Week 1 college 1
Domain-Specific Knowledge and Why Teaching Generic
Skills Does Not Work – Tricot and Sweller (2014)
Variabelen
Domeinspecifieke kennis: Gememoriseerde informatie van een theorie die aan een specifiek
vak is gebonden, zoals wiskunde.
Domeingenerieke vaardigheden: Brede vaardigheden zoals kritisch denken of
probleemoplossend vermogen, die in verschillende vakken kunnen worden gebruikt.
Biologisch primaire kennis: Van nature geleerd over generaties, zoals taal of sociale
vaardigheden. Het wordt gemakkelijk en onbewust verworven en kan niet op school worden
onderwezen (al verworven).
Biologisch secundaire kennis: Kennis die belangrijk is in onze cultuur, maar niet van nature
wordt geleerd, zoals lezen of wiskunde. Dit vereist expliciete instructie.
Geary: Domeinspecifieke kennis kan effectief worden onderwezen, in tegenstelling tot
domeingenerieke strategieën. Hoewel primaire vaardigheden van nature worden verworven, helpen
ze bij het leren van onderwijskundige, domeinspecifieke vaardigheden.
Binet: Prestaties bij cognitieve taken worden beter voorspeld door domeinspecifieke kennis dan door
leeftijd. Intelligentie wordt vergroot door meer tijd op school door te brengen, en niet alleen door
ouder te worden.
Miller: Iedereen heeft een beperkte capaciteit om informatie te verwerken, hoewel deze limiet niet
altijd voor iedereen hetzelfde is. De capaciteit van het kortetermijngeheugen kan variëren afhankelijk
van onze langetermijnkennis.
Piaget: Gespecialiseerde kennis is cruciaal voor redeneren. Zijn stadia-theorie werd uitgedaagd door
variaties in hoe kinderen concepten zoals behoud van aantal leren.
Bisseret: Ervaren luchtverkeersleiders onthouden werkgerelateerde informatie beter dan beginners.
De Groot: Meesters blinken uit door uitgebreide domeinspecifieke kennis, niet door algemene
probleemoplossende strategieën. Het belangrijkste verschil zit in dat domeinspecifieke kennis is
opgeslagen in het langetermijngeheugen, niet in intelligentie.
Ericsson: Het langetermijnwerkgeheugen heeft geen meetbare grenzen en expertise wordt
bevorderd door domeinspecifieke kennis.
Chi: Fysica-experts categoriseerden problemen op basis van diepe structurele aanwijzingen die
relevant zijn voor de oplossing, terwijl beginners vertrouwden op oppervlakkige aanwijzingen.
Domeinspecifieke kennis verbetert aanzienlijk het probleemoplossend vermogen en het leren, en
overtreft zelfs algemene cognitieve vaardigheden.
,Cognitieve belastingstheorie (cognitive load theory): Richt zich op het onderwijzen van
domeinspecifieke kennis om de cognitieve belasting te beheersen. Het benadrukt dat onze hersenen
beperkte nieuwe informatie verwerken, dus instructie moet gericht zijn op biologisch secundaire
kennis voor een efficiënter leerproces.
Worked example effect: Het bestuderen van problemen met oplossingen verbetert het leren door de
mentale inspanning te verminderen. Deze benadering sluit aan bij het idee dat goede
probleemoplossers vertrouwen op een overvloed aan domeinspecifieke kennis, die door uitgewerkte
voorbeelden wordt opgebouwd.
Expertise reversal effect: Naarmate leerlingen ervaring opdoen, worden uitgewerkte voorbeelden
overbodig en helpt oefening hen oplossingen sneller te herkennen. Daarom moeten lesmethoden
verschuiven van instructie naar oefenen naarmate leerlingen vorderen.
Conclusie: Domeinspecifieke kennis is cruciaal voor hoge prestaties en leren. Onderwijs moet zich
richten op het onderwijzen van deze kennis in plaats van te vertrouwen op algemene cognitieve
strategieën.
, Response-to-intervention (RTI) – Grosche & Volpe (2013)
Variabelen: RTI-model, leerlingenkenmerken, leraren.
Methode: Kwantitatieve meta-analyse van leerlingen met leer- en gedragsproblemen met behulp
van RTI.
Hypothese: Het RTI-model bevordert de inclusie van leerlingen met leer- en gedragsproblemen door
effectieve, gelaagde ondersteuning te bieden en de behoefte aan restrictieve plaatsingen te
verminderen.
Onderzoeksvragen:
1. Hoe faciliteert het RTI-model de inclusie van leerlingen met leer- en gedragsproblemen?
• Duidelijke implementatiestrategieën voor inclusie: RTI biedt flexibele ondersteuning in
plaats van volledige plaatsing voor alle leerlingen.
• Samenwerking tussen reguliere en speciale onderwijzers: Speciale onderwijzers
ondersteunen kleinere groepen leerlingen met gespecialiseerde instructie, in plaats van hun
eigen klaslokalen te hebben.
• Herverdeling van middelen: Verschuift van voltijds speciaal onderwijs naar deeltijdse
ondersteuning in het reguliere onderwijs, met de focus op kleinere groepen en specifieke
vaardigheden, wat de behoefte aan intensieve interventies kan verminderen en op lange
termijn kosten kan besparen.
• Vermindering van labels: Benadrukt het voorkomen van problemen en het aanpakken van
risico’s in plaats van leerlingen te labelen, waardoor flexibele beweging tussen
ondersteuningsniveaus mogelijk wordt.
• Probleemoplossende modellen: Gebruikt om gedifferentieerde instructie leerling-per-
leerling te ontwikkelen, waardoor RTI gevoelig is voor individuele behoeften, hoewel ze meer
training en expertise vereisen dan standaardbehandelingsprotocollen. Hybride modellen
combineren vaak aspecten van probleemoplossing en standaardbehandelingsbenaderingen
om individualisering en efficiëntie in balans te brengen.
2. Hoe kan RTI de inclusie van leerlingen met leer- en gedragsproblemen bevorderen?
• Wait-to-fail-benadering (Stanovich 2005): Leerlingen met minder ernstige problemen
komen niet in aanmerking voor speciaal onderwijs, waardoor hun problemen na verloop van
tijd verergeren totdat ze voldoen aan de formele criteria en in aanmerking komen voor
ondersteuning. RTI is een proactieve (in plaats van reactieve) en preventieve methode.
• Evidence-based instructie: RTI gebruikt bewijsgebaseerde instructie op meerdere niveaus.
• Regelmatige screening: Alle leerlingen worden regelmatig gescreend op academische en
gedragsproblemen.
• Regelmatige beoordeling: De reacties van leerlingen op instructie worden vaak
beoordeeld.
• Data-gestuurde beslissingen: Leraren nemen beslissingen voor instructie op basis van data.
• Gelaagde ondersteuning (tiered support): Leerlingen verhuizen naar hogere niveaus met
meer intense en geïndividualiseerde ondersteuning indien nodig.
• Reacties op onvoldoende vooruitgang: Opties zijn o.a. het voortzetten van diagnostische
proeven, het gebruik van alternatieve curricula, verplaatsing naar beter uitgeruste scholen,
het bieden van speciale onderwijsvoorzieningen of het overgaan naar meer restrictieve
omgevingen.
• Effectieve voortgangsmonitoring: Traditionele methoden kunnen onpraktisch zijn. Recent