Leren en Ontwikkelen
Samenvatting
Week 1
1. De student kan de aard van de veranderingen tijdens de ontwikkeling onderscheiden en kan
deze herkennen in een korte casus.
-Ontwikkelingspsychologie: de wetenschappelijke studie naar groei, verandering en
stabiliteit bij mensen, van conceptie tot ouderdom, maar met een accent op de jaren tot de
volwassenheid.
Thematische gebieden binnen de ontwikkelingspsychologie:
1. Fysieke ontwikkeling: de ontwikkeling die betrekking heeft op de fysieke opbouw van het
lichaam, zoals de hersenen, het zenuwstelsel, de spieren, de zintuigen en de behoefte
aan eten, drinken en slaap.
2. Cognitieve ontwikkeling: de ontwikkeling die betrekking heeft op intellectuele
vermogens, zoals denken, leren, geheugen en probleemoplossing.
3. Sociaal-emotionele ontwikkeling: ontwikkeling die betrekking heeft op de sociale
relaties, interacties met anderen en omgaan met emoties.
4. Persoonlijkheidsontwikkeling: ontwikkeling van duurzame gedragingen en (karakter)-
eigenschappen die de ene persoon van de ander onderscheid.
Leeftijdsgroepen:
Prenatale periode (van conceptie tot geboorte)
Babytijd (van geboorte tot twee jaar)
Peuter- en kleutertijd (van twee tot zes jaar)
Schooltijd (van zes tot twaalf jaar)
Adolescentie (van twaalf tot twintig jaar)
2. De student begrijpt wat de relatieve invloed van nature en nurture op de ontwikkeling.
-Nurture is aangeleerd door de omgeving en sociale beïnvloedingen.
Nature is aangeboren.
- Cohort-effecten: sociaalhistorische gebeurtenissen die mensen hebben meegemaakt die in
hetzelfde geboortejaar zijn geboren op dezelfde plek, die effect hebben op de ontwikkeling
van die mensen (corona heeft invloed op fysiek, sociaal-emotioneel, cognitief en
persoonlijkheid vlak of tweede wereldoorlog)
-Kritieke periode als je op een bepaald moment iets mist of toegediend gekregen hebt dat
het dan onomkeerbare gevolgen heeft voor je leven (in je eerste jaar heb je een
hechtingspersoon nodig, als dit niet zo is kan dit gevolgen hebben voor diegene zijn leven en
is het niet meer onomkeerbaar ook niet door positieve ervaringen).
Gevoelige periode is een periode die veel effect heeft op de ontwikkeling (puberteit). Je bent
gevoelig voor bepaalde gebeurtenissen maar dit betekent niet dat het nooit meer kan
veranderen. = Plasticiteit is de mate waarin een zich ontwikkeld gedragspatroon of fysieke
structuur veranderbaar is. Door positieve ervaringen kan het weer beter worden/hersteld
(coronatijd).
,3. De student kan de verschillende perspectieven op ontwikkeling onderscheiden.
-Psychodynamisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat
gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten, waarvan
een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
Systemisch perspectief: perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en
hun fysieke wereld, cognitieve wereld, persoonlijkheidswereld en sociale wereld.
Cognitief perspectief: benadering binnen de psychologie die zich richt op de processen die
mensen in staat stellen de wereld te leren kennen, begrijpen en overdenken.
Behavioristisch perspectief: benadering binnen de psychologie die ervan uitgaat dat je moet
kijken naar waarneembaar gedrag en externe stimuli in de omgeving om de ontwikkeling van
het individu te begrijpen.
Evolutionair perspectief: benadering binnen de psychologie die gedrag probeert te
identificeren dat het resultaat is van de genetische erfenis van onze voorouders.
Perspectief Ideeën over gedrag en Enkele belangrijke Voorbeeld
ontwikkeling aanhangers
Psychodynamisch Gedrag komt voort uit Freud, Erikson Een adolescent met
innerlijke, onbewuste overgewicht heeft een
krachten die uit onze fixatie op de orale
kindertijd stammen en ontwikkelingsfase.
waarover we weinig
controle hebben.
Behavioristisch We kunnen Pavlov, Watson, Een adolescent met
ontwikkeling begrijpen Skinner, Bandura overgewicht wordt
door waarneembaar niet voldoende
gedrag en beloond voor goede
omgevingsstimuli te voedings- en
bestuderen. bewegingsgewoonten.
Cognitief Nadruk op invloed van Jean Piaget Een adolescent met
veranderingen in de overgewicht heeft
manier waarop geen effectieve
mensen dingen weten, manieren geleerd om
begrijpen en denken op gewicht te blijven
op gedrag. en hecht niet genoeg
waarde aan voeding.
Systemisch Gedrag wordt bepaald Vygotsky, Een adolescent kan
door de relatie tussen Bronfenbrenner, overgewicht
individuen en hun Boszormenyi-Nagy ontwikkelen als gevolg
fysieke wereld, van een
cognitieve wereld, gezinsomgeving
persoonlijkheidswereld waarin voeding en
en sociale wereld. maaltijden ongewoon
belangrijk zijn en
verweven zijn met
familierituelen.
Evolutionair Gedrag is het resultaat Lorenz: beïnvloed Een adolescent met
van de genetische door het vroege werk overgewicht heeft een
erfenis van onze van Darwin. genetische aanleg
voorouders. Via voor overgewicht.
natuurlijke selectie Dankzij hun extra vet
, worden gedrag en wisten zijn voorouders
eigenschappen die de te overleven in tijden
overlevingskansen van van schaarste.
onze soort
bevorderen,
doorgegeven.
4. De student kan het bio-ecologisch model van Bronfenbrenner en kan dit herkennen in een
korte casus.
-Model dat uitgaat van vijf omgevingsniveaus die elk organisme gelijktijdig beïnvloeden. Het
model benadrukt de onderlinge samenhang tussen invloeden op de ontwikkeling. Omdat de
vijf niveaus met elkaar in verbinding staan, heeft een verandering in het ene deel van het
systeem ook invloed op andere delen:
-1ste Het Microsysteem: wat familie en vrienden omvat. Dagelijkse, directe omgeving waarin
kinderen leven. Ze bouwen actief mee aan hun microsysteem en geven de directe wereld
waarin ze leven vorm. Het is het niveau waarop de traditionele ontwikkelingspsychologie zich
voornamelijk richtte.
2de Het Mesosysteem: de connecties tussen de mensen om het kind heen, ouders met
docenten en docenten met medestudenten. Zorgt voor connecties tussen de verschillende
onderdelen van het microsysteem. Net als schakels van een ketting bindt het mesosyteem
kinderen aan ouders, leerlingen aan leraren, medewerkers aan leidinggevenden en vrienden
aan elkaar. Het benadrukt de directe en indirecte invloeden die ons verbinden met elkaar,
zoals invloeden die een moeder en kind ondervinden als de moeder een slechte dag had op
kantoor en vervolgens thuis kortaf is tegen haar kind.
3de Het Exosysteem: zijn er links tussen sociale settings die niet direct het kind beïnvloeden.
Vader wordt ontslag op werk; algemene invloeden. Het omvat sociale instituties, zoals
gemeenten, gemeenschappen, scholen, gebedshuizen en plaatselijke media. Deze instituties
beïnvloeden het functioneren van het micro- en mesosysteem en kunnen een onmiddellijke
en belangrijke impact hebben op iemands persoonlijke ontwikkeling. De kwaliteit van een
school werkt bijvoorbeeld door op cognitieve ontwikkeling van een kind en kan daarmee
lange termijn consequenties hebben.
4de Het Macrosysteem: is de overlappende cultuur, geloof en sociale normen die alle andere
beïnvloeden. Vertegenwoordigt de overkoepelende culturele invloeden waaraan een individu
blootstaat. De maatschappij in het algemeen, overheden, religieuze systemen, politiek
gedachtegoed en andere brede, veelomvattende krachten zijn onderdelen van het
macrosysteem. Vb: kinderen behoren tot een brede cultuur (zoals de Westerse) en staan
tegelijkertijd onder invloed van een bepaalde subcultuur (zoals de Turks-Nederlandse).
5de Het Chronosysteem: Ten slotte is er tijd - wat alles verandert in de koers van iemands
leven. Ligt ten grondslag aan alle andere systemen. Het omvat de invloed van het verstrijken
van de tijd op de ontwikkeling van kinderen. Inclusief historische gebeurtenissen en
geredelijkere historische veranderingen.
, Notities week 1:
-Ieder mens behoort tot een specifieke cohort: een groep mensen die rond dezelfde tijd op dezelfde
plek zijn geboren. Er zijn natuurlijk nog vele andere factoren of gebeurtenissen die de ontwikkeling
mede bepalen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen normatieve en niet-normatieve
gebeurtenissen:
- Normatieve gebeurtenissen: gebeurtenissen die zich voor de meeste individuen binnen een
groep dezelfde manier voltrekken. Deze kunnen historisch, leeftijdsgebonden of sociaal-
cultureel bepaald zijn.
Cohorteffecten: invloeden van cohorten op de ontwikkeling.
Historisch bepaalde invloeden: omgevingsinvloeden en biologische invloeden die verbonden
zijn aan een specifiek historisch moment.
vb: kinderen die in wijk Roombeek in Enschede woonden, werden allemaal geconfronteerd
met biologische effecten en omgevingseffecten als gevolg van de vuurwerkramp op 13 mei
2000. Hun ontwikkeling is beïnvloed door deze historisch bepaalde gebeurtenissen.
Leeftijdsgebonden invloeden: biologische invloeden en omgevingsinvloeden die gelijk zijn
voor mensen in een bepaalde leeftijdsgroep.
Vb: bereiken van puberteit omdat het iedereen ongeveer in dezelfde periode overkomt.
Sociaal-culturele invloeden: etnische afkomst, sociale klasse, lidmaatschap van subcultuur en
dergelijke.
Vb: immigrantenkinderen die Nederlands als tweede taal spreken, zijn onderhevig aan
andere sociaal-culturele invloeden dan in Nederland of België geboren kinderen die
Nederlands of Vlaams als moedertaal hebben.
- Niet-normatieve gebeurtenissen: specifieke gebeurtenissen die plaatsvinden in het leven van
een bepaald persoon, terwijl de meeste andere mensen hier niet mee te maken krijgen.
Vb: kind die op haar zesde ouders kwijtraakt bij een auto-ongeluk.
Kinderen kunnen ook zelf bijdragen aan de totstandkoming van niet-normatieve
gebeurtenissen; bijvoorbeeld als een 16-jarige eindexamenleerling een landelijke
wetenschapswedstrijd wint door daar hard voor te leren. Deze leerling zou door deze
gebeurtenis een positiever zelfbeeld kunnen ontwikkelen.
Continue verandering: geleidelijke kwantitatieve ontwikkeling, waarbij prestaties op een bepaald
niveau voortvloeien uit die op de vorige niveaus.
- Is kwantitatief, dus heeft te maken met de hoeveelheid. Kinderen ontwikkelen steeds meer
van hetzelfde. De vaardigheden of kenmerken veranderen niet in aard maar wel in omvang.
Vb: groeien in de lengte.
Discontinue verandering: ontwikkeling die in aparte stappen of stadia plaatsvindt, en waarbij elk
stadium gedrag oplevert dat kwalitatief anders is dan gedrag in eerdere stadia.
- Elk stadium levert gedrag op dat kwalitatief, dus qua inhoud en hoedanigheid, anders is dan
gedrag in eerdere stadia.
Vb: kind dat niet meer in bed plast, wanner het door rijping eenmaal zijn blaas kan
beheersen.