Boek
ONTWIKKELINGSPSYCHOPATHOLOGIE BIJ KINDEREN EN JEUGDIGEN (Derde, herziende druk)
Inhoud
Boek........................................................................................................................................................1
Ontwikkelingspsychopathologie Hoofdstuk 2........................................................................................1
Classificatie, diagnostiek en epidemiologie........................................................................................1
Ontwikkelingspsychopathologische Hoofdstuk 3...................................................................................6
Theorieën over ontwikkeling..............................................................................................................7
Ontwikkelingspsychopathogie Hoofdstuk 7.........................................................................................15
Hechtingsstoornissen.......................................................................................................................15
Ontwikkelingspsychopathogie Hoofdstuk 12.......................................................................................21
Gedragsstoornis en agressie.............................................................................................................21
Ontwikkelingspsychopathologie
Hoofdstuk 2
Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
1.1 Inleiding
In de ontwikkelingspsychopathologie worden classificatiesystemen gebruikt om gedragingen van
kinderen te beschrijven, van elkaar te onderscheiden en in te delen in verschillende categorieën. Op
grond van kennis, opvattingen en praktijkervaringen kan een hulpverlener deze categorieën
verbinden met psychische stoornissen. Epidemiologisch onderzoek probeert een antwoord te vinden
op de vraag hoeveel kinderen een psychische stoornis hebben. Ook proberen ze een samenhang te
,vinden tussen het voorkomen van een stoornis en specifieke factoren door iemand nar bepaalde
ervaringen en/of gedrag te vragen. Zowel classificeren, het in kaart brengen met mogelijk
problematisch gedrag, als het diagnosticeren, het proberen te begrijpen en verklaren van dat gedrag,
doen gespecialiseerde hulpverleners; een kinderarts, psychiater of orthopedagoog.
1.2 Classificatie
1.2.1 Definitie van classificatie
Classificatie is een persoon, voorwerp of situatie herkennen, en er een naam aangeven en in te delen
in een categorie. Classificeren doen we de hele dag door. Classificeren en interpreteren zijn twee
kanten van dezelfde medaille. De interpretaties zijn vaak cultuurgebonden. In alle gevallen speelt
voortschrijdend wetenschappelijk inzicht een belangrijke rol. Mar als het om mensen gaat, komen
daar bovendien culturele normen en persoonlijke opvattingen bij kijken. Heeft een heel druk kind
altijd ADHD? Ontwikkelingspsychopathologie heeft als doel afwijkend of vreemd gedrag goed in kaart
te brengen. Een classificatiesysteem kan helpen om niet alleen onderscheidt te maken tussen
verschijnselen, maar ook overeenkomsten te signaleren en zowel oude als nieuwe verschijnselen in
te delen. In de ontwikkelingspsychopathologie wordt onderscheidt gemaakt tussen grote groepen
stoornissen, zoals gedragsstoornissen, psychotische stoornissen en angststoornissen. Binnen die
groepen zijn er ook subgroepen.
2.2.2. De DSM-5: een classificatiesysteem, geen diagnostisch handboek
De DSM is het handboek voor psychiaters dat wordt uitgegeven door de APA. Het handboek is te
beschouwen als een omvangrijk classificatiesysteem voor psychische stoornissen, dat kan helpen bij
het stellen van diagnoses.
De geschiedenis van de DSM
De Duitse psychiater Emil Kraepelin wordt gezien als de grondlegger van het moderne
classificatiesysteem. Hij maakt een indeling van psychische stoornissen die vooral lichamelijk was
georiënteerd. Als reactie daarop baseerde de DSM-1, in de begin jaren vijftig van de vorige eeuw.
Hierin kwam ook aandacht voor minder ernstige stoornissen. Pas in 1980, met de DSM-3 besloten
dat de samenstellers uit te gaan van waarneembare kenmerken van gedrag. Vanaf dat moment
gingen hulpverleners wereldwijd dezelfde criteria gebruiken om stoornissen te categoriseren. Door
criteria vast te stellen, ontstond er een gemeenschappelijke taal. Dat vergrootte de onderlinge
betrouwbaarheid van hun diagnoses. In 1994 verscheen de DSM-4 en in 2013 kwam de DSM-5.
Uitgangspunten van de DSM
Om te kunnen bepalen of iemand een bepaalde psychische stoornis heeft, is het om te beginnen
nodig af te spreken welke symptomen die stoornis kenmerken. Dit is wat er in de DSM gebeurt. Het
gaat om observeerbaar gedrag en/of innerlijke kenmerken. Symptomen beschrijven de stoornis, ze
verklaren het niet. De DSM beschrijft ook welk aantal symptomen in welke mater en gedurende welk
termijn aanwezig moet zijn weil er sprake kunne zijn van een stoornis. Ook hierbij gaat het om
afspraken. Als vuistregel geldt, hoe meer symptomen iemand heeft, hoe ernstiger hij er aan toe is.
Allerlei stoornissen delen symptomen met elkaar. Het is dan ook niet toevallig dat angst en depressie
vaak met elkaar overeenkomen.
Groepen stoornissen in de DSM-5
In de DSM worden ruim driehonderd stoornissen beschreven. In de DSM-5 is er geen aparte
categorie meer voor stoornissen die vooral bij volwassenen of vooral bij kinderen voorkomen (was in
oudere versies wel zo). Dit sluit aan bij het uitgangspunt van ontwikkelingspsychopathologie dat
stoornissen vaan levenslang zijn en niet opeens verdwijnen als een kind zijn 18 e verjaardag heeft
gehaald. Wel kunnen stoornissen afhankelijk van iemand leeftijd anders tot uiting komen.
Comorbiditeit; meer stoornissen tegelijkertijd
De klachten en problemen van mensen houden zich vaak niet aan de indeling die in de DSM is
bedacht. Mensen hebben vaak meer dan één stoornis tegelijk. Dat noemen we comorbiditeit. Juist
omdat kinderen nog in ontwikkeling zijn, kunnen zij vaker dan volwassen gelijktijdig verschillende
kenmerken van stoornissen hebben. een andere verklaring voor comorbiditeit is dat wetenschappers
, steeds verfijndere classificatiesystemen maken, ze delen gedrag steeds verder op in specifieke
onderdelen waaraan ze een begrip koppelen. Op die manier kunnen stoornissen zich als het ware
gaan stapelen, terwijl het gedrag waarom het gaat hetzelfde is gebleven.
Psychische stoornissen gaan ook vaak samen met lichamelijke klachten.
Kanttekening bij de opzet van het DSM-systeem
Er is één groot kritiekpunt op de DSM vanuit de ontwikkelingspsychopathologie: er wordt volstrekt
onvoldoende rekening met de ontwikkelingscontext gehouden waarin een stoornis is ontstaan. De
kenmerken van een psychische stoornis kunnen veranderen als een kind ouder wordt, maar ze
kunnen ook verschillen bij een jongen of meisje. Een depressie kan zich bij een kind heel anders uiten
dan bij een volwassene. Het classificatiesysteem Zero to Three is speciaal ontwikkeld om het gebrek
aan aandacht voor de ontwikkeling van kinderen tot drie jaar te compenseren.
Daarnaast houdt de DSM te weinig rekening met de culturele context. Cultureel normen en
opvattingen hebben invloed op de definitie en het voorkomen van psychische stoornissen.
2.2.3. Een dimensionale benadering van classificatie
De DSM-5 bevat zowel categoriale als dimensionale indelingen. Bij de categoriale gaat men uit van
wel of niet, symptomen zijn wel of niet genoeg aanwezig. Bij een dimensionale indeling gaat men uit
van de mate van ernst. Die is afhankelijk van de ernst van de symptomen en de hoeveelheid
symptomen. Door bijvoorbeeld vragenlijsten en invuloefeningen kunnen kinderen scoren op vragen
naar hun psychisch functioneren. Daarbij kan een bepaalde score wijzen op een zorgwekkend/ernstig
probleem. Bij psychisch functioneren wordt die norm gedefinieerd aan de hand vaan een
percentielscore. Een score van het kind boven het negentigste percentiel betekent dan dat bij
honderd vergelijkbare kinderen, tien kinderen een even hoge score haalden en negentig kinderen
niet.
De meest gebruikte dimensionale vragenlijst is de CBCL (Child Behaviour CheckList), die bestaat uit
120 uitspraken waarop diegene die de lijst invult moet antwoorden met helemaal niet van
toepassing of een beetje van toepassing of heel erg van toepassing. De CBCL kent verschillende
versies voor verschillende leeftijdsgroepen.
2.2.4 Categoriaal en dimensionaal classificeren vergeleken
In Nederland is bij psychiaters de DSM wat populairder, maar bij psychologen de CBCL. De CBCL heeft
een aantal voordelen boven de DSM. Zo sluit ze beter aan bij ontwikkelingspsychopathologische
ideeën, omdat de dimensionale aanpak de door de tijd veranderde psychische problematiek van
kinderen beter in kaart kan brengen. Dat lukt met de DSM veel minder goed. De CBCL gaat er
daarnaast van uit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen. Wat hulpverleners
met de vragenlijst doen, is vergelijken in welke mate bepaald gedrag van een kind afwijkt van dat van
zijn leeftijd en seksegenoten. Dat voorkomt dat een kind dat onrustig en aan één stuk door praat en
niet stil kan zitten, bijna automatisch de diagnose ADHD krijgt, omdat de DSM zulk gedrag
kenmerkend vindt voor de stoornis.
Een ander voordeel van de CBCL is dat niet allen de hulpverlener, maar ook het kind zelf, de ouders
en eventuele andere betrokkenen, zoals leerkarachten, hun opvattingen geven. Er worden dus
gegevens uit drie bronnen gebruikt, van wie er net één de beste is of één het meeste weet.
De CBCL heeft ook nadelen ten opzichte van de DSM, de mondiale verspreiding van de vragenlijst,
waarvan de normering voor verschillende culturen is aangepast, is veel lager. Daarnaast kunnen met
behulp van een vragenlijst vooral psychische problemen die veel voorkomen en veel symptomen
hebben, goed worden opgespoord. Dat geldt niet voor zeldzame stoornissen met maar één
symptoom zoals broekpoepen.
1.3 Diagnostiek
Bij diagnostiek gaat het om drie ‘waarom-vragen’:
1. Waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen?
2. Waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over het kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?