BOK leren en ontwikkelen
Week 1: visie op ontwikkeling en perspectieven
De student kan de aard van de veranderingen tijdens de ontwikkeling onderscheiden en kan
deze herkennen in een korte casus.
Ontwikkelingspsychologie: wetenschappelijke studie van de veranderingsprocessen en stabiliteit bij
een individu vanaf de conceptie aan de dood op verschillende domeinen in wisselwerking met
omgeving.
Domeinen van ontwikkeling:
Fysisch: lichamelijke veranderingen en functies, perceptie en motoriek
Cognitief: veranderingen in intellectuele vaardigheden: denken, aandacht, geheugen, creativiteit
en taal.
Socio-emotioneel: kijkt naar de sociale relaties en interacties met anderen en naar het omgaan
met emoties.
Persoonlijkheid: kijkt naar de duurzame gedragingen en eigenschappen die de ene persoon van de
andere onderscheiden.
Kritische periode: onomkeerbaarheid, iets wat je al hebt geleerd, kan niet meer veranderd worden.
Bijv. In de vroege kindertijd kunnen kinderen taal snel en gemakkelijk leren. Als ze in deze periode
niet worden blootgesteld aan taal, kan dit latere taalontwikkelingsproblemen veroorzaken.
Gevoelige periode: periode waarin mensen extra gevoelig zijn voor bepaalde omgevingsinvloeden en
sterk ontvankelijk zijn voor het leren van specifieke vaardigheden (plasticiteit). Bijv. het leren van taal
in de kindertijd.
“Het gaat grotendeels goed, maar er zijn wel moeilijke momenten”, zegt vader, terwijl hij
met zijn twee adoptiezoons van 4 en 6 door het park loopt. Ze zijn net een week in
Nederland met de broertjes, die enerzijds genieten van alle nieuwe dingen en de aandacht,
maar ook nog alle kanten op vliegen. Met regelmaat wordt de oudste overvallen door
driftbuien. De kinderen hebben een sociaal belaste achtergrond waarin een hechtingsfiguur
ontbreekt. Vooral de oudste heeft enorme controlebehoefte. Zodra er iets moet of anders
gaat dan hij wil, gaat hij compleet uit zijn dak. Alle spullen in huis, maar ook ouders zelf
moeten het dan ontgelden; hij slaat, krabt, gooit, bijt en knijpt. Vader neemt hem dan mee
naar een halletje in huis waar minder kapot kan en blijft bij hem totdat de storm wat gaat
liggen. Vader bedenkt tijdens het telefoongesprek dat hij er wel een groot kussen kan
neerleggen, zodat het een veilig en iets comfortabeler hoekje wordt om samen met hem af
te koelen. Goed plan! (Stichting Fiom, n.d.)
De oudste heeft driftbuien en voelt zich oncomfortabel. Die woede geeft hem controle, om veiligheid
te creëren. Dit leidt tot moeizamer sociale contacten maken. kritische periode
’Nog nooit hebben zoveel jongvolwassenen in Nederland zich zo somber, angstig en eenzaam gevoeld
als in de eerste helft van 2021. Wat zijn de oorzaken? ‘Waar ik ontzettend somber van ben geworden,
is de uitzichtloosheid. Wanneer houdt het op?’.’’ (deVolkskrant, 2021)
,Gevoelige periode
De junglevrouw die deze maand terugkeerde naar haar geboortedorp in Cambodja, is
een typisch voorbeeld van een wolfskind. Als kind verdween ze in de jungle en wist ze
te overleven. Voor de taalwetenschap is het een interessante vraag wat voor soort taal
wolfskinderen ontwikkelen. En of het nog mogelijk is om na terugkeer in de
samenleving opnieuw menselijke taal aan te leren.
Deze maand werd in verschillende media melding gemaakt van een wilde vrouw, die
na 19 jaar in de jungle te hebben geleefd, weer opdook in haar geboortedorp in
Cambodja. De wilde vrouw wordt door de plaatselijke autoriteiten beschreven als “half
mens, half dier” en is niet in staat begrijpelijke taal te spreken. Ze werd gevangen
genomen door de dorpelingen toen ze rijst probeerde te stelen. (Kennislink, 2007)
Kritische periode sprake van geen ontwikkeling
Gekristalliseerde intelligentie: gebaseerd op ervaringen, neemt elk jaar toe.
Vloeibare intelligentie: gebaseerd om het vermogen te hebben om problemen en nieuwe situaties
aan te pakken, neemt af na je 25ste.
Continue verandering: verandering loopt kwantitatief geleidelijk/stapsgewijs, prestaties op het ene
niveau bouwen voort op een voorgaand niveau, onderliggende ontwikkelingsprocessen blijven het
hele leven gelijk. Bijv. een peuter leert een pen vasthouden. Naarmate tijd verstrijkt en je
experimenteert, wordt de grip verbetert. Of veranderingen in lengte.
Discontinue verandering: verandering verloopt stapsgewijs in duidelijk te onderscheiden fasen en
gedrag en processen zijn in verschillende fasen kwalitatief verschillend. Bijv. baby weet eenmaal hoe
hij kan lopen dus gaat niet meer kruipen.
Levensloopmodel: moderne theorieën leggen de nadruk op doorgaande groei en verandering in de
loop van het leven en op verbanden tussen verschillende perioden.
Focus op specifieke perioden: vroege ontwikkelingspsychologen zien de kindertijd en de adolescentie
nadrukkelijk als de belangrijkste perioden.
Cohort effecten: invloeden van de tijd waarin mensen zijn geboren en opgroeien op hun gedrag en
attitudes. Bijv. oorlog, corona en smartphones.
De student begrijpt wat de relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling is.
Nature: nadruk op het ontdekken van erfelijke eigenschappen en vermogens.
Nurture: nadruk op de invloed van de omgeving op iemands ontwikkeling.
, De student kan de verschillende perspectieven op ontwikkeling onderscheiden.
De student kent het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner en kan dit herkennen in een
korte casus.
Psychodynamisch: gaat ervan uit dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten,
herinneringen en conflicten, waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij
weinig controle heeft. Bijv. toen Marije twee jaar oud was, scheidden haar ouders. Nu ze 28
jaar is, heeft ze moeite met langdurige liefdesrelaties.
Psychoanalytische theorie: theorie die ervan uitgaat dat
onbewuste krachten bepalend zijn voor iemands
persoonlijkheid en gedrag.
De persoonlijkheidsstructuur van Freud bestaat uit drie
onderdelen. Het id handelt altijd impulsief en streeft naar
onmiddellijke bevrediging. Bevat drijfveren en onderdrukte
herinneringen. Het superego (geweten) bevat onze normen
en waarden inclusief morele attitudes die zijn overgenomen
van ouders en maatschappij. Het ego leert om driften te
beheersen en aan te passen aan verwachtingen van anderen.
Psychosociale ontwikkeling (-theorie van Erikson): de
veranderingen in onze interacties met anderen en in hoe we
aankijken tegen het gedrag van anderen en tegen onszelf als
leden van de maatschappij. Tabel 2.1
Cognitief: richt zich op de processen die mensen in staat stellen de wereld te leren kennen,
begrijpen en overdenken.
Cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget:
1. Sensomotorische fase (0-2 jaar): ontwikkeling van zintuigen, motoriek, geheugen en
objectpermanentie (het besef dat objecten blijven bestaan, zelfs als ze niet direct waarneembaar
zijn).
2. Pre- operationeel stadium (2-7 jaar): ontwikkeling van taal, fijne motoriek en symbolisch denken,
egocentrisch denken (onvermogen om zich in de positie van anderen te verplaatsen).
3. Concreet operationeel (7-12 jaar): ontwikkeling van conservatiebegrip (besef dat hoe een object
eruitziet niet verandert, zelfs als de vorm veranderd), reversibiliteit (begrijpen dat je een proces in
gedachten kunt omdraaien) en logica (relatie begrijpen tussen tijd, afstand en snelheid).
4. Formeel operationeel (12 jaar – volwassenheid): ontwikkeling van logisch redeneren en abstract
denken (het denken komt los van het concrete).
Deze theorie stelt ook dat kinderen actief betrokken zijn bij hun eigen leerproces d.m.v. assimilatie
(het aanpassen van nieuwe informatie wat je al weet) en accommodatie (het aanpassen van
bestaande schema’s om nieuwe informatie te begrijpen).
, Behavioristisch: richt zich op observeerbaar gedrag en de invloed van externe stimuli op dat
gedrag.
Stimulus-respons leren gericht op de directe associatie tussen stimuli en gedrag.
Klassieke conditionering, Operante conditionering
De sociaal cognitieve leertheorie legt nadruk op de actieve betrokkenheid van individuen bij hun
eigen leerproces en de invloed van modellering op gedrag. In vier stappen: aandacht (gedrag
waarnemen), retentie (later herinneren), reproductie (nadoen) en motivatie (gedrag uitvoeren). Bijv.
Lisa haar moeder lacht omdat er iets grappigs komt op tv en Lisa lacht mee, ze imiteert haar gedrag.
Dus eigenlijk leer je van anderen en doe je hun gedrag nabootsen.
Systematisch: waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke-, cognitieve-,
persoonlijkheids- en sociale wereld.
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner (interactie tussen verschillende omgevingsfactoren op
meerdere niveaus):
1. Microsysteem: dagelijks, directe omgeving
waarin kinderen leven.
2. Mesosysteem: relaties tussen verschillende
omgevingen binnen het microsysteem,
bijvoorbeeld interactie tussen moeder en kind.
3. Exosysteem: omgeving waarin het individu
geen directe interactie mee heeft, maar die
toch invloed hebben op de ontwikkeling. Bijv.
gemeenten en gebedshuizen.
4. Macrosysteem: bredere culturele en
maatschappelijke context waarin het individu
leeft. Dit omvat normen, waarden en
sociaaleconomische structuren.
5. Chronosysteem: benadrukt de rol van tijd en
verandering zoals 9-11.
Evolutionair perspectief: analyseert menselijk gedrag en mentale processen d.m.v.
natuurlijke selectie, waarbij gunstige eigenschappen worden doorgegeven aan volgende
generaties. Gedragsgenetica onderzoekt hoe genetische factoren bijdragen aan individuele
verschillen in gedrag en mentale eigenschappen, en hoe deze interactie hebben met de
omgeving.