Hoorcollege 7: Democratie, welvaart en massacultuur (14-10)
1: Terugkeer van de verzuilde pacificatiedemocratie
- Na de dramatische ervaring van oorlog, bezetting en fascisme (1940-1945):
- Nieuwe waardering voor parlementaire democratie -> voorbeeld VS, associatie met vrijheid
en recht.
- Rechtsstatelijkheid en vrijheid worden belangrijk in de naoorlogse orde (politiek en VN).
- In eerste instantie poging tot ‘Doorbraak’ uit oude tegenstellingen -> brede ‘volkspartijen’;
PvdA, KVP, VVD (1945-1948). Oude partijen proberen zich voort te zetten in iets nieuws.
-> Doorbreken van oude politieke schotten.
- PvdA wil bredere volkspartij worden, aantrekkelijk voor mensen met confessionele
achtergrond.
- KVP richt zich op katholieken, maar zo breed mogelijk op hoog/laag en rijk/arm
richten.
- VVD oudere liberale partijen, pretentie van volkspartij, breder voor iedereen met
idee vrijheid en democratie.
-> Nieuwe beeldtaal waarmee mensen aanspreken.
- Formaties niet heel erg veranderd, maar in aanhang oude partijen matig.
1.1: Sociale democratie 1947-1967
- Toch herstelde vrijwel direct het hele verzuilde bestel van 1939 zich na 1945:
- De partijen, omroepen, kranten, verenigingen -> rond 1960 hoogtepunt verzuilde
organisaties. Verzuiling nog strakker georganiseerd dan daarvoor.
- 1945-1959 brede, ‘rooms-rode’ coalities. Voor de oorlog sociaaldemocraten buitenspel
gebleven door revolutiepoging Troelstra.
- Gedisciplineerde, paternalistische en technocratische ‘wederopbouwpolitiek’. Mensen
stelden geen eisen, vooral graag effectieve wederopbouw realiseren. Politiek van bovenaf
gestuurd. Technocratisch -> planbureaus gaan grote rol spelen, vroege jaren 50 ontwikkeling
computertechniek en rekenprogramma’s. Econometrie basis overheidsbeleid, ambtenarij
nam toe met wetenschappers (economie/sociale wetenschappen).
-> Verwetenschappelijking politiek, internationaal fenomeen. Is er nog wel plaats
voor ideologie, of vooral uitvoeren van correct en verstandig beleid?
- 1945-1960: ‘jaren van tucht en ascese’: soberheid, arbeidsmoraal, wederopbouw,
moralisme, paternalisme, conservatisme.
-> Willem Drees gezicht van naoorlogse politiek.
- 1946-1960 verzuilde overlegeconomie, sterk geleide economie en democratie (CPB, SER,
vakbonden), economische organen steeds belangrijker.
-> Democratie moet maatschappelijk karakter hebben en veiligheid geven -> opbouwen.
- Sterk herstel, industrialisatie, concurrentiepositie. Zeer effectief beleid.
- Combinatie van beheersing arbeidsfront, langdurige sterke economische groei (5%) én sociale
wetgeving:
- 1947 AOW.
- 1958 AWW.
- 1965 WW en Bijstandswet.
- 1967 Arbeidsongeschiktheid.
-> ‘Verzorgingsstaat’: sociale democratie als norm.
- Sterkste en langste welvaartsgroei sinds Gouden Eeuw.
- Drees symbool geworden van sociale democratie, ‘nieuwe vaders des vaderlands’.
, 2: Democratie, welvaart en consumptie
- Rond 1965 einde aan verzuilde democratie:
- Desintegratie, hoogtepunt organisatie paar jaar eerder.
- Welvaartsgroei: rond 1963 (loongolf) -> van ‘wederopbouw’ naar consumptiecultuur.
- Groot verschil tussen oude schaarste-samenleving met veel beperkingen en alle
mogelijkheden na de nieuwe welvaart.
- Loonsverhogingen tot 10% -> Nederlanders gaan consumeren en moderniseren. Invulling
modern huishouden. Wederopbouwmentaliteit naar
welvaartsmentaliteit/consumptiementaliteit.
- Televisie, vrije tijd, toerisme breekt zuilencultuur open.
- Begin jaren 60 zaterdag vrije dag. Vrije tijd en geld om deze in te vullen.
- Eye opener -> naar het buitenland reizen, televisie kijken.
- Auto’s worden vaker verkocht.
- Naoorlogse ‘babyboom’ -> rond 1965 generatiewisseling en jeugdcultuur.
- Veel nieuwe jonge mensen.
- Jeugdcultuur vanuit Amerika met mode, films, muziek. Jongeren worden consumenten.
- Beleid: van disciplinering naar ontplooiing.
- Sinds 1952 ministerie van maatschappelijk werk. ‘Onmaatschappelijken’ opvoeden en
disciplineren.
- Idee dat de overheid mensen moet helpen zichzelf te ontplooien en manifesteren.
2.1: Democratie democratiseren
- Protestbewegingen jaren zestig -> van ontplooiing naar afbraak gezag en ‘regentencultuur’.
- Idee dat Nederland in regentencultuur is blijven hangen met regie van bovenaf.
- 1966-1967: opkomst ‘zwevende kiezer’ en ‘vervreemding’.
- Tot dan toe kiezers gedisciplineerd en loyaal. Vanaf halverwege jaren zestig aandacht voor
nieuwe partijen.
- ‘Vervreemding’ van de eigen tijd (marxistische term).
- Democraten ’66: openbreken van het bestel.
- Meer naar Amerikaans voorbeeld links en rechts blok. Vooral gekozen bestuurders.
- Van parlementaire politiek naar activisme.
- Tweede helft jaren zestig, begin jaren zeventig. Minder serieus nemen parlementaire
politiek.
- Jonge protestbewegingen zoeken activisme buiten politiek om. Democratie naar
maatschappij verplaatsen buiten de politiek om.
- Een nieuwe democratie: inspraak, participatie, rechten en vrijheden.
- Nieuwe democratie niet iets van de politiek alleen, ook medezeggenschap aan de
universiteiten. Ook democratie in gezinsverhoudingen en persoonlijke verhoudingen. Streven
naar democratisering en gelijkheid.
-> Model van activisme gecreëerd in jaren zestig; sit-in stakingen.
- Rookbom bij huwelijk Beatrix en Claus -> iconische foto, symbool omstandigheden jaren zestig.
- Maagdenhuisbezetting -> eis om medezeggenschap in bestuur en lesstof.
- Baas in eigen buik -> vrouwenbewegingen.
-> Nieuwe actievoeren en democratie.
2.2: Welvaart, democratie en verzorgingsstaat
- Kabinet Den Uyl (1973-1977) als het ware de belichaming van ‘de geest van de jaren zestig’:
- Spreiding van macht, kennis en inkomen.
- Meest linkse kabinet dat Nederland ooit gehad heeft.
- De ‘verbeelding aan de macht’. Niet alleen maar cijfers of planbureaus, maar utopische
politiek.