College 1A – Gezinspedagogiek
Leerdoel:
- Je kunt benoemen hoe verschillen in culturele, maatschappelijke en
individuele omstandigheden ouders en opvoeding beïnvloeden.
Begrippen:
- Maatschappelijke invloeden op opvoeden.
Superdiversiteit & intersectionaliteit
- De verschillen binnen een groep op allerlei vlakken, denk aan
diversiteitscirkel
- Superdiversiteit:
Veelheid aan dimensies
Onderlinge mengvormen
Onderlinge interacties en veranderingen
Creolisering -> dat je dingen uit andere culturen
overneemt, vb: een boks geven, woorden uit
andere landen overnemen zoals swipen.
- Intersectionaliteit:
Koppelingen aan machtsverhoudingen
Persoonlijk, symbolisch (het idee dat we bepaalde
groepen hoger of lager hebben staan, denk hierbij
aan beroepen) en maatschappelijk niveau (formele
verschillen, vrouwen verdienen minder dan
mannen, als Australiër is het makkelijker om
Nederlander te worden dan iemand uit
oorlogslanden).
Kijkt naar machtsverschillen en wat maakt dat nou
daartoe
Vb: het verschil dat wanneer een jongen met
meerdere meiden naar bed gaat het stoer is, een
meisje is in deze situatie een slet.
Verschillen waar iedereen mee te maken heeft, als
gevolg van globalisering die een enorme
verscheidenheid en meervoudigheid van moderne
en veranderende migratiestromen met zich
meebrengt, in het contact met de ander.
Migranten komen uit alle windstreken van de
wereld en trekken van land naar land. Zij
verschillen met de bewoners van het gastland
maar ook onderling in taal, geslacht, etniciteit,
religie, seksuele identiteit, sociaaleconomische
positie en migratiemotieven. Bij intersectionaliteit
gaat het om de hierboven genoemde verschillen
en hun combinaties. In het beroepenveld van de
sociale professional nodigen deze verschillen uit
tot het leren omarmen van verschillen en tot nader
onderzoek.
,Wat betekent dit voor de pedagoog?
- Superdiv: je kijkt verder dan alleen maar ‘homoseksueel of
allochtoon.’
- Er is meer dan hoe je de mens definieert dan alleen seksuele
geaardheid.
- Je staat open voor het idee van verandering.
- Interceptioneel denken: je kijkt niet alleen maar naar het beeld maar
ook naar wie het zijn en dat je naar binnen je werk rekening mee
kan houden.
Kenmerken van armoede
- Relatief -> de mate waarin jij je armoedig voelt hangt af van hoe
goed je buurman het heeft.
- Meer dimensionaal -> een te kort aan middelen om aan je
basisvoorzieningen te komen, dit hangt niet alleen af van hoeveel
geld je heb maar hangt ook aan de context, hoeveel dingen
bijvoorbeeld kosten. 50 euro voor kebab is heel veel, 50 euro voor
kaviaar is goedkoop.
- Gradueel -> je kan het op verschillende niveaus indelen, verder
kijken dan alleen arm en rijk.
- Tijdsduur
- Letterlijke armoede -> geen geld, geen diploma.
- Gevoelsmatige armoede -> gevoel van eenzaamheid, geen
vrienden, depressieve gevoelens, geen werk, etc.
Oorzaken van armoede
- Macroniveau
Demografische ontwikkelingen -> vergrijzing
Scholing en arbeidsmarkt -> de voorzieningen in een
land (ook als je het minder hebt)
Opvang, hulp en zorg
Cultuur t.o.v. armen
- Meso niveau
Sociale perceptie
Toegankelijkheid van publieke goederen en diensten
Bekendheid, bereikbaarheid, betaalbaarheid,
beschikbaarheid, bruikbaarheid, begrijpbaarheid,
betrouwbaarheid.
- Microniveau
Ontoereikend kapitaal
Economisch, sociaal, cultureel
Leefwereld van kwetsbare huishoudens
- Werkt door in verschillende levensdomeinen
o Het gezinsleven
Spanningen tussen opvoeders
Spanningen tussen kinderen onderling
o Onderwijs
, o Werk (basic baantjes blijven daarin hangen, hbo geschoold
willen steeds meer diepgang).
o Gezondheid
o Huisvesting
o Vrije tijd
Bourdieu’s veldtheorie
- Typen kapitaal
o Economisch kapitaal -> geld of dingen die in geld zijn uit te
drukken, schaarse goederen
o Sociaal kapitaal -> mate waarin iemand over voordelige
sociale connecties beschikt en de competenties om deze te
onderhouden.
o Cultureel kapitaal -> beheersing van culturele competenties
die eigen zijn aan hoge sociale posities. Bekendheid met de
dominante cultuur, kennis en ‘snappen,’ bezit en formele
waardering.
- De mate van rijk of armoede bepalen je habitus -> leden van
verschillende sociale strata verschillen in levensstijl, manieren,
eetgewoonten, taalgebruik, vrijetijdsbesteding en culturele smaak.
Hoe je naar de wereld kijkt.
- Veld -> de combinatie van thuis, school, sport, vrienden, bijbaan en
de combinatie en omgang hiervan.
- Straatcultuur -> macho/masculien
- Schoolcultuur -> burgerlijk/feminien
- Thuiscultuur -> volks/traditioneel
Sociaal kapitaal
- Opbrengsten van sociaal kapitaal
o Informatie -> mond op mond informatie/reclame
o Invloed -> met elkaar heb je meer invloed
o Sociale accreditatie -> ‘hij is een goede trainer want…’
o Sociale identiteit -> je weet wie je bent, waar je goed en
niet goed in bent, als je je verhoudt tot een grote groep die je
feedback geeft.
- Typen verbindingen
o Bonding -> verbindingen binnen je eigen groep (asielzoekers
hebben met elkaar een hechte band omdat ze zich begrepen
voelen tot elkaar).
o Bridging en -> dat je een verbinding weet te maken met
anderen (van een hele andere categorie).
o Linking sociaal kapitaal -> je bent een schakel tussen beide
bovenstaande. Je zorgt ervoor dat een vriendin van een
vriendin jouw collega wordt.
Wat betekent dit voor de pedagoog?
, - Sociaal kapitaal is een gevolg voor rijkdom, netwerken binnen en
buiten je comfortzone.
De capability benadering
- Armoede is het missen van mogelijkheden tot zelfontplooiing
o Vrijheid centraal
o Voorwaarden als onderwijs en gezondheidszorg
o Geen gelijkheid, maar gelijkwaardigheid
- Je hebt de vrijheid in mogelijkheden om zelf te kunnen en te willen
wat je moet doen.
College 1B
Leerdoel:
- Je kent de betekenis van ouderschap en kunt het verschil met
opvoeden benoemen.
Begrippen:
- Ouderschap
- De dagelijkste praktijk
Ouderschap (bekend uit jaar 1)
- Een nieuwe identiteit die het hele familiesysteem beïnvloed
- Meer dan alleen opvoederschap
- Naar het ouderschap ook partnerschap
- Je draagt zorg voor de (geestelijke) gezondheid van het gezin
- Je organiseert en plant zorg, werk, vrije tijd, sociale contacten en
financiën
- Ouderschap is een proces dat in de loop van de tijd verandert en
zich ontwikkelt
Belangstelling voor ouderschap
- Het fenomeen ouderschap werd weinig bestudeerd, pionier op dit
gebied is Alice van der Plas (1934 – 2017).
- Belangstelling voor de aard en het verloop van ouderschap leert
zorgvuldig en genuanceerd kijken als er zich problemen voor doen.
- Het normaliseert ons denken en handelen als professional (als
pedagoog en leraar), we kijken naar wat het voor ouders zelf
betekent.
Casus: alleenstaande moeder loopt op crisismomenten volledig in paniek
(waanbeelden) de Riagg-jeugdafdeling binnen. En vraagt gaat het nog wel
goed met mijn kind?
Psychiatrisch perspectief -> moeder decompenseert, gezien haar jeugd
kan het niet anders.