beloning voor excellentie
5) Bevorderen van innovatie en continue verbetering
Do teachers make a difference? (=maken leerkrachten het verschil?)
• Eerst concludeerde sommige onderzoekers dat rijkdom en sociale status belangrijke factoren
waren die leren op school bepaalden.
• Teacher-student relationship à er is nu bewijs voor sterke associatie tussen kwaliteit
leerkracht-leerling relatie en schoolprestaties
à Hamre en Pianta (2001)
o Leerlingen met gedragsproblemen in de 1e levensjaren hebben minder kans op
problemen later op school als hun leerkrachten gevoelig zijn voor hun behoeften en
feedback geven
o Zij vonden 2 factoren die kinderen met lagere vdgh in wiskunde helpen (instructie +
positieve relatie met leerkracht)
à Roorda (2011)
o Positieve relatie tussen leerkracht en leerlingen = een voorspellende waarde voor
positieve betrokkenheid (vooral voor oudere leerlingen)
• The cost of poor teaching (= de kosten van slecht onderwijs)
o Laag presterende leerlingen zijn de eerste die profiteren van goed onderwijs
2
, o Beter onderwijs in latere klassen kan gedeeltelijk compenseren voor minder effectief
onderwijs in eerdere klassen
1.2 What is good teaching?
• Modellen voor lesgeven
o Danielson’s Framework for Teaching à 4 domeinen verantwoordelijkheid
• Planning en voorbereiding
• Klasomgeving
• Instructie
• Professionele verantwoordelijkheid
o TeachingWorks à 19 hogere onderwijs vaardigheden
o Measures of Teaching Effectiveness (MET) à vragenlijst over de perceptie vd
leerlingen over hun leerkracht + klassenobservaties
• Goede leerkracht:
o Zelfverzekerd en toegewijd aan hun leerlingen
o Speelt in op emotionele behoeften vd leerlingen
o Instructie en evaluatie wordt aangepast aan de verschillende leerlingen
o Abstracte begrippen worden realistisch en begrijpelijk gemaakt
o Reflecteert op situaties, kijkt hoe het leren vd leerling verbeterd kan worden
• Leraren moeten:
o Deskundig en vindingrijk zijn
o Strategieën kunnen gebruiken + nieuwe strategieën bedenken
o Routinematig de klas managen +routine aanpassen als situatie daar om vraagt
• Expert teachers à 7 gebieden van professionele kennis
1. Hun kennis is groot
2. Ze hebben algemene onderwijsstrategieën
3. Ze kennen het curriculum aan materiaal en programma’s
4. Ze hebben onderwijsafhankelijke kennis
5. Ze kennen de karakteristieken en culturele achtergrond vd leerlingen
6. Ze kennen de settings waarin leerlingen leren (paren, kleine groepen)
7. Ze kennen de doelen van het onderwijs
• Gedifferentieerde instructie
o Er is aandacht voor de diversiteit van leerlingen
o Leerlingen werken op hun eigen niveau en tempo
o Er wordt gebruik gemaakt van de interesses/behoeften vd leerling
à cogs of differentiation = de kenmerken van deze instructie zijn onafhankelijk en met
elkaar in verbinding, zoals de tanden van een klok
• Een beginnende leerkracht vraagt zich af ‘hoe doe ik het’ en een ervaren leerkracht vraag
zich af ‘hoe doen de kinderen het’.
1.3 De rol of educational psychology
In het begin:
• Geschiedenis:
o In 1890: stichtte William James psychologie op
o Stanley Hall (student van James) stichtte APA op
o Studenten van Hall:
§ John Dewey stichtte de laboratorium school op = vader van de
progressieve onderwijsbeweging
§ Throndikke (in 1910) schreef eerste tekst over onderwijspsychologie
• Onderwijspsychologie en onderwijzen zijn sterk gelinkt aan elkaar vanaf het begin
3
, o In 1940 en 1950 à onderwijspsychologie concentreerde zich op individuele
verschillen, assessment/beoordeling en leergedrag
o In 1960 en 1970 à de focus verschoof naar de cognitieve ontwikkeling van
leren (de manier waarop leerlingen concepten leren en onthouden)
o Recent à onderzoek naar hoe culturele en sociale factoren van invloed zijn op
het leren en de ontwikkeling + hoe onderwijspsychologie bijdraagt aan beleid
• Twee taken in de onderwijspsychologie
1. Onderzoek uitvoeren om mogelijke relaties te onderzoeken
2. Combineren van resultaten en theorieën
à Onderwijspsychologie helpt bij ondersteunen vh doel van onderwijs: iets leren aan
leerlingen.
• Onderwijspsychologie vandaag de dag = discipline die zich richt op lesgeven en
leerprocessen + verbetering van onderwijs in de praktijk
o Het is een aparte discipline met eigen theorieën, onderzoeksmethoden,
problemen en technieken
o Gericht op onderzoek rondom onderwijs en leerprocessen + het verbeteren van
de onderwijspraktijk
o Onderwijspsychologen onderzoeken wat er gebeurt als iemand iets leert aan
iemand anders in een bepaalde omgeving= belangrijkste doel v. pscychologen!!
o Onderzoeksonderwerpen door onderwijspsychologen
§ Ontwikkeling van kind en volwassene
§ Motivatie en leerprocessen
§ Sociale en culturele invloeden op leren en onderwijs
§ Onderwijs en leraren
§ Beoordeling (inclusief testen)
à Maar zijn de bevindingen van de onderwijspsychologen echt nuttig voor
docenten? Het meeste onderwijs is immers gezond verstand (=common sense)
• Onderzoek gebruiken om leren te begrijpen en te verbeteren à onderzoeksdesigns:
o Beschrijvend onderzoek (descriptive) à Gedetailleerde info verzamelen
(observatie, enquête, interview) + gebeurtenissen beschrijven
§ Etnografische methoden à natuurlijke gebeurtenissen bestuderen en de
betekenis hiervan voor betrokken vd groep begrijpen
§ Participant observation à de onderzoeker wordt deelnemer om zo beter
zicht te krijgen op het leven in de groep
§ Case studie à uitgebreide studie van 1 persoon of 1 situatie
o Correlatie onderzoek (correlation) à resultaten van beschrijvend onderzoek
worden vaak vertaald naar correlaties
§ Correlatie = cijfer die sterkte en richting aangeeft van relatie tussen 2
situaties (-1 tot 1. Bij 0 is er geen relatie)
§ Positieve correlatie (+1) à twee factoren stijgen of dalen samen
§ Negatieve correlatie (-1) à als de ene factor stijgt, daalt de andere factor
§ Correlaties bewijzen geen oorzaak of effect (correlatie is geen causatie).
o Experimenteel onderzoek à oorzaak en gevolg/effect wordt bestudeerd
§ 2 vergelijkbare groepen van participanten (randomisatie= elke persoon
heeft dezelfde kans om tot een bepaalde groep toegewezen te worden)
§ Pre-test / interventie / post-test paradigm
§ De ene groep krijgt een interventie, de ander niet.
§ Resultaten worden beschreven dmv statistische significantie (= het is niet
waarschijnlijk dat iets een toevallige gebeurtenis is)
§ Quasi-experimenteel à deelnemers worden NIET willekeurig aan een
groep toegewezen, het zijn bestaande groepen
o Single-subject experimenteel design à het effect van een interventie bepalen
4