Samenvatting Staats- en bestuursrecht II
Leereenheid 1 Handhaving deel I
Tekstboek 1, hoofdstukken 20 en 21 en de paragrafen 22.1, 22.6 en 22.7.
Reader hoofdstuk 1 ‘Bestuurlijke handhaving – algemene aspecten’
De uitspraken:
o EHRM 21 februari 1984, Series A, Vol. 73, NJ 1988, 937 m.nt. Alkema (Öztürk);
o ABRvS 30 juni 2004, JB 2004/293 m.nt. Albers (Illegale dakkapel Haarlem)
o ABRvS 5 oktober 2011, JB 2011/261 m.nt. C.L.G.F.H. Albers (rolhanddoekautomaat).
Leereenheid 2 Handhaving deel II
Tekstboek 1, hoofdstuk 22
Reader hoofdstuk 2 ‘handhaving – Soorten bestuursrechtelijke sancties’
Leereenheid 3 Het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming (deel I)
Tekstboek 1, hoofdstuk 2, paragraaf 2.2.3 en hoofdstuk 6,
Tekstboek 2, hoofdstuk 23, paragraaf 23.1, 23.2 en 23.3; hoofdstuk 24, paragraaf 24.2.
Readerteksten bij leereenheid 3 “Het stelsel van bestuursrechtelijke rechtsbescherming“
Leereenheid 4 Bezwaar en beroep
Tekstboek 1, hoofdstuk 6, paragraaf 6.2.2, 6.2.3 en 6.3;
Tekstboek 2, hoofdstuk 24, paragraaf 24.2, 24.4.2 nr. (47), 24.5.1, 24.5.2.5, 24.6 en 24.7;
Readerteksten uit hoofdstuk 4 van de reader ‘Leereenheid 4 Bezwaar en beroep’
Leereenheid 5 Toegangsdrempels in het bestuursprocesrecht
Tekstboek 2, hoofdstuk 24, paragraaf 24.2, 24.3 en 24.5.1 nr. (51) tot en met (59)
Readerteksten “hoofdstuk 5 Toegangsdrempels in het bestuursprocesrecht van de Awb”
De uitspraken:
o ABRvS 1 november 2006, JB 2007/6 m.nt. Timmermans (Kettingregel)
o ABRvS 9 maart 2011, JB 2011/91 m.nt. C.L.G.F.H. Albers en R.J.N. Schlössels (paarden- en
fokzeugenhouderij Boxmeer)
Leereenheid 6 Het algemeen bestuursrecht I
Tekstboek 2, hoofdstuk 23, paragraaf 23.3.3; hoofdstuk 24, paragraaf 24.1-24.4, paragraaf
24.5, 24.5.1 en 24.5.2 nr. (*67) tot en met (*88)
Readerteksten behorende bij Leereenheid 6 Het algemene bestuursprocesrecht 1.
Leereenheid 7 Het algemeen bestuursrecht II
Tekstboek 2, hoofdstuk 23, paragraaf 23.3.2, 23.3.3 en 23.3.4; hoofdstuk 24, paragraaf 24.5
nr. (*89) tot en met (*110) en 24.6
Readerteksten bij Leereenheid 7 Het algemene bestuursprocesrecht II.
De uitspraken:
o HvJEG 7 juni 2007, JB 2007/131 m.nt. Albers en Schlössels (Van der Weerd)
o ABRvS 6 maart 2013, JB 2013/69 m.nt. Schlössels (Stichting Geertgen).
Leereenheid 8 Rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter en klachtrecht
Tekstboek 2, hoofdstuk 23, paragraaf 23.4 en 23.5; hoofdstuk 26, paragraaf 26.3, 26.4, 26.5
en 26.7.
De uitspraken:
o HR 16 mei 1986, AB 1986, 573 m.nt. Van der Burg (Heesch/Van de Akker)
1
, o HR 11 oktober 1996, AB 1997/1 m.nt. Drupsteen (Leenders/Ubbergen)
o HR 9 september 2005, JB 2005/275 m.nt. R.J.N. Schlössels (Kuipers/Valkenswaard).
Leereenheid 9 Schadevergoeding bij onrechtmatige en rechtmatige overheidsdaad
Tekstboek 2, hoofdstuk 26, paragraaf 26.3, 26.4, 26.5 en 26.7 (herhaling, deze teksten heeft
u al gelezen bij leereenheid 8) en hoofdstuk 27.
De uitspraken:
o HR 16 mei 1986, AB 1986, 573 m.nt. Van der Burg (Heesch/Van de Akker)
o HR 18 januari 1991, AB 1997 1991/241 n. mt. Van der Burg (Varkensmester of Leffers)
o HR 31 mei 1991, AB 1997 1992, 290 m.nt. Van der Burg (Van Gog/Nederweert)
o HR 11 oktober 1996, AB 1997/1 m.nt. Drupsteen (Leenders/Ubbergen)
o ABRS 6 mei 1997, JB 1997/118 m.nt. H.J. Simon (Van Vlodrop)
o HR 6 december 2002, JB 2003/3, m.nt. R.J.N. Schlössels (Pannenkoekenhuis De Kabouter)
o ABRS 12 november 2003, JB 2004/12, m.nt. R.J.N. Schlössels (straatprostitutiegebied
Heerlen)
o HR 9 september 2005, JB 2005/275 m.nt. R.J.N. Schlössels (Kuipers/Valkenswaard).
2
,Artikelen
Algemene wet bestuursrecht
Boek 1
Art. 1:3 Art. 1:5
Art. 1:4 Art. 1:6
Boek 2
Art. 2:1
Boek 3
Art. 3:1 lid 2 Art. 3:41
Art. 3:2 Art. 3:42
Art. 3:3 Art. 3:45
Art. 3:4 Art. 3:47 lid 2
Boek 4
Art. 4:2 Art. 4:86
Art. 4:6 Art. 4:99
Art. 4:8 Art. 4:114 – 4:124
art. 4:20c lid 1 Art. 4:126 (nieuw!)
Boek 5
Art. 5:1 Art 5:13
Art. 5:2 lid 1 onder a - c en lid 2 Art. 5:14
Art. 5:4 – 5:10 art. 5:15 – 5:20
Art. 5:10a art. 5:21 – 5:31c
Art. 5:11 art. 5:31d – 5:39
Art. 5:12 art. 5:40 – 5:54
Boek 6
Art. 6:2 Art. 6:6
Art. 6:3 Art. 6:7 – 6:12
Art. 6:4 Art. 6:13 – 6:24
Art. 6:5 Art. 6:95 – 6:96
Boek 7
Art. 7:1 Art. 7:18
Art. 7:1a Art. 7:19
Art. 7:2 – 7:16 Art. 7:28
Boek 8
Art. 8:1 – 8:7 Art. 8:37 - 8:39
Art. 8:10 – 8:12a Art. 8:41 – 8:67
Art. 8;13 – 8:15 Art. 8:69 – 8:72a
Art. 8:18 Art. 8:74 – 8:84
Art. 8:19 Art. 8:86 – 8:91
Art. 8:21 Art. 8:94
Art. 8:23 Art. 8:95
Art. 8:24 Art. 8:104
Art. 8:26 - 8:31 Art. 8:105
3
,Art. 8:106 Art. 8:112
Art. 8:108 Art. 8:113
Art. 8:110 Art. 8:119
Boek 9
Art. 9:4 Art. 9:18
Art. 9:13 Art. 9:20
Art.9:14 Art. 9:22 – 9:28
Art. 9:16 – 9:12 Art. 9:36
Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (Bbr)
Art. 2 - 12
Wet RvS
Art. 1 Art. 10
Art. 2 Art. 30b
Art. 8 Art. 42
Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
Art. 25a
Art. 26
Art. 28
Gemeentewet
Art. 81p - y Art. 235
Art. 125 Art. 154a en 176a
Ambtenarenwet
Art. 125
Wabo
Art. 4.1
Wet ruimtelijke ordening
Art. 6.1
Ontgrondingenwet
Art. 12 lid 2
Grondwet
Art. 16 Art. 112
Art. 73 Art. 113
Art. 78a Art. 115
Art. 94 Art. 117
Art. 107 lid 2 Art. 154
Wetboek van rechtsvordering (Rv)
Art. 150
Wet Nationale ombudsman (WNo)
Art. 1a
Art. 2
4
,Art. 9
Burgerlijk wetboek
Art. 3:14
Art. 3:303
Art. 6:106
Art. 6:119
Art. 6:162
Art. 6:163
Art. 6:174
Wetboek van Strafrecht
Art. 1
Art. 58
Art. 68
Art. 184
Wetboek van Strafvordering
Art. 27
Art. 29
Art. 257a e.v.
Wegenverkeerswet 1994
Art. 164
Wet Mulder (Wahv)
Art. 9
Art. 14
EVRM
Art. 6
Art. 7
Art. 13
IVBPR
Art. 14
Art. 15
EG-verdrag
Art. 10
Handvest van de Grondrechten van de EU
Art. 48 - 50
5
,Hoofdstuk 2 Structuur en opbouw
2.2.3 Het Algemeen deel. De Awb
2.2.3.1 Het algemeen deel
52 Begrip en karakter algemeen deel
Het algemeen deel van het bestuursrecht ziet op die rechtsfiguren en rechtsnormen die voor het
gehele bestuursrecht gelding en betekenis hebben.
2.2.3.2 De Algemene wet bestuursrecht
53 Grondwettelijke opdracht
De Awb berust op de opdracht tot wetgeving van art. 107 lid 2 Gw: de wet stelt algemene regels van
bestuursrecht vast. Dit betekent dat voor het bestuursrecht geen uitputtende en exclusieve
codificatie wordt nagestreefd.
54 Doelstellingen Awb
De doelstellingen van de Awb zijn in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de eerste
tranche neergelegd, het gaat om:
Het bevorderen van eenheid binnen de bestuursrechtelijke wetgeving (harmonisatie)
Het systematiseren en, waar mogelijk, vereenvoudigen van de bestuursrechtelijke wetgeving
Het codificeren van ontwikkelingen die zich in het bestuursrechtelijke jurisprudentie hebben
afgetekend
Het treffen van voorzieningen t.a.v. onderwerpen die zich naar hun aard niet voor regeling in
een bijzondere wet lenen.
De Awb betoogt in eerste plaats harmoniserend te werken voor het gehele terrein van het
bestuursrecht. Door uniformering en systematisering beoogt de Awb in de tweede plaats ook bij te
dragen aan vereenvoudiging van het bestuursrecht. Daarnaast is de Awb tevens gericht op het
codificeren van ontwikkelingen die in de bestuursrechtelijke jurisprudentie voldoende zijn
uitgekristalliseerd, en waarvan het dus uit een oogpunt van rechtszekerheid, toegankelijkheid en
(opnieuw) eenheid en systematisch aantrekkelijk is ze in wetgeving vast te leggen. Ten slotte kan de
Awb voorzieningen bieden voor onderwerpen die zich naar hun aard niet lenen voor regeling in een
bijzondere wet, omdat zij dan in iedere wet zou moeten worden opgenomen, voorbeeld: art. 2.3
Awb.
55 Harmonisatie
Het brengen van eenheid in het tot dan toe verbrokkelde bestuursrecht is de meest in het oog
springende doelstelling van de Awb. Door de vergroting van de rechtszekerheid en de verbetering
van de toegankelijkheid van het bestuursrecht die de Awb d.m.v. harmonisatie bewerkstelligt, dient
zij ook een rechtsstatelijk doel.
Van belang is dat de Awb niet alleen procedures en materiële normen harmoniseert, maar ook
bestuursrechtelijke begrippen.
56 Vier gradaties van harmonisatie
De Awb biedt ruimte voor differentiatie in het bijzondere bestuursrecht, door verschillende gradaties
van harmonisatie te hanteren. Dit zijn:
Bepalingen van dwingend recht die voor het gehele bestuursrecht moeten gelden, en
waarvan slechts bij wet in formele zin mag worden afgeweken;
Bepalingen van regelend recht, die moeten worden beschouwd als de voor de normale
gevallen beste regeling, maar waarvan bij (bijzonder) wettelijk voorschrift kan worden
afgeweken.
6
, Bepalingen van aanvullend recht, die gelden in de gevallen dat de bijzondere wet (in
materiële zin) het onderwerp niet regelt;
Bepalingen van facultatief recht, die slechts van toepassing zijn indien dit bij (bijzonder)
wettelijk voorschrift of bij besluit van het betrokken bestuursorgaan is bepaald.
Van bepalingen van dwingend recht bevat de Awb verschillende typen. Ten eerste zijn er normen die
van zodanig rechtsstatelijk gehalte zijn dat afwijking, hoewel formeel mogelijk, min of meer
ondenkbaar is. Bijvoorbeeld: verbod van détournement de pouvoir, art. 3:3, en de regel dat een
besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt, art. 3:40. Voorts zijn er bepalingen die
een keuze bevatten t.a.v. een bepaald leerstuk, een keuze die ook anders had kunnen luiden, maar
waarvan men, nu zij eenmaal is gemaakt, in beginsel geen afwijking wil.
De tweede vorm van harmonisatie betreft regelend recht: hier geeft de Awb de voor normale
gevallen beste regeling, maar zij laat het aan de wetgever (in materiële zin, dus ook AMvB,
gemeentelijke verordening etc.) om te bezien of een andere regeling wenselijk is.
NB: regelend recht in de context van de Awb betekent dat de wetgever in materiële zin iets anders
kan regelen. Voor alle andere instanties, en ook voor burgers, geldt de Awb als dwingend recht.
In de derde plaats geeft de Awb bepalingen van aanvullend recht, die gelden in de gevallen dat de
bijzondere wet het onderwerp niet regelt. Dit komt niet veel voor. Voorbeeld is: art. 4:13: een
beschikking dient binnen de bij de bijzondere wet aangegeven beslistermijn te worden gegeven,
maar als een bijzondere wettelijke termijn ontbreekt, dan geldt de regeling in de Awb (een redelijke
termijn; na 8 weken mag worden aangenomen dat de redelijke termijn is verstreken).
Ten slotte kent de wet bepalingen van facultatief recht; deze zijn slechts van toepassing indien dit bij
wettelijk voorschrift of bij besluit van het betrokken bestuursorgaan is bepaald. Men wil het aan
lagere wetgevers of bestuursorganen overlaten of zij een dergelijke procedure willen hanteren, maar
áls zij dat willen geldt de regeling van de Awb. Voorbeeld: openbare voorbereidingsprocedure van
afd. 3.4, de lex silencio positivo, par. 4.1.3.3.
57 Vereenvoudiging en systematisering
Samen met harmonisatie vormen vereenvoudigingen systematisering de achtergrond van verreweg
de meeste bepalingen in de Awb.
58 Codificatie
Van codificatie van ontwikkelingen in de jurisprudentie is, wanneer het om op zichzelf staande
onderwerpen gaat, hoofdzakelijk sprake bij de wettelijke formulering van enkele algemene
beginselen van behoorlijk bestuur, alsmede de regelingen inzake beleidsregels, mandaat, delegatie
en attributie.
59 Onderwerpen die niet in de bijzondere wet kunnen worden geregeld
Restcategorie > onderwerpen die zich niet lenen voor regelingen in de bijzondere wet. Het gaat bij
deze gevallen sec echter om een zeer beperkte categorie van gevallen, namelijk die, waarbij het
onderwerp zodanig van aard is dat het niet in de bijzondere wet kán worden geregeld, voorbeeld:
doorzendplicht, art. 2:3, geheimhouding art. 2:5 en openbaarheid (WOB).
60 Structuur en toepassingsbereik Awb
De uniformerende strekking van de Awb brengt mee dat de wet bestaat uit enerzijds procedure- en
procesrecht en anderzijds algemene voorschriften voor de uitoefening van bestuurlijke
bevoegdheden. Deze bevoegdheden zelf worden in beginsel niet op grond van de Awb-bepalingen
toegekend. Daartoe dient de bijzondere wetgeving.
7
,De structuur van de Awb wordt gekenmerkt door 2 eigenschappen:
De wet is opgehangen aan enkele centrale begrippen, waarvan bestuursorgaan, besluit en
beroep de belangrijkste zijn. Deze begrippen zijn bepalend voor de inwendige structuur van
de wet.
De wet vertoont als uitwendig kenmerk een opbouw van algemeen naar bijzonder: de
gelaagde structuur.
Het toepassingsbereik van de wet wordt primair bepaald door art. 1:1 Awb.
Conditio sine qua non voor de toepasselijkheid van de Awb is het begrip bestuursorgaan: is er geen
bestuursorgaan in het spel, dan kan de Awb niet van toepassing zijn.
De gelaagdheid van de Awb heeft in de eerste plaats betrekking op de materiële normen t.a.v. de
verschillende soorten bestuurshandelingen.
Bepaalt art. 1:1 het primaire toepassingsbereik van de wet, een algemene beperking hierop vormt
art. 1:6 dat het strafvorderlijk handelen van het OM, executiemaatregelen door het
gevangeniswezen, vrijheidsbenemende maatregelen in de sfeer van het vreemdelingenrecht en
beslissingen van het openbaar bestuur in het kader van het militaire tuchtrecht en euthanasie buiten
de werking van het grootste deel van de wet houdt.
61 Karakter Awb: aanbouwwetgeving
De Awb heeft het karakter van een aanbouwwet, hetgeen betekent dat niet is gestreefd naar in één
keer vastleggen van alle rechtsfiguren en rechtsnormen die tot het algemeen deel van het
bestuursrecht behoren, maar dat steeds nieuwe onderwerpen worden toegevoegd waarvan kan
worden gezegd dat zij tot dat algemeen deel behoren, en voldoende zijn uitgekristalliseerd om in de
Awb te worden opgenomen.
62 Perspectief
In de wetenschap en (vooral) politiek-bestuurlijke kringen op bepaalde momenten kritiek geleverd op
de Awb, bestaande uit:
Eventueel juridiserende effecten
Of de burger wel beter, of misschien zelfs wel slechter van is geworden
Of de harmonisatie van het bestuursrecht niet te ver is doorgeschoten en daardoor een
optimale rechtsbedeling belemmert.
63 Juridisering
Juridisering kan worden omschreven als de ontwikkeling waarbij in maatschappelijke relaties, het
juridische aspect steeds belangrijker of zelfs dominant wordt. In het bestuursrecht doet dit zich voor
in de relatie tussen burger en overheid, tussen overheden onderling en zelfs tussen burgers
onderling. Het probleem van de juridisering in het bestuursrecht is als zodanig op de agenda gezet
door de werkgroep Van Kemenade in het rapport Bestuur in geding. Volgens deze werkgroep heeft
het (democratisch gelegitimeerde) bestuur nauwelijks meer de ruimte om zijn taak te vervullen,
omdat het wordt belemmerd door gedetailleerde wet- en regelgeving, en ingeklemd zit tussen
enerzijds almaar procederende burgers, en anderzijds de veel te indringend toetsende rechter. Een
belangrijk deel van de schuld ligt volgens hen bij de Awb.
Pogingen om het bestuursrecht te ‘dejuridiseren’ zijn voor een belangrijk deel mislukt, mede
vanwege de onvoldragenheid van de voorstellen.
Juridisering is een algemeen verschijnsel in de samenleving: het houdt in dat allerlei
maatschappelijke verhoudingen het juridisch element sterker naar voren komt ten koste van andere
niet juridische elementen die deze verhoudingen mede en soms primair kenmerken.
8
,64 De Awb en de burger
Depositie van de burger is door of mede door de Awb op enkele punten ontegenzeggelijk verbeterd.
De rechtsmiddelverwijzing is een belangrijk hulpmiddel voor de rechtzoekende.
65 Harmonisatie vs. optimale rechtsbedeling
De Awb heeft, door haar harmonisatie, een voor alle rechtsverhoudingen in beginsel gelijkluidend
bestuursprocesrecht gebracht, en de bestuursrechters zijn dat procesrecht uniform gaan toepassen.
9
, Hoofdstuk 6 Bestuursrechtelijke rechtsbescherming
6.1 INLEIDING
212 Algemeen
Bij bestuursrechtelijke rechtsbescherming gaat het om de rechtsbescherming die burgers kunnen
ontvangen tegen handelen van en nalaten door het bestuur. Het begrip omvat de
bestuursrechtspraak, de bestuurlijke voorprocedures (i.h.b. bezwaar en administratief beroep) en de
zgn. aanvullende rechtsbescherming tegen de overheid door de burger.
213 Het begrip bestuursrechtelijke rechtsbescherming
Van bestuursrechtelijke rechtsbescherming wordt gesproken wanneer een overheidsorgaan bevoegd
en verplicht is, op verzoek van een rechtzoekende, een bindend oordeel te geven over de
rechtmatigheid van een handeling (met inbegrip van een nalaten) van het bestuur.
De belangrijkste functie van de rechtsbescherming tegen het bestuur is het organiseren van
juridische controle op het uitoefenen van bestuursbevoegdheden. Een zo mogelijk onafhankelijk en
onpartijdig overheidsorgaan beantwoordt op bindende wijze de vraag of het bestuur bij het
uitoefenen van openbaar gezag rechtmatig heeft gehandeld.
Let op: het verzekeren van rechtmatig overheidshandelen staat niet gelijk aan het bindend
vaststellen van individuele rechten of aanspraken van burgers.
2 functies ‘bestuursrechtelijke rechtsbescherming’:
- Tot doel het handhaven van het objectieve recht, het zgn. ‘recours objectif’. Het gaat erom
dat het bestuur rechtmatig handelt.
- Een tweede aspect betreft de bescherming van de rechten van burgers jegens het bestuur
(en dus de overheid) in het kader van een concreet geschil, het zgn. ‘recours subjectif’.
Sinds 1994 is de tendens van ‘objectief’ naar meer ‘subjectief’, oftewel van ‘toetsing’ naar
‘geschilbeslechting’. De bestuursrechter is er niet (alleen) om besluiten te controleren op
rechtmatigheid, maar om geschillen tussen bestuur en burgers zoveel mogelijk definitief te
beslechten, art. 8:41a Awb.
Bestuursrechtelijke rechtsbescherming is een bijzondere vorm van rechtsbescherming. Het gaat om
de bescherming tegen handelen of nalaten van het bestuur. Dit type rechtsbescherming is bijzonder
omdat een van de partijen (het bestuur) bijzonder is. Het bestuur is namelijk een (openbaar)
gezagsorganisatie. Dit betekent dat op basis van het recht overheidsmacht wordt uitgeoefend ter
behartiging van het algemeen belang. Hiertoe zijn aan het bestuur door de wetgever
bestuursbevoegdheden toegekend op basis waarvan (eenzijdig) publiekrechtelijke rechtsgevolgen in
het leven kunnen worden geroepen. In de regel zal het hierbij besluiten betreffen. Maar er zijn ook
feitelijke gezagsdaden, die vaak samenhangen met besluiten, maar die toch een zelfstandige
betekenis hebben, bijv. het afbreken van een illegaal bouwwerk door de gemeente.
Dat het betrokken overheidsorgaan niet alleen bevoegd, maar ook verplicht is een oordeel te geven,
brengt mee dat verzoeken aan de vertegenwoordigende organen alsmede zgn. ‘spontane
vernietiging’ (repressief toezicht door de Kroon) niet als rechtsbescherming worden beschouwd.
214 Varianten van bestuursrechtelijke rechtsbescherming
De varianten waarin zich bestuursrechtelijke rechtsbescherming aandient zijn:
- Door het bestuursorgaan zelf (bezwaar);
- Door een ander bestuursorgaan (administratief beroep);
10