Leerdoelen Oncologische Zorg
Inhoud
Kanker in het algemeen (6 vragen) .................................................................................................................... 2
Ziekteleer ........................................................................................................................................................... 8
Dermatologische tumoren (4 vragen) ............................................................................................................. 9
Mammacarcinoom (4 vragen) ...................................................................................................................... 15
Gynaecologische tumoren (4 vragen) .......................................................................................................... 19
Gastro-intestinale oncologie (4 vragen) ....................................................................................................... 23
Urogenitale oncologie (4 vragen) ................................................................................................................. 30
Hoofd-hals oncologie (KNO) (4 vragen) ..................................................................................................... 36
Longtumoren (4 vragen)............................................................................................................................... 42
Hematologie (4 vragen) ................................................................................................................................ 45
Neuro-oncologie (4 vragen) ......................................................................................................................... 51
Kinderoncologie en verpleegkundige zorg (3 vragen) ................................................................................. 54
Behandelingen in de oncologie ........................................................................................................................ 57
Chirurgische ontwikkelingen (2 vragen) ...................................................................................................... 58
Radiotherapie (2 vragen) .............................................................................................................................. 60
Immunotherapie en Targeted Therapy (2 vragen)........................................................................................ 63
Verpleegkundige zorg in de oncologie ............................................................................................................ 67
Obstipatie, misselijkheid en braken bij de oncologische patiënt (3 vragen) ................................................ 67
Voeding bij kanker (3 vragen) ..................................................................................................................... 68
Pijn bij kanker (3 vragen) ............................................................................................................................. 72
Overleven na kanker (3 vragen) ................................................................................................................... 75
Oncologische wonden/littekens (3 vragen) .................................................................................................. 76
Vroegtijdige zorgplanning (3 vragen) .......................................................................................................... 79
Laatste levensfase (3 vragen) ....................................................................................................................... 81
Communicatie in de oncologie ........................................................................................................................ 82
Gesprek over seksualiteit (2 vragen) ............................................................................................................ 83
Slecht nieuws gesprek (2 vragen)................................................................................................................. 84
1
,Algemene informatie keuzecursus ‘’Oncologische zorg’’
Kanker heeft, vanwege het vaak grillige, onvoorspelbare en levensbedreigende karakter van de ziekte, grote
gevolgen voor het fysieke, psychische, sociale en spirituele welbevinden van de patiënt.
Om te begrijpen wat kanker is en wat de impact kan zijn, is het belangrijk om kennis te hebben van het ontstaan van
de verschillende vormen van kanker, de diagnostiek, stadiëring, behandelmogelijkheden en prognoses. Bij de
verschillende vormen van kanker en behandelingen gaan symptomen gepaard die voor de patiënt en diens naasten
de grote gevolgen hebben. Ook kwaliteit van leven gaat met de behandeling en symptomen gepaard. Als
verpleegkundige ben je nauw betrokken in de diverse stadia van de behandeling van een patiënt. Als
verpleegkundige is het jouw taak ondersteuning en handreikingen te bieden om de kwaliteit van leven te
verbeteren. Tools die je kunt gebruiken bij de zorg voor de oncologische patiënt worden je bij deze keuzecursus
aangereikt.
Kanker in het algemeen (6 vragen)
Wat is kanker en hoe ontstaat een tumor? Wat is het onderscheid tussen een goed en kwaadaardig gezwel en welke
rol spelen de genen bij de ziekte kanker?
Kanker is een ongecontroleerde deling van lichaamscellen. De cellen zijn individuen die samen het lichaam vormen
en kunnen niet meer stoppen met delen en groeien in omliggende weefsels (infiltratie) en verspreiden door het
lichaam (metastasering).
Terminologie
- Het woord tumor betekent gezwel. Ook veel gebruikt als synoniem voor neoplasie.
- Neoplasie is nieuwvorming en kan goed (benigne) of kwaadaardig (maligne) zijn.
- In deze cursus wordt alleen gepraat over de kwaadaardige tumoren.
- Kanker is een maligne neoplasie.
- Oncologie is de leer van de neoplasmata.
- het proces van het ontstaan van kwaadaardige tumoren wordt oncogenese/carcinogenese genoemd.
- Niet-solide kanker ontstaat in weefsels of cellen die op verschillende plaatsen in het lichaam zitten (los of
vloeibaar). Deze kankercellen zitten dus niet in een orgaan, maar ontstaan in het bloed, lymfestelsel of het
vloeibare deel van het beenmerg. Niet-solide kanker is altijd kwaadaardig.
- Solide kanker is kanker dat ontstaat in een orgaan (vast, hecht, stevig). Darm- en longkanker zijn
voorbeelden hiervan.
- Recidief is het opnieuw optreden van een ziekte, nadat deze een lange tijd verdwenen leek te zijn.
- Carcinoma in situ of pre-invasief carcinoom is een voorstadium van een carcinoom. Het gaat hier om cellen
met kwaadaardige kenmerken die echter het omliggende weefsel nog niet hebben geïnfiltreerd en nog niet
op afstand zijn uitgezaaid.
2
,De student kan de verschillen tussen goedaardige en kwaadaardige gezwellen benoemen
Verschil goedaardige en kwaadaardige tumor (zie afbeelding)
Goedaardig (geen kanker) Kwaadaardig (kanker)
Groeit niet snel Groeit snel (ongeremd en onbeheersbare celdeling)
Goed ingekapseld Uitzaaiingen
Respecteert de anatomische begrenzingen
Cellen zijn goed gedifferentieerd (dat wil zeggen dat de Cellen zijn ongedifferentieerd (celtype is anders dan
structuur van het weefsel van herkomst daarin duidelijk celtype van omgevingscellen)
te herkennen is)
Ontwikkeling van een maligniteit
Stappen in het ontstaan van een invasieve tumor:
1) Dysplasie: afwijking weefselstructuur;
2) Infiltratie/invasieve groei;
3) Metastasering (met uitzondering van een
basaalcelcarcinoom en een glioom; hersentumor).
Klinische verschijnselen van gezwelgroei
Lokaal Systemisch
Zwelling Gewichtsverlies
Obstructie (van bloedvat of hol orgaan) Cachexie
Ulceratie (van huid of slijmvlies) Paraneoplastische verschijnselen
Bloedverlies
De student kan de stadiëringssystematiek toepassen (TNM classificatie) en diagnostiek beschrijven.
Diagnose en stadiëring samen bepalen de prognose en de te geven behandeling.
Stadiëringssystematiek
- Stadiëren is de bepaling hoe uitgebreid het ziekteproces is, met andere woorden: op welke verschillende
plaatsen in het lichaam bevindt zich welke tumor.
Bij de stadiëring van kanker wordt de TNM-classificatie gebruikt (tumor-node-metastase)
- T staat voor de grootte van de tumor;
- N staat voor de mate van aantasting van de regionale lymfeklieren (in de omgeving van de primaire tumor);
- M staat voor metastasen via de bloedbaan (op afstand).
! Elk tumortype heeft een specifieke TNM-classificatie !
De performancestatus van de cliënt zegt iets over de vitaliteit en de mate waarin er klachten zijn, veroorzaakt door
een ziekte, die het gedrag van de cliënt beïnvloeden. Deze biedt een relatief voorspellende waarde over in hoeverre
een cliënt in staat kan worden geacht om een behandeling aan te kunnen. De performance status kan op
verschillende manieren worden weergegeven. De twee voorbeelden worden hieronder in de tabel weergegeven.
Algemene TNM-classificatie volgens World Health Organisation (WHO)
0 Normaal actief, zonder beperkingen
1 Beperking in zwaarder werk, maar ambulant en in staat tot lichte arbeid
2 Ambulant en niet-hulpbehoevend, maar niet echt meer in staat te werken, overdag minder dan 50%
rustend in de stoel of bed
3 Deels hulpbehoevend, snel vermoeid, overdag meer dan 50% rustend in de stoel of bed
4 Volkomen bedlegerig en hulpbehoevend
5 Overleden
3
, Karnofsky-index of Karnofsky Performance Status Scale (KPS) → Dit is een beschrijvende schaal die als
communicatiemiddel wordt gebruikt wat betreft de functionele invaliditeit. De categorieën combineren
informatie over de ernst van symptomen, het fysiek functioneren van de cliënt, en de behoefte aan persoonlijke
en medische zorg.
100% Normaal, geen klachten of beperking door ziekte
90% In staat tot normale activiteit, minimale symptomen of tekenen van ziekte
80% Normale activiteit vraagt inspanning, matige symptomen of tekenen van ziekte
70% In staat tot zelfzorg, niet in staat tot werken, geen normale activiteit meer mogelijk
60% Grotendeels in staat tot zelfzorg, incidenteel hulp nodig
50% Veel hulp nodig, geregeld medische zorg is noodzakelijk, beperkte zelfzorg nog mogelijk
40% Uitgebreide hulp noodzakelijk, geen zelfzorg meer nodig
30% Volledig afhankelijk, ziekenhuisopname vereist, geen onmiddellijke levensbedreiging
20% Volledig afhankelijk, ziekenhuisopname vereist, life support noodzakelijk
10% Stervend
0% Overleden
Casemanagement is een samenwerkingsproces waarbij de zorg die door verschillende hulpverleners wordt geleverd
op elkaar wordt afgestemd door een centrale hulpverlener. Hierbij wordt rekening gehouden met de wensen en
mogelijkheden van de cliënt en zijn familie. Het doel van casemanagement is het verhogen van de kwaliteit van zorg
en leven gedurende het gehele zorgtraject.
Diagnostiek
Diagnostiek is het proces van handelingen dat leidt tot het onderkennen van het ziektebeeld en de uitgebreidheid
van het ziekteproces. Het doel van de diagnostiek bij patiënten met kanker, is het vaststellen welke vorm van kanker
de patiënt heeft.
Uit handboek voor verpleegkundigen en andere hulpverleners (hoofdstuk 1).
De basis van goede diagnostiek wordt gevormd door een zorgvuldige anamnese en uitgebreid lichamelijk onderzoek.
De voornaamste aanvullende onderzoeksmethodieken zijn: pathologie inclusief cytologie, radiologische diagnostiek,
nucleair geneeskundig onderzoek en klinisch-chemisch onderzoek.
Pathologie (inclusief cytologie)
Binnen de pathologie kunnen drie categorieën van diagnostisch onderzoek worden onderscheiden:
- Cytologisch onderzoek → het microscopisch onderzoek van losse cellen waarbij het materiaal op
verschillende manier verkregen kan worden. Bij alle vormen van cytologisch onderzoek geldt dat de
verkregen cellen worden uitgestreken op een gaasje. Dit gaasje wordt vervolgens gekleurd, waarna de cellen
onder de microscoop worden onderzocht.
- Histologisch onderzoek van biopten → indien er een afwijkend, voor een tumor verdacht proces is, kunnen
hieruit op verschillende manieren kleine stukjes weefsel worden weggenomen voor histologisch onderzoek.
Biopten worden altijd met lokale verdoving verkregen. Voorbeelden zijn: via een endoscoop, via de huid, via
de bronchoscoop, via dikke naald biopt, via een incisie.
o De biopten worden afhankelijke van de vraagstelling op en met fysiologisch zout natgemaakt gaasje
of in formaline naar de afdeling pathologie gestuurd. De biopten worden daar vervolgens ingebed in
paraffine waarna dunne coupes worden gesneden. Nadat deze gekleurd zijn, worden ze met een
microscoop beoordeeld.
- Histologisch onderzoek van operatiepreparaten → nadat op basis van cytologisch of histologisch onderzoek
de juiste diagnose is gesteld, vindt in veel gevallen een operatie plaats waarbij de tumor wordt verwijderd.
Het operatiepreparaat worden altijd opgestuurd naar de afdeling pathologie. Hier bewerkt de patholoog het
operatiepreparaat door kleine stukjes eruit te prepareren. Van die kleine stukjes worden coupes gemaakt
die microscopisch beoordeeld kunnen worden.
Radiologische diagnostiek
Op de afdeling radiologie wordt met verschillende methoden beeldvormende diagnostiek verricht. De meest
voorkomende vormen zijn:
4