Onderwijs- en ontwikkelingspsychologie
College 1
Opzet van het vak
Boek: 14e editie educational psychology
o Elk college 2 hoofdstukken uit het boek (samenvatting)
Tentamen: 13 januari
o 40 meerkeuzevragen (online)
o Leren hoofdstuk 1 t/m 12 (behalve jaartallen en Amerikaans onderwijssysteem)
o Opdrachten met peer-review. Online inleveren en die van een ander nakijken.
6 colleges
Hoofdstuk 1: Learning Teaching and Educational Psychology
Onderwijspsychologie geschiedenis
James: psychologie
o Hall (student James): APA
Dewey (student Hall): laboratoriumschool (vader onderwijsbeweging)
Throndikke (student Hall): schreef eerste tekst onderwijspsychologie
Al Jaren wordt er gediscussieerd over wat er onder deze term wordt verstaan.
Mening 1: simpelweg het toepassen van kennis uit de psychologie in het dagelijks klaslokaal
Mening 2: toepassen van onderzoeksmethodes uit de psychologie om het schoolse leven te
bestuderen
Gezamenlijke visie: zelfstandige discipline met eigen theorieën en onderzoeksmethoden
Volgens het boek: studie naar ontwikkeling, leren, motivatie, onderwijzen en assessment
binnen en buiten school.
Het gaat over het onderzoek doen naar leren en lesgeven, maar tegelijkertijd ook het verbeteren
van onderwijsbeleid en onderwijspraktijk. Mede aan de hand van resultaten die uit onderzoeken
komen. Door de jaren heen is de focus van onderzoek veranderd:
Jaren ’40 en ’50: individuele verschillen, testen en leergedrag
Jaren ’60 en ’70: cognitieve ontwikkeling van leren (aandacht voor het geheugen en hoe er
geleerd wordt)
Recent: invloed van culturele en sociale factoren op leren en ontwikkelen en hoe
onderwijspsychologie bijdraagt aan het beleid.
Samengevat: een studie naar ontwikkeling, leren, motivatie, onderwijzen en assessment, in en
buiten de schoolse situatie.
2 taken onderwijspsychologie:
1. Onderzoek uitvoeren om mogelijke relaties te onderzoeken
2. Combineren van resultaten en theorieën
Huidig onderwijspsychologie:
Discipline die zich richt op lesgeven en leerprocessen + het verbeteren van onderwijs in de praktijk.
Onderwijspsychologen onderzoeken wat er gebeurt als iemand iets leert aan iemand anders in een
bepaalde omgeving. Mogelijke onderzoeksontwerpen zijn: ontwikkeling van kind en volwassene,
motivatie en leerprocessen, sociale en culturele invloeden op het onderwijs, onderwijs en leraren en
beoordeling. De vraag is wel of al deze bevindingen nuttig zijn voor leraren.
,Leerlingen in deze tijd:
Zijn meer technologisch geletterd dan hun leerkrachten
Verschillen steeds meer van elkaar in ras, etniciteit, taal en economische status.
Leerkrachten zijn daarentegen minder divers (91% is blank).
Uitdagingen voor de leraar:
Grote klassen
Diverse klassen: de een is goed in spelling, de ander in rekenen.
Culturele verschillen: bijv. andere moedertaal
Maar maken leraren verschil?
Eerst zouden rijkdom en sociale status de factoren zijn die schoolsucces bepaalden, later kwam er
bewijs dat een goede leerkracht-leerling relatie zorgde voor betere schoolprestaties:
Als leerkrachten sensitief zijn wat betreft behoeften van leerlingen met gedragsproblemen,
nemen de gedragsproblemen af. Juiste feedback is hierbij belangrijk
Een positieve relatie zorgt voor meer betrokkenheid, vooral in hogere klassen.
Laag presterende kinderen zullen de eerste zijn die profiteren van goed onderwijs, zij maken de
grootste stappen. Ook kan goed onderwijs in latere klassen, slecht onderwijs in lagere groepen
compenseren.
Een goede leraar:
Een leraar kan dus zeker het verschil maken. Dat doet hij door de volgende kwaliteiten:
Kwaliteit van de relatie met de leerling
Sensitiviteit voor de behoeften van de leerling: ingaan op emotionele behoefte
Frequente en consistente feedback
Abstracte begrippen worden realistisch en begrijpelijk gemaakt
Reflectief vermogen: reflecteren op eigen lesgeven, wat ging deze les goed?
Aanpassen instructie en toetsing: differentiëren
o Er is aandacht voor de diversiteit van leerlingen
o Leerlingen werken op hun eigen niveau en tempo
o Er wordt gebruik gemaakt van de interesses/behoeften van de leerling
Wacht af met extra hulp tot een leerling daar zelf om vraagt. Niet gelijk de zwakkere groep
hulp geven.
Is deskundig en vindingrijk
Gebruikt strategieën en kan nieuwe strategieën bedenken
Handelt routinematig in de klas en past routines aan als dat nodig is
Confidence in every context: vertrouwen in elke context.
o Geloof in eigen competentie in een bepaalde situatie: teachers sense of efficacy:
zelfeffectiviteit: het vertrouwen dat hij/zij een moeilijke leerling kan helpen met leren.
Belangrijke voorspeller van succes: kunnen goed prestaties van leerlingen
voorspellen. Hij/zij kan dit.
Leerkrachten met een hogere mate van zelf-effectiviteit werken harder en zetten
over het algemeen langer door bij leerlingen die moeilijk te onderwijzen zijn. Dit
komt omdat ze geloven in zichzelf, maar ook in hun leerlingen. Ook zullen minder
snel burn-out klachten voorkomen, omdat ze snel tevreden zijn.
Mate van zelf-effectiviteit verhoogt naar mate er hoge verwachtingen worden
gesteld door collega’s, leerkrachten zich gesteund voelen door het management en
echte successen worden behaald met de leerlingen.
o Hoge verwachtingen: no child left behind (NCLB): leerlingen worden getest op
lezen/rekenen, om te bepalen of leerlingen jaarlijks voldoende voortgang maken.
Scholen moeten doelen ontwikkelen en scores rapporteren
, In 2010 hervorming visie NCLB, er staan 5 prioriteiten centraal:
1. Leerlingen die klaar zijn voor een studie/carrière
2. Goede leerkrachten/leiders in de school
3. Gerechtigheid en kansen voor elke leerling
4. De lat hoog leggen en beloning voor excellentie
5. Bevorderen van innovatie en continue verbetering
Er zijn 3 modellen voor lesgeven:
Danielson’s Framework for Teaching: er zijn 4 domeinen van verantwoordelijkheid: planning
en voorbereiding, klasomgeving, instructie en professionele verantwoordelijkheid
TeachingWorks: 19 hogere onderwijsvaardigheden
Measures of Teaching Effectiveness: vragenlijsten en observaties
Expert teachers: 7 gebieden van professionele kennis
1. Hun kennis is groot
2. Ze hebben algemene onderwijsstrategieën
3. Ze kennen het curriculum aan materiaal en programma’s
4. Ze hebben onderwijsafhankelijke kennis
5. Ze kennen de karakteristieken en culturele achtergrond van de leerlingen
6. Ze kennen de settings waarin leerlingen leren
7. Ze kennen de doelen van het onderwijs
Onderzoeksdesigns
Er wordt onderzoek gebruikt om leren te begrijpen en te verbeteren.
Correlationeel onderzoek
o Onderzoekt de samenhang/verband tussen variabelen (voorspelling)
o Beschrijft puur samenhang, geen oorzakelijk verband! Is geen causale relatie. Bijv. aantal
ijsjes en aantal verdrinkingen zorgt voor een hoge correlatie. Maar het aantal ijsjes
betekend niet dat er daardoor meer mensen verdrinken. Er is een derde variabele,
namelijk temperatuur.
o Positief: neemt de ene variabele toe, dan doet de andere dat ook (lengte/gewicht) of
negatief: neemt de ene variabele toe, dan daalt de andere (afstand zit plek tot
podium/bedrag ticket)
o Variërend van -1 tot 1
o Hoe dichter de correlatiecoëfficiënt bij -1 of 1, hoe sterker de relatie
o Voorbeeld: cito-scores van 8-12 jarigen hangen samen met hun zelfregulatie. Hoe lager
de citoscore, hoe minder zelfregulatie blijkt uit onderzoek.
o Voorbeeld 2: correlatiecoëfficiënt tussen gewicht en lengte is 0,7, en dat duidt op een
verband/samenhang.
o Voorbeeld 3: Correlatiecoëfficiënt tussen gewicht en aantal talen dat iemand spreekt is
0,2, en dat duidt op weinig verband/samenhang.
Experimenteel onderzoek
, o Oorzaak-gevolg (causaal verband). Want je meet het effect van variabele x, op variabele
y.
o Experiment om een bepaalde hypothese te toetsen
o 2 groepen: controlegroep en experimentele groep
o RCT: gouden standaard 2 willekeurige groepen met gelijke omstandigheden, maar 1
dingetje anders (variabele x). Als er dan andere resultaten zijn, kun je concluderen dat
het door die ene omstandigheid ligt.
o Er wordt gestreefd naar randomisatie (willekeurig toewijzen van participanten) bij een
experimenteel onderzoek, niet bij een quasi-experiment (dan werk je met al bestaande
groepen)
o Voorbeeld: rekentraining voor leerkrachten effect? X = rekentraining, Y =
rekenresultaten. Heeft x invloed op Y? Kies je bestaande groepen (bijv. 2 groepen 7) dan
is het een quasi-experiment. Deel je willekeurig in? Dan is het experimenteel.
Single subject experimental design (ABAB-design)
o Kijken naar effect van een therapie, lesmethode, etc.
o ABAB-design: veelgebruikte benadering. Gedrag observeren voor een bepaalde periode
(A), interventie inzetten (B), daarna interventie weer weghalen (A) en dan weer invoeren
(B). Deze periodes observeer je.
o A = Baseline. Periode waarin geen interventie wordt ingezet.
o B = interventie. Periode waar wel een interventie wordt ingezet.
o Voorbeeld: complimenten-en-negeer strategie. Er wordt een week lang geobserveerd
hoe vaak leerlingen uit hun stoel opstaan zonder reden (A), vervolgens past de leerkracht
een complimenten-en-negeer strategie toe (B), vervolgens weer terug naar de periode
zonder interventie (A) en daarna weer inzetten (B). Steeds bijhouden.
Klinisch interview
o Denken van kinderen te leren begrijpen door gebruik te maken van klinisch interview
o Klinisch interview: open vragen, en het antwoord van de participant is lijdend voor de
volgende vraag
o Voorbeeld: Piaget
Casestudy
o Grondig onderzoek naar een situatie of persoon (1 participant)
o Vaak d.m.v. interviews
Etnografisch onderzoek
o Natuurlijk voorkomende gebeurtenissen van een bepaalde leefgroep bestuderen
o Bijvoorbeeld: hoe in het onderwijs leerlingen uit verschillende culturele groepen over
elkaar denken
o Participantenobservatie: als onderzoeker deel uitmaken van de leefomgeving van de
participant.
Longitudinaal onderzoek
o Onderzoek waarbij er in de loop der tijd steeds op dezelfde manier metingen
plaatsvinden om een ontwikkeling in kaart te brengen
o Kan variëren van enkele maanden tot enkele jaren
o Minimaal 2 meetmomenten
o Bijvoorbeeld: cognitieve ontwikkeling (dit is een heel lang proces). Je kiest een klas in
groep 3 en doet een meting, daarna een meting in groep 5 en groep 7
o Beperkingen: tijdrovend, duur, niet altijd praktisch
Cross-sectioneel onderzoek
o Onderzoek waarbij onderzoeksgroepen van verschillende leeftijden worden onderzocht
o Lijkt op longitudinaal, alleen met minder beperkingen. Je kiest niet dezelfde leerlingen,
maar 3 losse groepen.